Denkwereld van de Vikingen
Het manuscript dat bekend is als de Codex Regius, het ‘Boek van de Koning’, bevat volgens mij de prachtigste verzameling poëzie ter wereld. Het was slechts tijdelijk en toevallig een boek van een koning. Eigenlijk gaat het om het boek van een boer, en we weten zelfs niet wie hij was, wie de dichters waren en wie onze lof verdient voor het optekenen en bewaren van deze verzameling van 29 gedichten. Het manuscript is nu waarschijnlijk de grootste schat van IJsland, maar er zou in Reykjavik ook een monument opgericht moeten worden voor ‘de Onbekende Boer’.
In de middeleeuwen raakte de literatuur van het oude Noorden, en het grootste deel van zijn geschiedenis en mythologie, volkomen in vergetelheid. Behalve op het afgelegen IJsland, waar de bewoners een bestaan bij elkaar schraapten van hun arme landbouwgrond en rijke visgronden en waar ze de oude tradities, oude gedichten en oude geschiedenissen levend hielden; en vervolgens, toen ze tot het christendom waren bekeerd en door geestelijken in de kunst van het schrijven waren onderwezen, stelden ze die te boek.
Ze schreven en schreven en schreven: de saga’s uit oude tijden, koningssaga’s, saga’s van hun eigen voorouders, saga’s over skalden en skaldenpoëzie. Niemand weet precies waarom dit een soort nationale activiteit werd. Ze beschikten over meer dan genoeg schapenhuiden om perkament van te maken als schrijfmateriaal en tijdens de lange winternachten dicht tegen de poolcirkel was er misschien weinig anders te doen – hoewel anderzijds dat schrijven bij kaarslicht tijdens de lange nachten ook moeilijk en kostbaar moet zijn geweest. Hoe dan ook, ze schreven. Maar eeuwenlang bleef dat onopgemerkt.
Literaire schok
Tegen het einde van de middeleeuwen begonnen de koningen van Scandinavië echter belangstelling te tonen voor hun eigen voorouders en zij, of zeer waarschijnlijk hun bibliothecarissen, beseften dat de IJslanders de ware autoriteiten waren op dat gebied. Het begon door te dringen dat informatie kostbaar was en dat oude manuscripten acceptabele geschenken konden zijn. Dat leidde ertoe dat bisschop Brynjólfur Sveinsson van Skálholt op IJsland een manuscript verwierf, afkomstig van een boerderij in zijn diocees, en het naar koning Christiaan IV van Denemarken stuurde, aangezien IJsland toen Deens bezit was.
Twintig jaar later publiceerde een Deense geleerde, Peder Resen, de twee belangrijkste mythologische gedichten uit het manuscript, Hávamál en Völuspá, respectievelijk ‘Het lied van de Hoge’ (oftewel Odin) en ‘Het visioen van de zieneres’. Hij voegde er een versie bij van de Proza Edda, een mythologisch handboek dat Snorri Sturluson in de jaren twintig van de dertiende eeuw op IJsland schreef. Omdat Snorri uitvoerig citeerde uit de gedichten van de Codex Regius, werd de hele set van 29, samen met enkele gedichten uit andere bronnen, bekend als de Poëtische Edda of de Oude Edda.
Resen en zijn opvolgers (onder wie Thomas Bartholinus) veroorzaakten een grote literaire schok in de geleerde wereld van Europa toen het nieuws over deze vergeten traditie van mythen en poëzie, legenden en geschiedenis naar buiten begon te komen. Dit speelde op verschillende niveaus, maar wellicht het belangrijkste schokkende element was van mythologische aard. Anders dan de christelijke mythen, waren de oude noordse mythen in de kern pessimistisch. Het was geen ‘goddelijke komedie’ die een gelukkige afloop kende, maar precies het tegenovergestelde: een ‘goddelijke tragedie’ waarin zelfs de goden zouden sterven. Of om het anders en weer eens ongenuanceerd te zeggen: de mythen en legenden van de oude wereld van het Noorden leken alleen maar over verliezers te gaan. En dat is misschien nog vreemder voor onze huidige wereld dan voor die van de zeventiende of achttiende eeuw.
Winnen en verliezen: een andere houding
Verliezen is een essentieel onderdeel van de noordse geloofsstructuur zoals die tot uitdrukking komt in de mythe van Ragnarök, die zowel bewaard is gebleven in het gedicht Völuspá als in Snorri’s uitbreiding daarvan in zijn Proza Edda. Ragnarök is te vergelijken met Armageddon, het grote gevecht aan het wereldeinde. In die strijd zullen de goden en hun menselijke bondgenoten optrekken om tegen de ijsreuzen en de vuurreuzen, de trollen en de monsters te vechten. En heel anders dan in Armageddon zal onze partij, die van de goeden, verliezen. Thor zal de Midgaardslang die zich om de wereld heen krult doden, en daarna zelf sterven aan diens gif. Odin zal verzwolgen worden door de wolf Fenrir. Heimdal en de verraderlijke god Loki, en Tyr en de grote hellehond Garmr vormen twee paren die elkaar zullen doden, maar Frey, die zijn zwaard kwijtraakt, zal sneuvelen tegen de vuurreus Surt, die daarna de wereld in brand zal zetten.
