Het is één van de laatste plaatsen waarvan je verwacht dat er Kerstmis werd gevierd. Toch werd dit feest van licht en vrede gedurende het vijfjarige bestaan van concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz jaarlijks gevierd door gevangenen, ondanks dat ondertussen het moorden binnen en buiten de gaskamers doorging. Gevangenen putten er hoop uit op een spoedige bevrijding en een veilige terugkeer naar hun families, terwijl de SS het feest misbruikte om haar slachtoffers verder te terroriseren.
Kerstbomen
In het archief van het Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau bevindt zich een foto van een kerstboom die tijdens de oorlog is neergezet in het Stammlager (hoofdkamp) Auschwitz I. Wie niet beter weet, zal het zien als een sympathiek gebaar van de kampleiding om tijdens de feestdagen enige vrolijkheid te brengen in een grauwe wereld tussen prikkeldraad en stenen barakken. Uit meerdere getuigenissen blijkt echter dat de SS heel andere bedoelingen had.
Op 24 december 1940 werden volgens de Poolse oud-gevangene Karol Świętorzecki bij de kampkeuken onder een met elektrische lichtjes versierde kerstboom de lichamen gelegd van Joodse gevangenen die gestorven waren tijdens hun werk of doodgevroren tijdens appel. De beruchte Lagerführer Karl Fritzsch verklaarde tijdens het avondappel tegenover de in de bittere kou verzamelde gevangenen dat de lijken onder de boom “een geschenk” waren voor de levenden. Een drietal kapo’s, bevoorrechte gevangenen die fungeerden als bewakers, voerde bij het akelige tafereel een muzikale uitvoering uit van ‘Heilige Nacht’. Het was de gevangenen door Fritzsch verboden Poolse kerstliederen te zingen. Volgens een andere bron waren het de lichamen van zeven gevangenen die gestolen hadden uit de kampkeuken die ter afschrikking onder de kerstboom werden gelegd.
Een andere voormalige gevangene, de Poolse cavaleriekapitein Witold Pilecki, vertelde na de oorlog dat er meerdere “prachtig verlichte kerstbomen” in 1940 in het kamp werden opgezet. Volgens hem kregen op kerstavond twee gevangenen op houten banken onder een kerstboom vijfentwintig stokslagen op hun blote achterste, een grap van de kampbewakers.
Zand scheppen
Uit andere getuigenverslagen blijkt dat de nazi’s in 1942 opnieuw een kerstboom gebruikten als middelpunt van hun sadistische “kerstviering”. Dit keer vond het overgeleverde voorval plaats in Auschwitz-Birkenau, het in mei 1940 in gebruik genomen vernietigingskamp op een paar kilometer afstand van het hoofdkamp. Voorafgaand aan Kerstmis werd in het met sneeuw en ijs bedekte kamp een kerstboom opgezet. Gevangene Sam Althaus verklaarde dat het gerucht ging dat ze dit jaar voor de kerst een extra stuk brood zouden krijgen. Hij en de andere gevangenen hoopten dat hun bewakers Kerstmis zouden vieren en hen met rust zouden laten. De SS had echter heel iets anders in petto.
Onder aanvoering van de boosaardige plaatsvervanger van de kampcommandant werd een groep van 200 tot 300 gevangenen aangewezen en afgemarcheerd naar een zandberg buiten het kamp. Daar moesten gevangenen in groepjes van twee zand halen om uit te strooien op de met sneeuw en ijs bedekte bodem in het kamp. Een gevangene moest het zand scheppen en de ander moest het in zijn jaszakken vervoeren. Rennend moesten de zanddragers met volle zakken terugkeren naar het kamp, waar ze werden onthaald door kapo’s en bewakers die zich aan twee kanten van de route hadden opgesteld en met de handvaten van schoppen en pikhouwelen insloegen op hun zwoegende slachtoffers.
“Terwijl ze ‘sneller, sneller’ riepen,” zo herinnerde Althaus zich, “sloegen ze ons terwijl we door de gang liepen. Als ze een gevangene op het hoofd sloegen en hem neer mepten, plaatste een SS-bewaker het handvat van de schop op zijn nek, stapte hij erop, en wurgde hij hem tot de dood. Ze dwongen andere gevangenen om de lichamen op te tillen en ze onder de kerstboom neer te leggen. Dit was één van de meest macabere voorvallen die ik ooit gezien had gedurende mijn volledige tijd in de concentratiekampen. Ik schat dat de SS die dag tussen de vijftien en twintig gevangenen die zand droegen vermoorden.”
