Kanttekeningen bij ‘Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied’

9 minuten leestijd
Militaire begraafplaats op de Grebbeberg – Foto: CC/Niels Bosboom
Militaire begraafplaats op de Grebbeberg – Foto: CC/Niels Bosboom
Het boek Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied van de militair historici Herman Amersfoort en Piet Kamphuis wordt algemeen beschouwd als hét standaardwerk over de strijd op het Nederlands grondgebied tijdens de meidagen van 1940. Prof. Em. J.M.J. Bosch, brigadegeneraal b.d., neemt het boek in onderstaande bespreking door en plaatst enkele interessante kanttekeningen:


Kanttekeningen

Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied

In 1990 verscheen de eerste editie van dit boek. Binnen een half jaar was het uitverkocht. Het werd voorwerp van soms emotionele discussies. In het najaar van 2000 spande een veteraan, gesteund door een aantal particuliere en institutionele medestanders, zelfs een kort geding aan tegen de twee eindredacteuren en hun broodheer, de minister van Defensie. De rechtbank wees de vordering om bepaalde passages aan te passen echter van de hand. De rechter vond vrijheid van meningsuiting en historisch-wetenschappelijke onderzoeksvrijheid van groot belang. In 2005 verscheen een tweede, geheel herziene druk. In 2010 verscheen met toestemming van SdU uitgevers in de serie History of Warfare bij de Koninklijke Brill May 1940. The Battle for the Netherlands. Net als bij de tweede druk werden nieuw verworven kennis en nieuwe invalshoeken meegenomen. Dit gebeurde opnieuw in deze vierde druk.

Inleiding

In hun eerste hoofdstuk, ’In de ban van de nederlaag’, gaan de auteurs in op geschiedschrijving over de overweldiging van Nederland in mei 1940 en de schok die de nederlaag na vijf dagen van gevechten te weeg bracht. Die schok leidde tot zeer verschillende reacties in de literatuur. In sommige publicaties ging het vooral om troost en zingeving, in andere werd meer gezocht naar een rechtvaardiging van het debacle, weer andere beperkten zich tot een zo zakelijk mogelijk beschrijving en verklaring van het gebeurde.

De eer een begin te hebben gemaakt met een zo zakelijk mogelijke reconstructie van de krijgshandelingen in de meidagen komt toe aan dit tijdschrift, de Militaire Spectator. In mei 1940 werd nog aandacht besteed aan de militaire lessen uit de oorlog in Polen. Bezinning daarop was niet meer nodig. Al in juni 1940 begon de redactie met een beschouwing over de recente gebeurtenissen. De ‘slag aan den Grebbeberg’ was het eerste onderwerp dat aan de orde werd gesteld. In juli volgde de oproep aan de lezers om hun ervaringen tijdens de strijd op papier te zetten en naar de redactie te sturen. In juli 1941 verscheen, onder redactie van de toenmalige hoofdredacteur J. Moorman: Onze Oorlog. 10-14 mei 1940, een verzameling van publicaties van de Krijgsgeschiedkundige Sectie van het Hoofdregelingsburo en andere artikelen verschenen in de Militaire Spectator. Dit boekwerk van 263 pagina’s en voorzien van foto’s, schetsen en kaarten kan worden gezien als de eerste reconstructie van (delen van) de strijd in de meidagen. In mei 1942 kwam aan de reeks artikelen een einde toen de redactie, net als het overige beroepspersoneel, in krijgsgevangenschap werd afgevoerd. De serie werd na de bevrijding weer hervat.

De auteurs doen in dit hoofdstuk ook recht aan de diverse andere voorgangers van hun boek. Zo gaan ze in op de ‘groene serie’, de informele naam voor de serie publicaties van de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van het Hoofdkwartier van de Chef van de Generale Staf, op de boeken van L. de Jong en zijn verklaring van de snelle nederlaag, de boeken van E.H. Brongers en de rehabilitatie van het Nederlandse leger en de geschiedschrijving over mei 1940 sinds 1990. In dit hoofdstuk geven zij ook aan welke positie zij kozen ten opzichte van het beeld van de strijd dat zich al tijdens de gevechtsdagen bij het Nederlandse volk vormde en de optiek waarmee zij het probleem van de snelle nederlaag in de meidagen bestudeerden, analyseerden en beschreven. De essentie is dat zij zich van meet af aan op kritische afstand opstelden en gericht waren op een koel-wetenschappelijke verklaring met oog voor de vaak complexe samenhang der dingen.