De goden weten dat dit gaat gebeuren. Daarom laat Odin zijn uitverkoren helden gewoonlijk een verraderlijke dood sterven, en daar komt de mythe van Walhalla om de hoek kijken. Odin wil zijn beste helden dood hebben zodat hij ze in zijn ‘Hal van de Gevallenen’ (Valhalla) kan verzamelen, waar ze dagelijks tegen elkaar vechten om te oefenen en aan het eind van elke dag in de dood weer tot leven komen om te feesten. Odin weet dat Ragnarök gaat komen, maar omdat hij niet weet wanneer, wil hij zijn strijdmacht te allen tijde zo sterk mogelijk houden, ook al ligt de uitkomst al vast. Zelfs de goden zullen sterven en hun partij zal het onderspit delven, en dat weten ze. Maar daarom willen ze nog niet onderhandelen, laat staan naar de andere partij overlopen. Weigeren je gewonnen te geven, daar gaat het om. Pas bij de ultieme nederlaag kun je laten zien uit welk hout je gesneden bent.
Dit is een houding tegenover winnen en verliezen die aanzienlijk afwijkt van de onze. Voor ons is het een ernstige belediging om iemand ‘een verliezer’ te noemen. Waarschijnlijk is dat het resultaat van honderdvijftig jaar wedstrijdsport. Alle moderne wedstrijden beginnen met het opleggen van eerlijke omstandigheden. Zelfde aantal spelers aan beide kanten, een vlak speelveld zonder voordeel voor een van de partijen, tossen aan het begin om een zijde te kiezen wanneer er toch sprake is van een zeker voordeel, wisseling van speelhelft halverwege om het mogelijke voordeel op te heffen, scheidsrechters en grensrechters die op een eerlijk verloop van de wedstrijd toezien – allemaal regels om ervoor te zorgen dat het beste team zal winnen. Als je dus verliest moet je in zeker opzicht wel minderwaardig zijn, qua kracht, snelheid of kundigheid; en als je permanent verliest moet er iets met je aan de hand zijn: geen excuses.
De Vikingen waren wijzer. Zij wisten dat de omstandigheden in de echte wereld niet eerlijk zijn. Helden kunnen tegenover een overmacht staan, het slachtoffer van verraad worden, in de val worden gelokt, onverhoeds worden overvallen of gewoon pech hebben. Daardoor ben je nog niet wat wij ‘een loser’ noemen. Naar hun opvatting is opgeven het enige waardoor je een verliezer wordt. Er is nog een ander aspect, misschien wel het meest onderscheidende element in de denkwereld van de Vikingen, dat ook al vroeg de aandacht van de geleerde wereld van Europa trok en voor een vreemde mengeling van verrassing, afkeuring en uiteindelijk voorzichtig respect zorgde. Dat was het fenomeen dat de helden uit het Vikingtijdperk, zowel goden als mensen, met al hun gerichtheid op sterven en ondergang kennelijk niet in staat waren de dood en de nederlaag serieus te nemen. Anders dan de tobbende helden uit de klassieke wereld met wie alle ontwikkelde personen uit die tijd vertrouwd waren, bleven deze helden grappen en grollen maken. Voor hen was de onbekommerde kwinkslag een kunstvorm. Ze hadden geen besef van hun eigen waardigheid. Of misschien was dat besef bij hen juist zo sterk dat ze de noodzaak niet voelden om het te benadrukken. Wat de reden ook was, deze houding was iets volkomen nieuws: een intrigerende nieuwe literaire smaak.
Wat uiteindelijk in het ene na het andere verhaal zo in deze houding ten opzichte van verliezen en grappenmakerij werd gewaardeerd, was het bewijs dat de held het niet had opgegeven, zelfs niet in een onmogelijke situatie. Het mooiste was als iemand liet zien dat hij de situatie kon omdraaien, dat hij de overwinning van zijn vijand kon verpesten, een grap kon maken van de dood en lachend kon sterven.
We kunnen concluderen dat mensen die zo denken weliswaar kunnen verliezen van een overmacht en net als iedereen gedood kunnen worden, maar ze zijn niet te intimideren. Zolang ze leven komen ze weer achter hun vijand aan, en ze zijn niet klaar voordat ze morsdood zijn; zelfs als ze sterven of zich in een uitzichtloze positie bevinden, zullen ze proberen een slimmigheid te bedenken, en wie erin trapt wordt het slachtoffer van hun grappen. De humor van de Vikingen. Hun geheime wapen. Deel van hun denkwereld.