In Bande gaat de Duitse SS brutaal tekeer. Het dorpje even ten zuiden van Marche-en-Famenne kiezen ze niet zomaar uit: bij de bevrijding in september waren er drie Duitsers doodgeschoten. De SS’ers nemen alle mannen van 17 tot 31 jaar gevangen. Ze worden eerst streng ondervraagd, daarna op een rij gezet en een voor een met een nekschot geëxecuteerd. Van de 33 jongemannen kan er eentje ontsnappen nadat hij een SS’er heeft weggeduwd. Als vergelding vermoorden de Duitsers nog twee dorpelingen. De lijken worden in een kelder achtergelaten en zullen pas weken later ontdekt worden. Ondertussen blijven de V-bommen terreur zaaien in Antwerpen en Luik. 24 december is gelukkig niet zo dodelijk als de vorige dagen. Om 8.50 uur valt een V1 op Awans nabij Waremme, om 16.40 uur een in Kalken, rond 21 uur twee in Ougrée en ergens die dag ook een V2 in Nijlen. Telkens vallen er twee dodelijke slachtoffers. Kerstavond sluit af met een V1-inslag in Luik om 22.10 uur met vijf doden.
Diezelfde dag, in de ochtend, vertrekt het Belgische transportschip Leopoldville vanuit Zuid-Engeland richting Frankrijk. Aan boord meer dan 2000 Amerikaanse militairen, op weg naar het slagveld in de Ardennen. Maar daar zullen ze nooit aankomen… Negen jaar geleden publiceerde ik de ‘Ramp met de Leopoldville’ in vijf delen op mijn blog. Een jaar later mocht ik op het televisieprogramma ‘Publiek Geheim’ komen vertellen over de vergeten ramp. Ter gelegenheid van de 75ste herdenking (zonder dat er een herdenking is…) geef ik deze longread opnieuw uit.
Ramp met de Leopoldville
Het was koud en het had gesneeuwd. Aan de dokken in de Zuid-Engelse havenstad Southampton wachtten honderden Amerikaanse militairen op hun beurt om de loopplank op te lopen. Ze waren moe en velen dachten met heimwee aan de kerstfeesten thuis. Ze vertrokken richting het Europees vasteland om in de Ardennen hun kameraden bij te staan in de ultieme strijd tegen de Duitsers. Een van de soldaten herinnert zich:
‘We waren al vijf weken in Engeland en we begonnen het koude, vochtige, kille, miezerige weer beu te worden, dus we keken uit naar het bevel om te vertrekken.’
Het was 2.30 uur toen de eerste soldaten van de 66ste Divisie met hun zakken over hun schouders aan boord van het Belgisch transportschip SS Leopoldville stapten.
Van Congoboot tot transportschip
In tegenstelling tot de jonge Amerikaanse troepen, waren de bemanningsleden van de Leopoldville ervaren zeelui. Ze hadden reeds 24 maal het kanaal overgevaren en vervoerden daarbij maar liefst 53.217 geallieerde militairen. Het schip was voor de oorlog een van de legendarische Congoboten van de Compagnie Maritime Belge. Het was het vijfde pronkstuk van de rederij met de naam Leopoldville. Het schip, helft luxecruise, helft cargo, vaarde sinds 1929 tussen Antwerpen en de Belgische kolonie. De bemanning volbracht de zware taak om de epische overtochten van generaties kolonialen zo vlot mogelijk te maken.
In 1940 was de Leopoldville net op terugtocht vanuit Matadi toen de oorlog in België uitbrak. De bemanningsleden vormden plots een waardevolle troepenmacht. De geallieerden konden elke ervaren zeeman gebruiken. In Liverpool moesten ze noodgedwongen een nieuwe thuisbasis opbouwen, ver weg van hun familieleden in België. Met wat geluk kon je als vreemdeling een kamer versieren bij een Engelse familie, andere Belgen en Congolezen verbleven in het Belgische zeemanshuis.
The Lucky One
Het ombouwen van het oude luxe cruiseschip tot een troepentransportschip werd voltooid op 11 november 1940. De geallieerden zetten de Leopoldville vooral in bij missies in de Middellandse Zee en aan het Suezkanaal. Het leven op zee was hard, het gevaar van torpedering of een mijn was altijd aanwezig. De Belgische koopvaardij werd niet gespaard: gedurende de Tweede Wereldoorlog werden 78 schepen tot zinken gebracht, bijna twee derde van het totaal. Daarbij kwamen 855 bemanningsleden om, wat ongeveer één derde was van het totaal. Ondanks de vele gevaren die het schip trotseerde, bleef de Leopoldville vier jaar lang gespaard van aanvallen, wat uitzonderlijk was. Daarom noemden de Belgische zeebonken haar ‘The Lucky One’.
Charles Limbor
In november 1942 kreeg de Leopoldville een nieuwe kapitein: de Belg Charles Limbor. Charles stond bekend als een rustige en competente bevelhebber die graag op zichzelf was. Zijn vrouw en zijn zoon Jacques waren in het begin van de oorlog naar Frankrijk gevlucht, maar ze waren al snel ingehaald door de Duitse troepen. Terug in Oostende werden zij voortdurend bedreigd door de bezetter, die wist dat vader Charles als kapitein diende voor de geallieerden. Dat verklaart misschien het soms zonderlinge gedrag van de kapitein, die vaak alleen dineerde terwijl hij luisterde naar zijn collectie klassieke muziek. Charles maakte zich in de nacht van 23 op 24 december 1944 klaar voor zijn laatste reis, waarna een welverdiende vakantie zou volgen. Zijn rechterhand François Verworst zou het bevel overnemen. Hij verwachtte geen problemen tijdens de oversteek van het Kanaal. De 234-koppige bemanning was ervaren genoeg om de Amerikanen veilig naar de overkant te brengen.