Inhoud

In de hoofdstukken 2 tot en met 5 richten zij zich op de aanloop naar de Duitse inval en de context waarbinnen zowel de Nederlandse als de Duitse krijgsmacht werden georganiseerd en gepositioneerd. In hoofdstuk 2 gaat het ontstaan van de Duitse dreiging centraal met als thema’s de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog, Versailles, de jaren twintig en de zoektocht naar stabiliteit, de opkomst van Fascisme en Nationaal-socialisme en het Duitse streven naar ‘Lebensraum’. Hoofdstuk 3 richt zich op de Nederlandse krijgsmacht in het Interbellum. Hierin wordt aandacht besteed aan het erfgoed van de neutraliteit, de krijgsmacht na de Eerste Wereldoorlog, de ‘magere jaren’ tussen 1922 en 1933, de jaren van kentering die volgden, de oplopende spanningen , het strategisch beleid en het operatieplan van Winkelman. In hoofdstuk 4 wordt de Duitse krijgsmacht beschreven. Ook hier gaat het allereerst om de toestand na de Eerste Wereldoorlog. Vervolgens komen aan de orde de Duitse herbewapening, de vuurdoop bij de aanval op Polen, het Duitse operatieplan voor de ‘Westfeldzug’, het Duitse aanvalsplan van de 18. Armee dat ook op Nederland was gericht en de alarmering voor de feitelijke aanval.

In de hoofdstukken 5 tot en met 10 staat het verloop van de strijd centraal. In hoofdstuk 5 wordt het verloop van de Duitse en Nederlandse operaties op militair-strategisch niveau chronologisch gevolgd. Het begint met de uitgangspositie aan Duitse zijde op 10 mei 12940 en eindigt met de overgave in Rijsoord op 15 mei. In hoofdstuk 6 staat de aanval op het Nederlandse regeringscentrum centraal. Hoofdstuk 7 gaat in op het verloop van de strijd in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Hoofdstuk 8 beschrijft het bezwijken van het veldleger. In deze gebeurtenis staat de strijd om de Grebbeberg centraal. In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de strijd in de Noordelijke provincies. Hoofdstuk 10 gaat over de strijd om de Moerdijkbruggen, Dordrecht en Rotterdam. Hierin wordt ook aandacht besteed aan het bombardement op laatstgenoemde stad.

In het afrondende hoofdstuk 11 lijnen de auteurs hun bevindingen op. Alleen al door de titel: ‘Onverwerkt verleden?’ wordt helder dat de auteurs de lezer tor denken willen aanzetten. Op afstandelijke manier wordt ingegaan op diverse gevestigde gedachten rond het verloop van de strijd en het waarom van de snelle nederlaag. Zij gaan nader in op hun bevindingen als het gaat om de sterke en zwakke kanten van het Nederlandse leger en, in vergelijking daarmee, de Duitse Wehrmacht. In het laatste deel van deze afrondende beschouwing staat het vooroorlogse defensiebeleid centraal. Op de laatste bladzijde vatten zij de kern van hun bevindingen samen:

De schrijvers van dit boek hopen in het verloop van hun betoog te hebben duidelijk gemaakt dat voor de verklaring van de snelle nederlaag het uit de oorlog stammende beeld van de strijd niet meer volstaat. Dit beeld was zeker niet in alle opzichten feitelijk onjuist: de Duitse bewapening was superieur, Nederland had geen tanks, de Nederlandse dienstplichtige miste gevechtservaring en het land was laat aan zijn herbewapening begonnen. Maar onjuist is het beeld wel wanneer het wil suggereren dat de vijf donkere bezettingsjaren voorkomen hadden kunnen worden door een hogere defensiebegroting sinds 1922 of wanneer de Duitsers zich minder hadden bediend van allerlei ongeoorloofde listen en lagen. Het beeld dat tot het toenemen van de afstand tot de strijd van 1940 oprijst, is prozaïscher en minder uitzonderlijk dan het oude. Het mist er de epische zeggingskracht van, maar het weerspiegelt beter de historische werkelijkheid van de Duitse verovering van Nederland.