Stille nacht
De Tsjechoslowaakse Jood Rudolf Vrba, die in 1944 zou ontsnappen uit Auschwitz, herinnerde zich hoe de Duitsers in het Stammlager in 1942 een andere vernedering hadden bedacht. Volgens hem kregen alle gevangenen het bevel om met kerst ‘Stille Nacht’ te zingen. Dat gold dus ook voor hem en de andere arbeiders van ‘Canada’, het magazijn in Birkenau waar de bezittingen van vermoorde Joden verzameld werden. Hij verklaarde:
“Wie niet goed meezong, zo was er besloten, zou zonder eten naar bed gestuurd worden. Dus iedere avond na het werk stonden wij mannen van Canada voor blokoudste Polzakiewicz. Een violist die van het orkest geleend was, speelde rustig de melodie en we begonnen de woorden van dit mooie oude kerstlied te brullen. Voor degenen onder ons die Duits spraken was het uiteraard geen al te zware opgave, maar voor wie geen Duits kende, zoals het grootste deel van de Polen, viel het niet mee. Polzakiewicz trok aan z’n haar terwijl zij de prachtige oude Duitse tekst verminkten. Dus liep hij boos tussen de rijen door en probeerde hij met zijn knuppel de woorden in hun hoofd te hameren, met het gevolg dat weinigen van hen, om met de woorden van het lied te spreken, in hemelse rust sliepen.”
Meteoriet
Een avond zonder eten naar bed klinkt als een milde straf, maar in Auschwitz kon het het verschil betekenen tussen leven en dood. Met kerst was het niet-Joodse gevangenen toegestaan pakketten van thuis te ontvangen, maar in 1940 en 1941 mocht daarin geen voedsel zitten. Volgens kapitein Pilecki was dat uit vrees dat dit het leven van de gevangenen te makkelijk zou maken. “Er was slechts één pakket,” zo verklaarde hij, “één per jaar, met Kerstmis, zonder voedsel, maar nog altijd waardevol vanwege de warme kleding en kostbaar omdat het van huis kwam.”
De Italiaans-Joodse gevangene Primo Levi, die tewerkgesteld was in Auschwitz-Monowitz waar voor chemieconcern IG-Farben een fabriek gebouwd werd, was stomverbaasd toen hij in 1944 ook een kerstpakket ontving met daarin ersatzchocolade, koekjes en poedermelk. Weliswaar waren voedselpakketten sinds 1942 wel toegestaan, maar niet voor Joodse gevangenen zoals hij. “Van wie zouden de Joden ze hebben moeten ontvangen”, zo stelde hij bovendien.
“Van hun families, vernietigd of opgesloten in de resterende getto’s? Van de zeer weinigen die ontsnapt waren aan de razzia’s, verborgen in kelders, op zolders, angstig en berooid? En wie kende ons adres? Voor zover men wist, waren we allemaal dood.”
Maar blijkbaar wisten de in Italië ondergedoken moeder en zus van Primo Levi wel van zijn verblijfplaats. Via niet-Joodse familieleden slaagden ze erin het pakket aan hem te versturen. “Om de werkelijke waarde ervan te beschrijven,” zo beschreef hij…
“…de invloed die het had op mij en op mijn vriend Albert, ligt buiten het bereik van gewone taal. In het kamp hadden de termen eten, voedsel en honger een heel andere betekenis dan gewoon. Dat onverwachte, onwaarschijnlijke, onmogelijke pakket was als een meteoriet, een hemels object, geladen met symboliek, ontzettend kostbaar en met een enorme kracht.”
Mortuarium
Ondanks gewelddadige kampbewakers, uitputtende appels in de vrieskou en andere ontberingen werden er door gevangenen in Auschwitz tijdens de oorlog geïmproviseerde kerstvieringen georganiseerd. Zo memoreert de Poolse gevangene Konstanty Piekarski kerstavond 1940, toen hij door een medegevangene werd uitgenodigd voor een kerstdiner in het ondergrondse mortuarium van het Stammlager. “Het was een merkwaardige plaats voor zo’n gelegenheid,” zo legde hij later uit…
“…maar het was toen ook één van de veiligste plaatsen in het kamp. SS’ers kwamen hier niet; zelfs kapo’s en blokoudsten vermeden het.”