Auteur Pieter Serrien over de ramp met de Leopoldville
Het moeizame boorden
Pas om 8 uur ’s morgens waren al de 2235 Amerikaanse militairen op het schip. Er was heel wat verwarring bij het instappen. Voor veel soldaten was het onduidelijk of ze de Leopoldville moesten boorden of een tweede transportschip: de Cheshire. Op die manier zouden tientallen van een zekere dood gered worden door stom toeval. Bovendien waren per ongeluk ook Engelse soldaten de loopbrug naar de Leopoldville opgestapt, zodat die eerst terug aan wal moesten. Uiteindelijk vertrok het konvooi om 9.15 uur richting de Europese vasteland. Drie Britse destroyers HMS Brilliant, HMS Anthony en HMS Notham en een Franse fregat Croix de Lorraine bewaakten de twee transportschepen. Het konvooi stond onder het bevel van de commandant van de HMS Brilliant kapitein Pringle. Na een overtocht van negen uur moesten de zes schepen arriveren in de haven van Cherbourg, ongeveer 150 kilometer verder. Zo zouden ze in alle rust kerstavond kunnen vieren.
Groene, stinkende hutsepot
Voor de soldaten was het verblijf op het schip allesbehalve aangenaam. Het oude luxeschip was oorspronkelijk ingericht voor zo’n 360 passagiers, maar door de ruime cargo om te bouwen in soldatencompartimenten kon het meer dan 2000 personen vervoeren. De soldaten zaten dicht op elkaar gepakt onder de lage plafonds en tussen de houten schutmuren. Na het lange wachten bij het boorden, probeerden de meeste soldaten wat bij te slapen op de vloer of houten banken. Slechts enkelen konden een hangmat bemachtigen. Terwijl de reis vorderde, creëerden de zeezieke kameraden en het primitieve eten een walgelijke geur. Er was geen degelijke ventilatie, zodat enkele soldaten ondanks de koude, stevige wind en tegen de bevelen in het dek op vluchtten.
Luitenant Wood herinnert zich wat de gewone troepen als eten kregen opgediend:
‘Infanteriesoldaten verwachtten geen eerste klasse service, maar wat wij kregen was laagste klasse. Een emmer van een soort groene, stinkende hutsepot werd langs de trapgaten met een touw naar beneden gelaten. Die emmer lieten ze op elke verdieping lang genoeg hangen zodat elke man, indien hij over een sterke maag beschikte, met zijn gamel er een portie kon uitscheppen. Het duurde niet lang tot latrines verstopt raakten.’
Soldaat Walter Blunt daalde neer langs de steile trap naar zijn aangewezen compartiment. Hij keek rond en merkte dat enkele hangmatten waren vastgemaakt, chaotische verspreid tussen de picknickachtige houten tafels en banken. Er was verder geen plaats om te zitten of te slapen. Walter bracht een deel van de dag door met kaarten op het dek met zijn beste vriend Harold Decell. Ze gingen ervan uit dat ze in korte tijd zouden arriveren in Cherbourg. Na enkele uren keerden de twee terug naar hun compartiment, waar ze nog wat lazen, babbelden en kaart speelden:
‘In de vroege avond, nadat we ‘eaten chow’ [hadden gegeten], voelde ik me een beetje zeeziek en dus ging ik even liggen. Al snel viel ik in slaap op een bank van de eerste eettafel aan de rechterkant van het compartiment. Enkele van mijn kameraden sliepen op de tafel, onder de tafel en op de banken rond mij. Bijna allemaal waren ze later onder de doden en vermisten.’
Ook zijn vriend Harold Decell kon een dutje gebruiken en lag rustig naast Walter op de grond te slapen.
Voorzorgmaatregelen?
De soldaten voorbereiden op een mogelijke aanval tijdens de overtocht, bleek voor zowel de Belgische bemanning als de Amerikaanse officieren geen prioriteit. Hoewel het konvooi voor de eerste maal in deze samenstelling vaarde, was er genoeg vertrouwen in de ervaring van de bevelvoerders. Dat bleek uit de erg rudimentaire briefing over eventuele reddingsprocedures. Toch waren er enkele alerte officieren die hun troepen inlichtten over de reddingsvesten, maar over de reddingsloepen vertelden ze niets. De Amerikanen wisten waar ze zich moesten melden bij een noodgeval, maar hadden geen idee wat ze moesten doen als ze daar arriveerden.
Hoewel het op het schip relatief rustig was, konden de officieren vermoeden dat er gevaar om de hoek loerde. De vorige dag was een schip op weg naar Cherbourg getorpedeerd. De begeleidende schepen namen ditmaal hun voorzorgen en dropten onderweg dieptebommen. Het konvooi ondernam een zigzagkoers over het kanaal om eventuele aanvallen te bemoeilijken. In de namiddag bemanden de Britse militairen hun posten, omdat een aanval op handen zou zijn. Maar het mocht niet baten. Op ongeveer acht kilometer van de haven, vuurde een Duitse onderzeeër een salvo torpedo’s af op de Leopoldville. Het was iets voor 18 uur.
Torpedo on starboard!