Het boek is rijk geïllustreerd met foto’s, afbeeldingen, kaarten en schema’s. Het boek omvat bijlagen met een globaal overzicht van de organisatie van de Koninklijke landmacht en de Heeresgruppe B en de Luftflotte 2 op 10 mei 1940; bijlagen met de legenda van kaarten en schema’s en met een vergelijkend overzicht van rangen; een uitgebreid notenapparaat per hoofdstuk, een beredeneerde literatuurlijst, een register op personen en plaatsnamen en biografische notities bij de auteurs en andere direct betrokkenen.

Kanttekeningen

Sinds 1990 is deze publicatie te duiden als het standaardwerk over de meidagen. In elke volgende druk werd nieuwe informatie meegenomen en in de analyse betrokken. Dat gebeurde ook deze keer. Er bestaat in Nederland geen vergelijkbare analyse van de gebeurtenissen in de meidagen van 1940. Er bestaat ook geen vergelijkbare studie waarin het optreden op alle niveaus met vergelijkbare nauwkeurigheid en zeggingskracht wordt beschreven.

“Twee onderwerpen in dit boek zullen daarom nog lang discussie brengen: oorlogsmisdrijven bij de gevechten om de Grebbeberg en het bombardement op Rotterdam.”

Of er nog belangrijk materiaal rond de meidagen aan de aandacht van de auteurs is ontsnapt blijft een vraag. De mogelijkheid bestaat nog steeds dat uit een familiearchief nieuwe informatie opduikt. Theoretisch bestaat de mogelijkheid dat in voormalige DDR-archieven iets te vinden is, al was het maar rond de rol van de Abwehr bij de aanval op Nederland. Ook is nog steeds niet helder wat er te vinden is in Russische archieven. Niemand in het Westen weet hoeveel meters op de Duitsers buitgemaakte documentatie daar aanwezig zijn; zij zijn noch toegankelijk, noch gedetailleerd ontsloten.

Eerder is al gesproken over de soms emotionele discussies die deze publicatie sinds haar verschijnen te weeg bracht. Dit heeft alles te maken met het feit dat de auteurs het over ‘levende geschiedenis’ hebben. Een boek over de Tachtigjarige Oorlog kan nog steeds mensen raken, maar niet zoals een boek dat gaat over gebeurtenissen die nog steeds bij mensen die het meemaakten in de geest zijn gegrift, in gebeurtenissen die in de verhalen aan volgende generaties voortleven, in gebeurtenissen die ook vanuit andere optieken aan het papier zijn toevertrouwd. Twee onderwerpen in dit boek zullen daarom nog lang discussie brengen: oorlogsmisdrijven bij de gevechten om de Grebbeberg en het bombardement op Rotterdam.

Voor wat betreft het eerste vielen de auteurs ook terug op aanvullend onderzoek dat door Herman Amersfoort was verricht. Zijn bevindingen, die door Piet Kamphuis worden gedeeld, stellen de feiten centraal. De auteurs wijzen voor wat betreft de beeldvorming over Duitse oorlogsmisdrijven onder andere naar de Parlementaire Enquetecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 (blz. 18). Zij raken echter niet aan een eerdere toespraak die mogelijk meer invloed uitoefende. Het betreft de eerste herdenkingsplechtigheid op de Grebberg in begin 1946. Prinses Juliana, Prins Bernhard en de Minister-President, Prof. Ir. W. Schermerhorn, hoorden onder de talrijke aanwezigen. Schermerhoorn hield ook zelf een rede. Luitenant-Generaal J.J.G. Baron van Voorst, oud-Commandant het veld leger, hield daar als tweede een rede waarin hij inging op ’s vijands met oorlogswet en oorlogsmoraal spottend verraderlijke optreden waarbij hij als voorbeelden noemde de geheimzinnige lichtkogelsignalen, het uitbranden van de bezetting van steunpunten in de voorposten, het overal opjagen van gevangenen en hen dwingen tegen het eigen vuur in te gaan en het misbruiken van de Nederlandse uniform en burgerkleding. Zoals hij het formuleerde (1):

Alleen S.S.-troepen, schuim van uit de gevangenis bevrijde misdadigers, zijn hiertoe in staat. Daartegenover moesten onze brave, goedwillende, dikwijls zelfs argelooze soldaten den vuurdoop ondergaan.

Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat deze boodschap zich bij de aanwezigen vastzette en – via de radio, kranten en tijdschriften die ongetwijfeld verslag deden – ook in bredere lagen van de bevolking.

Bombardement op Rotterdam – Foto: WIO

Voor wat betreft het tweede stellen de auteurs opnieuw de hen beschikbare feiten centraal. Belangrijke vragen die rond het bombardement spelen is of Rotterdam wel of niet een verdedigde stad was en wat dat betekent voor de kwalificatie van het bombardement. De eerste vraag lijkt beantwoord. Voor wat betreft de tweede vraag is in hun ogen is niet meer te achterhalen wiens bombardement nu eigenlijk werd uitgevoerd: Schmidts ‘tactische’ (een bombardement in de omgeving van de bruggen om zijn troepen te steunen) of Goerings ‘definitieve’ (de stad door een bombardement tot overgave te dwingen). De auteurs kiezen hierin duidelijk positie, ook al constateren zij dat deze kwestie door geen enkele historicus definitief kan worden opgelost (blz. 385) De discussie lijkt hiermee niet afgerond. Anderen zullen, mede op grond van de door de auteurs aandragen informatie, de stelling verdedigen dat het laatste aan de orde was. In deze redenatie past de gedachte dat de essentie van de dreiging en het beoogde effect van het bombardement nu juist lagen in het feit dat de bevolking zich nog in de stad bevond.

In deze publicatie klinkt weinig door van wat de Duitsers daarover in 1940 uitdroegen in officiële mededelingen, in het tijdschrift van de Luftwaffe, Der Adler, in andere kranten of tijdschriften of via de radio. Mogelijk ligt hierin aanvullende informatie verscholen. In de Duitse bioscopen werd, ook in 1940, de Ufa Ton-Woche getoond. Op YouTube zijn diverse afleveringen te vinden. In sommige afleveringen wordt gemeld hoe belangrijk de steun van de Duitse luchtmacht was bij het grondoptreden tijdens de Westfeldzug. Zo niet als het gaat om Rotterdam. Aflevering Nr. 507 van 22 mei 1940 (Auszug) – 2/2 laat een brandend en grotendeels vernietigd Rotterdam zien. In de korte begeleidende tekst wordt de schuld voor de vernietiging uitsluitend gelegd bij de ‘verantwortungslose’ Hollandse regeringskliek die zelf vertrok en het volk opriep tot een ‘voellig sinnloser Widerstand’. De verdere boodschap is bondig:

Das deutsche Schwert aber musste hart und unerbittlich zuschlagen um Englands Angriffsplaene rechtzeitig zunichtezumachen.

Daarna lopen muziek en beeld zonder woorden door. De boodschap aan het eigen publiek en de buitenlandse kijkers lijkt helder: een verdedigde stad hoefde bij de Duitsers niet op meedogen te rekenen.

Een laatste opmerking betreft de conclusies. De auteurs stellen dat de Nederlandse dienstplichtige gevechtservaring mistte. Deze bevinding kan zondermeer worden doorgetrokken naar het beroepspersoneel. De kanttekeningen laten onverlet dat de auteurs en de andere betrokkenen veel respect en waardering verdienen voor deze belangrijke, goed geschreven en uitstekende verzorgde publicatie. Niemand die de gebeurtenissen in de meidagen wil begrijpen kan om deze publicatie heen. In het woord vooraf verwijzen zij naar het adagium van Pieter Geyl dat ‘geschiedenis een discussie zonder eind is’. Dit boek maakt daaraan voor wat betreft de meidagen niet in alle opzichten een definitief einde; maar wel in bijna alle.

~ Prof. Em. J.M.J. Bosch, brigadegeneraal b.d.

Boek: Boek: Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied

1 – De Militaire Spectator, 115e jaar(1946), nr. 3 (maart 1946), blz. 126.

Historiek is een onafhankelijk online geschiedenismagazine voor een breed publiek. We willen geschiedenis en actualiteit met elkaar verbinden en geschiedenisverhalen gratis toegankelijk maken. Steun ons werk

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×