Hoe God verdween uit Limburg
Met het sluiten van de mijnen werd ook de stop uit het warme bad getrokken waarin de kerk het Limburgse gemeenschapsleven had ondergedompeld. Het land vol zekerheden, het land van melk en honing waarin mijnbazen en kerkelijke gezaghebbers gulle gevers waren die vrijwel alle sociale instellingen, zoals buurthuizen, scholen en badhuizen financierden, hield op te bestaan. De cohesie brokkelde af. De kerk, die jarenlang op het paternalistische af had gedicteerd en gecontroleerd wat er op straat, achter de voordeur en tussen de lakens diende te gebeuren, stond ineens buitenspel, en het sociale leven raakte op drift.
Met de afname van de levensvreugde en het wantrouwen in de overheid verloor ook de clerus aan aanzien. De ontzuiling en ontkerkelijking voltrokken zich razendsnel. Schoolkinderen hoefden niet meer verplicht te biechten en men begon de zondagse mis steeds vaker over te slaan. De Mijnstreek keerde stilaan in zichzelf. Er waren tal van straten waar 80% van de vitale mannen nu thuiszat. Uit schaamte voor hun werkloosheid deden ze niet meer open wanneer er werd aangebeld en ze moesten zich tegen wil en dank ineens gaan bemoeien met zaken waar ze geen verstand van hadden, zoals de financiële huishouding. Daarnaast gingen vrouwen uit noodzaak werk zoeken, wat voor veel mannen moeilijk te verteren was.
De individualisering en het uiteenvallen van de gezinsstructuur maakten de ontreddering compleet. Migranten vertrokken net zo snel als dat ze waren gekomen. Wie uit de Oostelijke Mijnstreek weg kon, maakte dat hij wegkwam. Protestanten keerden terug naar boven de rivieren, waar de kerkgemeenten de verloren zonen en dochters met open armen ontvingen. Vele koempels zonder gedegen opleiding kwamen moeilijk aan de bak, hadden rugklachten of stoflongen en kampten door wanhoop gedreven met verslavingen en zelfmoordneigingen. De parochie had hun nog maar weinig houvast te bieden. Daar kwam bij dat het katholicisme zelf ook in zwaar weer terechtkwam.
Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie in de jaren zestig had men besloten dat een modernisering van de Rooms-Katholieke Kerk onontkoombaar was. De luiken moesten na al die eeuwen maar eens open. De kerk diende zijn oor voortaan niet enkel bij Rome te luisteren te leggen, maar ook bij de gelovigen en vooral bij de tijdgeest. Hervormers buitelden over elkaar heen over zaken als de afschaffing van het celibaat voor priesters en ook de liturgie ging flink op de schop. De vernieuwing bereikte uiteindelijk ook Limburg. Priesters wierpen hun boord af, gingen met vrouwen om en de motorhelmen en pakjes sigaretten van brommernozems lagen op het heilige altaar tijdens de repetities van het jongenskoor.
Steeds meer katholieken hadden genoeg van de ondemocratische kerkleiders. Het gehoorzamen aan de conservatieve standpunten, zoals de achterstelling van de vrouw, de verkettering van andersdenkenden en het veroordelen van seks buiten het huwelijk en homoseksualiteit, kwam in de roerige sixties onder druk te staan.
Het Vaticaan schrok zich dood. De luiken moesten open, maar deze losbandigheid was nou ook weer niet de bedoeling. De Nederlandse katholieken waren veel te ver doorgeslagen in hun moderne ontwikkeling. Voormalige paus Joseph Ratzinger stelde in die jaren zelfs dat het Concilie nergens in de wereld tot zulke excessen had geleid als in ons land.
In 1972 werd er daarom vanuit Rome op de rem getrapt. De ultraconservatieve priester Jo Gijsen werd benoemd tot bisschop van Roermond. Naar verluidt was hij tijdens een bezoek aan paus Paulus VI opgevallen als een rigide kerkbestuurder en hij moest er met al zijn rechtlijnigheid voor zorgen dat het bisdom Roermond weer in de pas zou lopen met Rome. Waar zijn voorganger vooruitstrevend was geweest, draaide Gijsen de klok zonder pardon terug. De mis werd weer in het Latijn gehouden in plaats van in de eigen taal en men moest ver wegblijven van moderne discussies als over abortus en homoseksualiteit. Hij maakte korte metten met alle vreemde smetten die de kerk in zijn ogen naar de verdommenis hielpen.
Het nieuws van Gijsens benoeming sloeg in Limburg in als een bom. Hij was vanaf dag één omstreden, maar ja, Roma locuta, causa finita – als Rome heeft gesproken, is de zaak afgehandeld. Na zijn aanstelling wipte hij meteen alle progressieven de kerk uit. Het resulteerde in stevige conflicten met zijn priesters, maar de bisschop wilde met niemand in dialoog. Hij maakte samenwerken onmogelijk en dwong de rooms-katholieke scholen, die ondertussen gewend waren geraakt aan een lossere opvatting van het geloof, terug in het keurslijf van de orthodoxe leer. Het leidde tot wanhoop en onrust in de parochies. Een enkele kerk sloot zelfs haar deuren uit protest omdat Gijsen een te populaire, vooruitstrevende pastoor te kennen had gegeven afstand te moeten doen van zijn kansel.