Van op het dek kon luitenant Wurdeman in de avondschemering nog net de andere schepen van het konvooi ontwaren. Zijn wacht was net afgelopen, toen hij vanuit het kraaiennest een man hoorde roepen: ‘Torpedo on starboard!’ Wurdeman rende naar de leuning en zag in het water een zilveren raket opstomen, met erachter een lange witte schuimende staart. Luttele ogenblikken later sloeg de torpedo in. Wurdeman zag hoe de krachtige ontploffing lichamen in de lucht gooide.
Walter Blunt lag benedendeks op zijn bank te slapen:
‘Ik werd wakker: een oorverdovend geluid, zo luid dat het met geen woorden te beschrijven valt. Vrijwel meteen was het pikdonker en stroomde het koude water razendsnel ons compartiment binnen. Pas toen ik mijn hoofd boven het water stak, kon ik het geschreeuw horen. Meteen proefde ik de olie in het water en rook ik de stank van buskruit.’
Zijn maatje Harold Decell was nergens te bekennen.
Op de brug
Charles Limbor, François Verworst en de 1ste officier Brognion voelden tot op de brug hoe de explosie het schip door elkaar schudde. Na de luide knal versplinterden de glazen rondom hen met een hels lawaai. Volgens enkele getuigen riep Limbor: ‘Ça y est! Nous sommes…’ Het alarm weerklonk en al snel luidden de orders door de luidsprekers op de brug. De bemanning wist wat van hen werd verwacht.
Op bevel van de kapitein controleerden de maîtres d’hôtel René Sottieaux en Vercruysse samen de cabines om te verzekeren er geen bemanning achterbleef. Vercruysse meldde dat dek F4 was ingestort en dat compartiment 4 onder water was gelopen. Blijkbaar seinde de brug naar Cherbourg dat ze getroffen waren, maar een antwoord bleef uit. Verworst en kapitein De Pierpont bleven op hun post, en zagen door het gapende gat dat de explosie had geslagen een chaos van kapotte tafels, gewrongen staal en dode lichamen.
In de machinekamer
Mecanicien Robert Gosseye schrok op door de plotse explosie. Hij greep de telefoon en signaleerde aan de brug dat de schroef aan stuurboord waarschijnlijk beschadigd was en dat de sluisdeuren gesloten waren. Kapitein Limbor vroeg Gosseye of de machine aan bakboord nog werkte. Na dit te bevestigen klonk het volgende bevel: ‘Bon, continuez avec celle-là.’ Terwijl de machinekamer stilaan onder water liep, beseften Gosseye en zijn collega’s dat ze snel opgesloten zouden zitten. Ze plaatsten enkele pompen en al snel ging hun aandacht naar de andere motor, waar ze merkten dat een essentiële koelkabel gebroken was. Doordat het schip schuin kwam te hangen, liep de machinekamer steeds meer onder water en werden de pompen onbruikbaar. De mannen contacteerden Limbor opnieuw die hen beval om naar het bovendek te vluchten, nadat ze hun voorzorgen tegen brand hadden voltooid. Op de brug werden de geheime documenten over boord gegooid en de handleiding met de zig-zagmanoeuvres in stukken gescheurd.
Als een rat in de val
Ondertussen zaten honderden Amerikaanse militairen vast in het ruim. Net als zijn kameraden raakte Walter Blunt in paniek:
‘Ik stampte met mijn voeten en worstelde in een poging om boven water te blijven, wat uiteindelijk lukte. Maar door de vreselijke golven was er amper plaats om naar lucht te happen. Een miljoen gedachten schoten door mijn hoofd: was ik gedoemd om hier te sterven als een rat in de val? Ik zag niets. Het was gitzwart en in het klotsende water hoorde ik vaag mannen kreunen en paniekerig om hulp roepen. Ik mompelde een kort gebedje en dacht aan mijn vrouw en kindje. Opgeven deed ik niet en vertelde mezelf dat er een weg naar buiten moest zijn. Opnieuw bedacht ik hoe vreselijk het was om te sterven, terwijl het steeds hopelozer werd en ik me zwakker voelde. Toen was er eindelijk een pauze in de golven en kon in aan mijn rechterkant een licht onderscheiden. Ik zwom in de richting van dat licht en trof er een opening aan. Ik trok mezelf op in het gat tot borsthoogte. Maar ik kon niet verder. De golven kwamen steeds sneller en het water leek te stijgen. Ik hief mijn hoofd zo hoog mogelijk op en bij elke golf hield ik mijn adem zo lang mogelijk in. De golven leken telkens driemaal toe te slaan met daarna een korte pauze. Ik voelde me steeds zwakker worden. Toen er net een pauze was geweest en de golven opnieuw begonnen, hoorde ik boven mij een stem: “Give me your hand son. You’ll be alright!” Het was de stem van mijn compagniecommandant. Ik strekte mijn arm zo hoog ik kon en na drie golven was ik uit de opening. Ik strompelde door wat puin tot aan het dek, waar ik uitgeput neerviel. Op het dek was alles zo rustig, zo kalm. Ik veronderstel dat ik nooit had beseft wat er gebeurde als ik niet onderdeks had gezeten toen de torpedo insloeg.’