De ruimte bevond zich in een ruime kelder met een cementen vloer, waar aan één kant lijken opgestapeld lagen. Drie doodskisten stonden in het midden opgestapeld met daarover een wit beddenlaken als tafelkleed. In het midden van de provisorische tafel stond een kerstboompje. Andere doodskisten fungeerden als banken.
Op het menu stonden zelfgemaakte aardappelpannenkoekjes en er was zelfs gezorgd voor een alcoholische versnapering. “Ik denk dat het ontsmettingsalcohol was”, aldus Piekarski, “omdat het royaal gekruid was met de kampmarmelade om de bittere smaak te neutraliseren.” Een katholieke priester was één van de andere gasten. Voorafgaand aan het kerstmaal sprak hij een kort gebed uit voor de doden en levenden en deelde hij hosties uit, die hij blijkbaar clandestien had weten te bemachtigen. De lugubere omgeving en hun uitzichtloze situatie deden niets af aan de goede sfeer. Piekarski verklaarde hierover:
“We hadden geen goed nieuws over de oorlog of van onze families, maar op de één of andere manier lukte het ons de hoop op te roepen dat de Duitsers uiteindelijk de oorlog zouden verliezen en dat we naar huis zouden terugkeren, We zongen zelfs enkele kerstliederen.”
Poolse wederopstanding
Niet enkel bij de kerstviering in het mortuarium in 1940, maar ook op andere plaatsen en in andere jaren werden er door gevangenen kerstboompjes neergezet. In een kamer van Block 27 in het Stammlager werd in 1941 een naar binnen gesmokkelde kerstboom door kapitein Pilecki versierd met een uit koolraap gesneden adelaar, het symbool van de Poolse republiek. Een in 1944 door een patiënte van het kamphospitaal gemaakt kerstboompje, met een adelaar als piek en slingers met Poolse vlaggetjes, behoort tegenwoordig tot de collectie van het Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau. Heimelijk werden tijdens kerstvieringen ook Poolse kerstliederen en het volkslied gezongen. Deze initiatieven maakten van de kerstboom en -viering een symbool van Poolse wederopstanding. Verzameld rond de kerstboom en liederen zingend keken de Poolse gevangenen gebroederlijk uit naar de bevrijding.
Sandwiches met Spam
Niet enkel Poolse gevangenen verbroederden met elkaar tijdens de kerstdagen in Auschwitz, maar ook mensen die verder van elkaar af stonden vonden elkaar in de kerstgeest. Opvallend is het verhaal van de Brit John Green die in 1943 overgeplaatst was naar E715, een onderdeel van Auschwitz waar hij en andere krijgsgevangenen uit Groot-Brittannië en de Commonwealth tewerkgesteld waren in de nabije fabriek van IG-Farben, waar ook Joodse gevangenen dwangarbeid verrichtten. Hun bewakers van de Wehrmacht waren een stuk milder dan die van de SS. John en zijn maten hadden daarnaast het geluk dat de leiding over hun vijfentwintig man tellende werkgroep in handen was van een goedaardige Oostenrijker, Herr Legal, die er zelfs voor zorgde dat zijn Joodse assistent, Hans, in de fabriek kon slapen en zo niet elke avond terug naar het kamp hoefde lopen. In 1943 gaf de opzichter aan de krijgsgevangenen toestemming om Kerstmis te vieren. Dat hoefde hij geen twee keer te zeggen.
Met de nederlagen van de Wehrmacht in Rusland en de geallieerde invasie in Italië dachten de krijgsgevangenen de vrijheid al te kunnen ruiken. Ze verwachtten volgende kerst thuis te zijn. Goed geluimd begonnen ze daarom met de voorbereiding voor kerstavond. Ze versierden hun werkplaats met gekleurde gloeilampen en bloemen, sneeuwballen en kerstballen gemaakt van lege voedselblikken van het Rode Kruis. “We waren net jongentjes die van de ene voet op de ander dansten, wachtend op het openen van hun cadeaus van de kerstman”, zo beschreef John Green de stemming. Onder toeziend oog van hun bewakers en een groepje vrouwelijke lassers uit Oekraïne begonnen de mannen vervolgens aan hun feestje. Er werd thee en koffie gedronken en sandwiches met Spam (gekookt varkensvlees uit blik) gegeten. Traditionele Engelstalige kerstliederen werden gezongen en de mannen wisten zelfs hun bewakers over te halen om ‘O Tannenbaum’ te zingen. Ook de Oekraïense vrouwen zongen kerstliedjes in hun eigen taal.