Het verkrampte optreden van de nieuwe bisschop zorgde voor een godsdienststrijd en vormde een splijtzwam binnen het bisdom. Dat kon er in Limburg ook allemaal nog wel bij. Het kwam tot open brieven in de kranten, katholieken die in protestoptocht naar Roermond reden, maar Gijsen gaf geen duimbreed toe. Priesters en gelovigen herkenden zich stilaan niet meer in elkaar. Veel gelovigen, die zich sinds de mijnsluitingen afgedankt voelden en in zak en as thuis op de bank zaten, hadden weinig fiducie meer in de kerk.
De grote verzoening
De onrust in de kerk hield jaren aan, en Gijsens keiharde lijn zou uiteindelijk zijn ondergang worden. In januari 1979 verklaarde de bisschop in een interview in Elseviers Magazine homoseksuelen tot tweederangsburgers, die hij ‘de sacramenten zou weigeren’. Enkele maanden later, op zaterdag 14 april, de dag voor Pasen, trok een ongekende stoet van meer dan 4000 homo’s, lesbiennes en vrienden van hen door de binnenstad van Roermond onder de slogan ‘Gijsen, flikker op’.
De eerste Roze Zaterdag in ons land was geboren en vanaf dat moment begon de positie van Gijsen meer en meer te wankelen. Uitgerekend zijn nieuwe priesteropleiding in de abdij Rolduc bleek een voedingsbodem te zijn voor homoseksuele relaties en seksschandalen. Gijsen trok zich steeds meer terug uit de openbaarheid. Hij bezweek uiteindelijk onder alle druk en vroeg in 1993 ontslag aan, waarna hij tot bisschop van de ijskoude kerk van Reykjavik werd benoemd. Beschuldigingen van betrokkenheid bij en/of kennis van seksueel misbruik achtervolgden hem tot in de laatste jaren van zijn leven.
Het was aan zijn opvolger Frans Wiertz om voor loutering en verzoening in het bisdom Roermond te zorgen. Men was de polarisatie meer dan beu. De kerk die onder Gijsen liefdeloos en kil was, kreeg een nieuwe lente en een nieuw geluid. Bisschop Wiertz bekritiseerde zelfs, zij het op voorzichtige wijze, de rol van de katholieke kerk in de tijd van de mijnen: ‘Vaak is – en wellicht hier en daar terecht – het verwijt geuit dat de kerk in deze periode al te veel meeheerste in het belang van de mijnoverheid,’ verklaarde hij in een volle Sint-Pancratiuskerk in Heerlen waar de aankondiging van de mijnsluitingen werd herdacht. Wiertz bestempelde de rol van de kerk in de mijntijd als ‘dominant, sommigen zullen zeggen te dominant’.
Met zijn uitspraken sloot hij aan bij de critici die tot op de dag van vandaag opmerken dat de katholieke kerk in Limburg onverdeeld samenwerkte met de mijndirecties om de arbeiders vooral rustig en gehoorzaam op het gelovige pad te houden en ervoor te zorgen dat het rode gevaar op afstand bleef. Een missie waarin men met vlag en wimpel was geslaagd. Maar het zijn uitgerekend de socialisten geweest die zich na de mijnsluitingen over de Mijnstreek hebben ontfermd. De kleine, behapbare kernen van Henri Poels (een bekende Limburgse priester, red.) mochten als exponenten van een maakbare samenleving dan uitermate geschikt zijn voor patronage door de mijnen en de kerk, tegelijkertijd zorgde deze opgebouwde sociale constructie er ook voor dat men na de mijnsluitingen moeilijker één vuist kon maken voor de hele regio. Het roept de vraag op hoe het zuidoosten van de provincie ervoor had gestaan als het socialisme er meer voet aan de grond had gekregen. Maar achteraf is het mooi wonen.
Hoewel alles van de mijnbouw met wortel en tak werd uitgeroeid en er weinig sporen van het steenkoolverleden in het landschap zijn terug te vinden, heeft God Limburg bij lange na niet verlaten. Henri Poels had gelijk toen hij stelde dat het katholicisme er dieper zit dan de mergel in de Sint-Pietersberg. De provincie telt nog altijd procentueel het hoogste aantal ingeschreven katholieken van Nederland, ook al nemen de bezoeken aan de kerk af. Wie echter door de Mijnstreek of het heuvelland fietst, treft op elk kruispunt wel ergens een kruis of een klein kapelletje aan waar een kaarsje kan worden op – gestoken. In Terwinselen, een wijk in Kerkrade op het voormalige terrein van Staatsmijn Wilhelmina, vind je zelfs de monumentale Gedachteniskapel van de Mijnwerkers. Het huisje deed in de vroege mijnjaren dienst als mortuarium. Het is nu een plek die gewijd is aan de Heilige Barbara. Op panelen binnen en buiten staan de namen van alle omgekomenen in de Limburgse mijnbouw. Tot op de dag van vandaag worden zij herdacht tijdens Barbaravieringen of tijdens de koempelmis in Schaesberg, waar na de zegen ter afsluiting altijd het mijnwerkerslied wordt gezongen dat de Mijnstreek zo diep met elkaar verbond: Glück auf, Glück auf! Der Steiger kommt.
De mijnsluiting in Limburg
Mijnbouw in Limburg