Wervelstorm van hout en staal
De torpedo had een grote bres in de romp van de Leopoldville geslagen, waarna het water razendsnel het ruim binnenliep. Enkele honderden mannen verdronken vrijwel meteen. De explosie vernietigde de trappen en de doorgangen naar het dek, zodat talloze andere mannen gevangen zaten in de snel onder water lopende achterste compartimenten. Albert Montagna was een van hen:
‘Toen ik de explosie hoorde, wist ik dat we geraakt waren. De knal zinderde nog na toen ik al onder water lag. Ik dacht dat eventjes dat ik me op de bodem van de oceaan bevond, want ik kon mij niet bewegen. Ik vermoedde dat het niet lang meer zou duren tot ik zou sterven, dus wachtte ik… Ik hoorde gekwetste mannen in mijn compartiment gillen. De trappen naar boven waren versplinterd tot een puinmassa. Tafels die een uur daarvoor nog gedekt waren met ons eten, lagen verbrijzeld in het rond. Stalen buizen waren als tandenstokers geknakt.’
De situatie in de getroffen compartimenten was bijna surreëel, zo getuigt ook Rowdney Boudwin:
‘Ondanks het feit dat de mannen aan het slapen waren op de tafels of in hangmatten, sommigen zonder reddingsvesten aan, brak er geen paniek uit toen het water steeg. De mannen in mijn compartiment zochten verdwaasd naar een uitgang. De explosie versplinterde tafels, banken en ander materiaal van hout en had mannen aan de vloer of tegen de muur genageld. Op die manier konden velen onmogelijk aan het snel opstijgende water ontsnappen. De explosie had de trappen en kabelladders losgerukt en doen instorten, zodat het ontsnappen uit de lager gelegen compartimenten onmogelijk werd.’
F-Company
De torpedo was ingeslagen ter hoogte van de plek waar de 170 soldaten van F-company van het 262ste regiment aan het rusten waren. Hun staff sergeant Joseph Cycon was net op terugweg van de stinkende latrines toen de trap onder hem instortte:
‘Ik viel een stuk naar beneden tussen het puin. Rondom mij zag ik het water al meteen naar binnen stromen. Ik kon mij redden, maar zag dat het water erg snel steeg. Met enkele anderen gooide ik touwen naar beneden. Drie mannen konden we op die manier helpen. Onze kapitein daalde af om zijn mannen te helpen. We hoorden geschreeuw en gegil, tot het plots muisstil werd. Het water was tot boven gestegen. Onze kapitein en al die mannen verdronken. We liepen richting Dek B, waar de reddingssloepen moesten zijn.’
154 mannen van F-company overleefden de inslag niet en slecht negen van de lichamen zouden worden teruggevonden. Van de zestien overlevenden waren er zes gewond.
Ontsnappen
William Kalinowski werd wakker in het ijskoude water. Hij zag geen hand voor zijn ogen. Hij probeerde recht te komen, maar merkte dat hij ter hoogte van zijn schouders vast lag onder een omgevallen muur. Met alle macht probeerde hij het puin weg te duwen, maar dat lukte niet. Ook door te manoeuvreren naar links of rechts kon hij zichzelf niet bevrijden. Ondertussen steeg het water genadeloos. William had telkens net de tijd om snel naar adem te happen, waarna een nieuwe golf ijskoud water over hem sloeg. In een ultieme poging kon William zich eindelijk bevrijden. Hij kroop tussen het puin in de richting van een vaag licht, waar het trapgat was geweest. Hij klauterde over de brokstukken en de lijken van zijn kameraden. Hij duwde de massa hout dat de uitgang versperde opzij.
Toen hij eindelijk op het dek was geraakt, werd hij opgevangen door zijn sergeant. William was onophoudelijk aan het beven en werd naar een medische post gebracht om zijn hoofdwonden te verzorgen. Daar lag hij op een ziekenbed en zag hij hoe de man naast hem geen gezicht meer had, terwijl een klem zijn tong vasthield zodat hij die niet zou inslikken. Hij gruwelde. Niet veel later hoorde hij dat de gewonden die nog konden wandelen zich moesten melden aan de reddingsboten. William rechtte zich, nam zijn schoenen, sloeg een deken over zijn schouders en haastte zich naar de sloepen. Er was nog een plaatsje voor hem:
‘De ene minuut bengelden we vijftien meter in de lucht, de andere minuut sloeg de onderkant van de reddingssloep bijna te pletter op een muur van water.’
Het bootje kantelde en de mannen vielen in het ijskoude water. William dreef op het puin van de reddingssloep en waagde de sprong naar een grotere reddingsboot. Hij kon nog net de rails vastgrijpen en een matroos hielp hem aan boord.
Wachten op het dek
‘Meteen na de explosie trokken alle troepen rondom mij een reddingsvest aan en begaven zich ordelijk naar het dek’, herinnert de Amerikaanse kapitein Clyde Dinwiddie zich de opmerkelijke rust en discipline.
‘Mijn compagnie moest zich samen met een andere verzamelen, recht aan de boog op het bovenste dek. De mannen stonden snel in positie en er werd een namenlijst opgesteld. Er waren veel lichten aan. Sommige bemanningsleden waren een sigaretje aan het roken. We stonden te wachten op instructies van de brug. We zonden een kleine groep vrijwilligers naar beneden om in ons compartiment dekens en jassen te zoeken om de mannen wat warmte te geven totdat ze het schip mochten verlaten.’
Op het dek heerste geen echte paniek. De meesten wisten amper wat er zich onder hen afspeelde.