Er werd door iedereen hard gelachen om een krijgsgevangene die zich had verkleed als vrouw en met enige schroom een zelfgemaakte bh cadeau deed aan één van de Oekraïense vrouwen op wie hij een oogje had. “Eén van onze Wehrmachtbewakers viel letterlijk omver van het lachen”, aldus Green. “Hij was erg ingenomen met ons soort humor.” De Oostenrijkse opzichter en zijn Joodse assistent, die zich tijdens de viering afzijdig hadden gehouden, werden niet vergeten. Hans kreeg een reep chocolade, die hij dankbaar opborg in zijn bureaulade om later van te genieten. “Legals cadeau was een houten hand,” zo herinnerde John Green zich, “gesneden uit het beste dennenhout dat IG Farben bezat. ‘Van ons allemaal, de hand van vriendschap’, zei ik. ‘Jullie zijn allemaal mijn vrienden’, zei Legal en hij zette zijn cadeau op een prominente plek op zijn bureau. We gaven hem zijn kantoor terug toen het duidelijk was dat hij tranen in zijn ogen had.” De mannen zetten hun feestje voort. Green verklaarde: “Voor een moment vergat ik volledig waar ik was en dat Hans een gestreepte pyjama droeg. Het was een geweldig kerstgeschenk.”
Lekke band
Een ander verhaal van verbroedering is afkomstig van Primo Levi. In december 1944 werd hij tijdens de uitvoering van een klus in het laboratorium van Monowitz fluisterend aangesproken door een vrouwelijke Duitse laboratoriummedewerkster, Frau Mayer. Aangezien hij toch al vieze handen had, vroeg ze hem of hij de lekke band van haar fiets wilde repareren. Ze zou hem daarvoor belonen met iets te eten. Dit verzoek was niet zonder risico. Contact tussen Joodse gevangenen en niet-Joodse vrouwen was uit den boze en door een klus voor haar te verrichten onttrok Levi zich van zijn eigen werk. Maar het vooruitzicht van voedsel als beloning trok hem over de streep. Na de band geplakt te hebben werd hij door de dankbare vrouw beloond met een hardgekookt ei en vier brokken suiker. “Gezien de omstandigheden en gebruikelijke tarieven was het een meer dan genereuze beloning”, zo schreef Primo Levi later. Terwijl ze hem het pakketje gaf, fluisterde ze: “Het wordt gauw Kerstmis”, waarmee ze impliciet bedoelde dat aan de oorlog snel een einde zou komen.
Kinderen
In de stilte van de nacht kon men in het kamp in december 1944 in de verte al het gebulder van de artillerie van het Rode Leger horen. Kerstmis in 1944 in Auschwitz werd daarom gevierd met het vooruitzicht op een spoedige bevrijding. Volgens het Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau trakteerden vrouwelijke gevangenen in Birkenau de kinderen in het kamphospitaal die kerst op een cadeautje. Ze hadden materiaal verzameld waarmee ongeveer 200 stuks speelgoed genaaid werden. Daaraan vast gemaakt werden klontjes suiker of snoepgoed en elk speeltje was voorzien van de naam van het kind. Eén vrouw verkleedde zich als Sint Nicolaas en deelde de cadeaus uit op kerstavond. Het was een gebaar van menselijkheid tijdens een periode van gruwelen waaraan op 27 januari 1945 een einde kwam, toen Auschwitz bevrijd werd door het Sovjetleger. Er werden nog 7.650 overlevenden aangetroffen. 85.000 anderen waren kort ervoor onder erbarmelijke omstandigheden geëvacueerd richting het westen. In totaal zouden tijdens het vijfjarige bestaan meer dan 1 miljoen mensen, waarvan het merendeel Joden, vermoord worden in Auschwitz.
Eerdere historische kerstverhalen van Kevin Prenger
Meer Kerst op Historiek
Boek: Auschwitz – Eindstation van de dood