Voor de mannen op het dek leek het schip niet te zinken. Maar op de brug begon de Belgische bemanning in te zien dat de situatie hopeloos was. Kapitein Charles Limbor beval dat iedereen buiten zijn essentiële crew het schip moest verlaten. De kapitein seinde naar zijn collega kapitein Pringle op de HMS Brilliant dat het achtersteven van zijn schip langzaam maar zeker zonk. Omdat het schip uit de mijnvrije zone dreigde te drijven, beval de kapitein van de HMS Brilliant om het anker neer te laten. Limbor voerde dit bevel uit rond 18.15 uur. Door deze beslissing kon het schip onmogelijk nog richting de haven van Cherbourg worden gesleept, waar de soldaten rustig geëvacueerd kunnen worden. Daardoor was het noodzakelijk om het gehele schip op zee te evacueren, wat tientallen extra doden en gewonden tot gevolg had.
De HMS Brilliant voer richting de Leopoldville, terwijl de andere schepen het bevel van kapitein Pringle kregen om te zoeken naar de Duitse onderzeeër. Hun dieptebommen veroorzaakten grote golven die het zinkend schip heen en weer schudde. Na ongeveer een kwartier kwam het schip van kapitein Pringle langs de zinkende Leopoldville gevaren.
Helpen
Verschillende getuigen vertellen hoe ze geduldig op het dek stonden te wachten op evacuatie. De Amerikaanse soldaten stonden te roken en grapten hoe ze te laat zouden arriveren in Cherbourg. Pas toen de eerste gewonden en doden naar boven werden gebracht, drong de ernst van de situatie door. Zou het schip dan toch zinken? Op het dek kregen de gewonden eerste hulp van hun kameraden. Dekens beschermden hun doorweekte lichamen tegen de scherpe koude, terwijl hun open wonden werden verzorgd. Onder zich hoorden en voelden de soldaten het schip kraken.
1ste luitenant Royden Keddy herinnert zich hoe hij en de andere officieren hun uiterste best deden om de troepen onder controle te houden:
‘Tegen 18.15 uur waren alle mannen die nog konden wandelen op het dek verzameld. Alle doorgangen waren vrijgemaakt, behalve het toegangsgat op het achterdek. Vanuit dat gat kwamen hulpkreten. Enkele officieren en hun mannen toonden een uiterste moed en kracht door in het gat af te dalen langs de stalen ladders, zonder op een moment aan hun eigen veiligheid te denken. Het medische personeel van het boordhospitaal, geholpen door de soldaten, werkten onvermoeibaar en efficiënt.’
Walter Blunt lag op het dek en werd geholpen door het medische personeel. Zijn gezicht was bebloed en het leek of zijn heupen verbrijzeld waren. Vaag herinnert Blunt zich hoe hij een half uur lang toekeek hoe zijn kameraden werden geholpen. Hij werd naar een reddingssloep gebracht. Over hem zat een soldaat met een verbrijzelde knie. De jongeman zag af en vroeg Walter om zijn been stil te houden, om de pijn niet nog erger te maken. De sloep werd ongelijk neergelaten zodat het in een gevaarlijk schuine hoek bungelde. Een Congolees bemanningslid klauterde handig op het touw, hand over hand tot hij terug op het dek was. Daar maakte hij het touw los zodat de reddingssloep met de neus in het water viel. Walter dacht dat het bootje zeker zou zinken, maar het stabiliseerde. Ze waren gered.
Vluchtte de bemanning?
Nog steeds stond kapitein Clyde Dinwiddie met zijn compagnie op het bovendek te wachten:
‘De mannen zaten of stonden toen ze zagen dat de bemanning de reddingsboten overboord duwden. Ze keken toe hoe gewonden werden overgedragen naar een kleine havenboot die langszij kwam gevaren en hoe anderen de sprong naar een andere boot riskeerden. Van mijn mannen wilde niemand het schip verlaten of de sprong wagen. We controleerden de reddingsvesten.’
Het is opvallend hoe getuigen zich geen echte paniek herinneren. Sommigen gingen zelfs terug naar hun cabine om persoonlijke spullen te zoeken.
Honderden soldaten stonden op het dek van de zinkende Leopoldville te wachten op hun evacuatie. De laatste gewonden werden naar boven gehesen. In contrast met de orde op het dek, verliep de evacuatie met de reddingssloepen erg chaotisch. Van de Belgische bemanning zouden de Amerikanen weinig hulp hebben gekregen. Sommige soldaten beweren zelfs dat ze aan hun lot werden overgelaten door de bemanning die enkel aan zichzelf dacht. Enkele getuigen herinneren zich een Congolees die met koffers en zijn papegaai klaar stond om te vertrekken. Of deze verhalen op waarheid berusten is moeilijk te achterhalen.
Leap for life
Vanaf de HMS Brilliant, die langs de Leopoldville kwam gevaren, werd de moeizame hulpactie geleid. Op aanmoediging van de matrozen op de HMS Brilliant riskeerden de soldaten op het dek van de Leopoldville de riskante sprong naar de overkant. Sergeant Via:
‘We klommen over de rail en hielden ons vast aan de zijkant terwijl de ruwe zee de destroyer naar voor en naar achter deed bewegen. Ik wilde dat Charley eerst sprong, zodat ik zeker was dat hij het gehaald had. Maar hij wist dat en hij stond erop dat ik eerst sprong. Tot vandaag weet ik niet wie eerst ging. Na de sprong omhelsden we elkaar als twee lang gescheiden broers.’
Vele soldaten durfden niet. Het gebeurde dan ook vaak dat een soldaat er niet in slaagde om de overkant te bereiken. Ze vielen in het water tussen de twee schommelende gevaartes en werden verpletterd als de schepen tegen elkaar botsten.
De Amerikaanse luitenant Bill Everhard moest zijn jongens aanmoedigen om de sprong te wagen. Hij had het ideale moment om te springen gevonden: wanneer de twee schepen het verst van elkaar waren. Sommigen twijfelden te lang en vielen naar beneden. Al snel sprongen de mannen tezamen in groepjes van vijftien. Aan de overkant stonden de Britten klaar om hen op te vangen en om diegenen die net te kort sprongen, maar zich nog aan de rail konden vastgrijpen naar boven te helpen. En toen sprong Bill zelf: hij leunde voorover, liet zich los en duwde zich af. Hij landde veilig op het dek van de HMS Brilliant. Hij keek terug naar het zinkende schip. De gruwel die hij aan de overkant aanschouwde deed de luitenant overgeven. De sprong over een achttal meters was riskant en velen hielden er gebroken ledematen of andere wonden aan over. Bill vermande zich en begon de honderden makkers op het dek van de Leopoldville verder aan te moedigen.
De vreselijke aanblik van de jongens die hun ‘leap for life’ mistten en verpletterd raakten tussen de twee botsende schepen, deed heel wat mannen afzien van de sprong. Maar veel alternatieven waren er niet. Het evacueren met de reddingssloepen verliep niet zoals gepland. Toch verliep alles op het dek nog steeds vrij sereen. Sommige mannen begonnen liederen te zingen. Enkel tijdens het te water laten van de sloepen heerste er echte chaos. Luitenant Wurdeman herinnert zich:
‘Het dek onder onze voeten begon meer en meer te bewegen richting bakboord. Toen wisten we dat het schip zou zinken en we wachtten op het bevel op het schip te verlaten, maar dat hebben we nooit gekregen.’
Om 19.30 uur begon het te schemeren. De HMS Brilliant was genoodzaakt om richting Cherbourg te varen omdat er geen mannen meer op het schip konden. Luitenant Everhard herinnert zich het vertrek:
‘Overal waar je keek, zag je mannen tussen de golven, schreeuwend om hulp en zwaaiend met hun armen, hopend dat ze gezien zouden worden.’
Nog steeds hingen er lege reddingssloepen aan het schip. Na veel gesukkel slaagden enkele soldaten erin om op die manier van op het zinkend schip te ontsnappen. Maar niet veel later stond het water al tot op het dek. Rond 20 uur nam de Belgische kapitein de beslissing dat het grootste deel van zijn bemanning het schip moest verlaten. Omdat de meeste Amerikaanse officieren amper informatie kregen over de evacuatieplannen, waren nu bijna alle gezagsdragers van het schip.
De hel brak los
Vanuit Cherbourg kwam een spontane hulpactie op gang. Meer dan dertig kleine schepen vaarden in de richting van het zinkend schip om de drenkelingen te redden. Door de invallende duisternis verliep dit zo moeizaam dat de schepen soms over de zwemmende soldaten vaarden. Ze konden moeilijk naderen, want een aanvaring van het grote schip zou wel eens fataal kunnen aflopen. Rond 20.30 uur weerklonk er een hevige explosie, waarop het dwarsschot van de Leopoldville instortte. Na een tweede ontploffing brak er chaos uit onder de bijna 1000 Amerikanen die nog op het dek stonden. Paniekerig begonnen soldaten met messen de touwen die de reddingssloepen omhoog hielden, door te snijden. Sergeant Daniel Rosenberg herinnert zich:
‘De hel brak los. Mannen renden, gleden en sprongen overboord in alle richtingen. Trappen, masten, kabels en andere delen van het schip vlogen door de lucht. Ik probeerde de rail vast te grijpen, maar faalde en ik zat met mijn voet vast in een kabel. Ik trachtte me te bevrijden maar dat lukte niet. Het leek of mijn einde gekomen was. Pas toen het schip begon te schudden, raakte ik eruit. Maar daarna gleed ik weg, richting het donkere water. Op het nippertje kon ik me vastklemmen aan een stuk trap dat aan het schip was blijven hangen. Ik kwam recht en sprong zo ver mogelijk het water in. Gelukkig dreef een golf mij verder weg van het water, anders had de zuiging mij de dieperik in getrokken.’
De Leopoldville hing nu zo over naar bakboord dat de soldaten op het dek niet meer recht konden blijven staan. Net als Daniel Rosenberg probeerden ze de railing vast te grijpen. Sommigen wilden zich verlossen van hun zware helm en munitie, maar het weggesmeten materiaal belandde op de mannen in de zee. Onervaren soldaten braken hun nek omdat ze met de aanspannen zwemvest en vastgesnoerde helm op het harde wateroppervlakte stortten. Luitenant Wurdeman die de torpedo in het begin had zien inslaan, was nog steeds aan boord:
‘Het grotendeel van de mannen verpletterde tegen de rails aan stuurboord toen ze paniekerig van het schip sprongen. Pas wanneer het water op het dek stroomde, plaatste ik in een sloep die nog op het dek stond. Het water deed de sloep van het schip wegdrijven en ik kon vijf mannen aan boord helpen.’
De laatste reddingssloep
‘Vanaf het vertrek van de torpedojager gingen we verder met het neerlaten van de reddingssloepen’, zo schreven de bemanningsleden Brognion, De Pierpont en Verworst in het officiële verslag.
‘Ze waren volgeladen met troepen. De laatste reddingssloep vertrok om 19.55 uur en al de vlotten waren toen overboord gegooid en de rest van de troepen hield zich eraan vast. Een sleepboot probeerde de laatste bemanningsleden van het schip te halen: Limbor, Verworst, Van de Kerckhove en Dhoore. Maar de sleepboot kon onmogelijk nabij komen en de resterende bemanningsleden verdwenen onder een hoge golf. Tijdens het uiteindelijk zinken van het schip, voeren enkele reddingsboten over de scene die de overlevenden van de sloepen en vlotten redden.’
Het was iets na 21 uur toen de Leopoldville snel begon te zinken. Honderden Amerikanen dobberden in het ijskoude water, hopend dat ze snel opgevist zouden worden. Niet alle mannen hadden reddingsvesten gekregen en velen wisten amper hoe ze het moesten aandoen.
‘Ik zal nooit vergeten hoe ik mee onderging met het schip’, herinnert Norman Bullett zich.
‘Ik werd meegezogen tot een ontploffing me terug naar boven stuwde. Het was zo beangstigend in het water. Het enige wat ik zag waren mannen die wanhopig naar hulp riepen. De boeg van de Leopoldville zonk naar beneden. De mannen die er nog op zaten sprongen. Ik weet niet hoe lang ik in het water bleef, maar ik voelde dat ik begon te bevriezen. Ik greep een voorbijdrijvende trap vast. Reddingswerkers gooiden touwen die we rond ons middel moesten binden waarop zij ons aan boord van hun boot trokken. Maar mijn vingers waren te verstijfd en uitgeput dreef ik weg tussen de golven. Maar dan trok een grote golf me opnieuw naar de oppervlakte, dichtbij de reddingsboot. Drie soldaten konden mij vastgrijpen en aan boord trekken.’
De laatsten op het schip
‘Rond 19 uur sprak iemand van de brug ons toe’, weet de Amerikaanse kapitein Clyde Dinwiddie, die nog tot het einde op het bovendek stond. ‘Hij uitte zijn appreciatie voor de orde en discipline die mijn mannen hadden getoond op het schip. Ik veronderstel dat die man de kapitein van het schip was.’ Zijn collega kapitein William Pursley herinnert zich iets gelijkaardig:
‘Zo ver ik weet werden alle orders opgevolgd, zonder al te veel rumoer. Ik was onder de indruk van de manier waarop de onderofficiers zich galant inzetten bij de evacuatie van hun mannen, vooral in de laatste tien minuten toen de paniek de kop opstak en het grootste deel van het schip onder water lag. Ook in het water hoorde ik hen de mannen aanmoedigen: “Move your arms and feet”; “Raise your head when you breathe” en “Keep your mouth closed”. Ik ben ervan overtuigd dat daarentegen de bemanningsleden weinig deden omdat ze enkel met hun eigen veiligheid inzaten.’
Ook voor Clyde Dinwiddie was het tijd om het schip te verlaten:
‘Rond 20.20 uur helde het schip zo sterk over naar bakboord dat het begon te zinken langs het achtersteven. Het bevel om de helmen op het dek te gooien en overboord te springen weerklonk. Tegen die tijd klampten de mannen zich vast aan de rails om zo via het dek in het water te geraken. Vlotten gleden over het dek en raakten enkele mannen. Wanneer ik vertrok, waren er nog slechts drie mannen op het dek. Ze hielden zich vast aan een kleine reddingssloep en weigerden los te laten. Toen ik wegzwom van het schip waren er overal mannen. Sommigen probeerden een vlot te bereiken, anderen klampten zich vast aan wrakhout of op drijvende rugzakken. We leken snel af te drijven en de reddingsboten waren ver weg. Een uur passeerde en nog steeds had geen enkele boot ons bereikt. Toen de boten eindelijk dichterbij kwamen, werden de hulpkreten intenser. Nadat we aan boord werden getrokken, ontkleedden de hulpverleners ons volledig, rolden ons in dekens, gaven ons een borrel rum en gooiden ons op de banken. Het voelde goed om eindelijk uit het water te zijn en stilletjes aan te ontdooien.’
Een tiental minuten na 21 uur was de Leopoldville gezonken.
Wachten in het ijskoude water
Wie nog leefde, was vaak zo zwak dat de hulpverleners zelf in het ijskoude water moesten springen om hen eruit te halen. Hun zware kledij sleurde de soldaten naar beneden. ‘Ik had zoveel zout water ingeslikt, dat ik bloed overgaf’, herinnert een toen negentienjarige Amerikaanse soldaat zich. Redders vertellen hoe hun reddingssloep telkens opnieuw door de wind werd weggedreven waardoor de jonge soldaten de greep verloren van het touw dat ze hen hadden toegegooid. ‘Ik herinner mij hoe we heen en weer gingen naar het rampgebied. De eerste keren kwamen we terug met overlevenden en daarna enkel nog met lijken’, zucht een reddingswerker.
Toen de kustwacht het bootje met Walter Blunt, ondanks de hevige zee, kon aanhechten, was de Amerikaan eindelijk veilig. De hulpverleners legden hem in de warme machinekamer. Al snel voelde Walter zich misselijk en begon hij het ingeslikte zeewater en olie uit te braken. Hij zag hoe andere overlevenden binnen gehaald werden. Vaak waren ze er erg aan toe. In Cherbourg brachten ambulances hen naar de hospitalen in de buurt. Walter bleek een van de 61 gekwetsten van Company L, terwijl zijn beste vriend Harold Decell die naast hem had geslapen bij de 74 doden van de compagnie was.
Hou vol, we zijn er bijna!
Sergeant Daniel Rosenberg lag in het water:
‘Hoewel de zoeklichten van de reddingsboten over mij schenen, zagen ze mij niet. Toen wist ik dat ik al mijn energie en hoop voor een beetje geluk moest bundelen. Samen met andere soldaten trachtte ik een ronddrijvend vlot van puinresten te bereiken. Het lukte me om over de zijde te klimmen. Pas na een uur richtte een zoeklicht van een reddingsboot zich op ons. Terwijl we onze adem inhielden, wuifden we hevig. Plots leek er een stem vanuit de hemel te komen: “Hou vol, we zijn er bijna!” Die stem doorbrak de duisternis. De boot kwam dichter en we kregen een koord naar ons gegooid. Stuk voor stuk werden we aan boord gehesen. Druipnat en al bibberend van de koude, werden we uitgekleed en gewikkeld in dekens op een bankje gezet.’
De reddingswerkers deden wat ze konden, maar de hulpverlening verliep erg moeizaam. ‘Als een drenkeling boven kwam en naar adem snakte, greep hij naar alles in zijn bereik. Meestal was dat een andere soldaat en zo gingen beiden opnieuw onder water. Ik aanschouwde een nachtmerrie, maar ik was klaarwakker’, herinnert Guy Petty zich, die aan de dood ontsnapte omdat hij net op tijd een touw kon vastgrijpen.
De harde balans
768 opvarenden kwamen om. Van de 763 Amerikaanse slachtoffers, konden er slechts 248 later geïdentificeerd worden. Van maar liefst 464 is nooit iets teruggevonden. Kapitein Charles Limbor was samen met eerste timmerman André Van de Kerckhove als een van de laatste van boord gegaan. De twee Belgen verdwenen samen met drie Congolese mannen voor altijd tussen de golven.
Het totaal aantal slachtoffers heeft steeds ter discussie gestaan. Sommige bronnen beweren dat er 802 Amerikanen omkwamen. Deze onduidelijkheid is te wijten aan de verwarring rond de passagierslijst van de Leopoldville. De lijst was onnauwkeurig ingevuld en doordat het zinkend schip de meeste lichamen had meegesleurd naar de diepte van de zee, was een degelijke identificatie achteraf onmogelijk.
In de doofpot
De ramp op kerstavond bleef lange tijd onbekend. De Amerikaanse overheid vreesde dat het tragische nieuws het moreel onder de soldaten en aan het thuisfront zou doen zinken. Buiten enkele korte meldingen, was er geen echte heisa rond de ramp. Generaal George C. Marshall gaf op 6 januari 1945 toe dat ‘indien deze ramp in vredestijd was gebeurd, het als een choquerend schandaal beschouwd zou worden’. Toch was het niet de eerste keer dat dergelijke ramp in de doofpot werd gestoken omwille van propagandadoeleinden. Op 25 november 1943 onderging het Britse troepenschip Rohna een gelijkaardig lot. Net na Thanksgiving was het schip in een konvooi vanuit het Noord-Afrikaanse Oran richting India vertrokken. Gedurende enkele uren lag het konvooi onder vuur van Duitse bommenwerpers. Een van deze vliegtuigen dropte een geleide bom in het water die de Rohna trof en een hevige brand veroorzaakte. De evacuatie van tweeduizend soldaten ging ook hier moeizaam. Vele reddingssloepen werden door de brand vernietigd en de overigen waren zo overvol dat ze vaak kapseisden. Na een doodsstrijd van anderhalf uur zonk de Rohna. 120 crewleden en 1015 Amerikaanse soldaten verloren het leven.
Belgische schuld?
De getuigen en de officiële rapporten zijn hard voor de bemanningsleden van de Leopoldville. De officieren die na de ramp werden gedebrieft waren duidelijk:
‘Op geen enkel moment zag ik een lid van de scheepscrew, een officier of een matroos de situatie op een of andere manier controleren’; ‘We kregen nooit de orders om het schip te verlaten en de reddingsboten zijn nooit neergelaten door de scheepscrew. Als ze ons hadden verteld dat het schip aan het zinken was, hadden we de meeste mannen via de sloepen kunnen redden’; ‘Het leek me dat de crew enkel geïnteresseerd was in zichzelf en niemand anders’; ‘De crew was bezig met hun valiezen te pakken terwijl ze eigenlijk hun post moesten handhaven’.
Vooral de Congolese bemanning liet zich als egoïstisch herinneren.
De Belgen hebben deze beweringen altijd tegengesproken. Zij waren zo druk bezig met het schip zo lang mogelijk te laten drijven, dat ze zich niet met de Amerikanen konden bezighouden. Bovendien gingen de Belgen ervan uit dat de Amerikaanse officieren zich zouden ontfermen over hun mannen. Toch werd er onder leiding van de Belgische scheepsarts Herrent een boordhospitaal opgericht, waar verschillende Amerikanen werden verzorgd. Waarschijnlijk speelden vooral het bevelhebbende schip HMS Brilliant en kapitein Pringle een cruciale rol in zijn beslissing om het anker te laten en de miscommunicatie, die tientallen levens kostten. Ten slotte was het redden van de meeste Amerikanen die in het ruim gevangen zaten, al kort na de inslag onmogelijk.
Amerikaanse ondankbaarheid?
Nadat de bemanningsleden de zoektocht naar kapitein Charles Limbor en André Van de Kerckhove opgaven, werden ze in Cherbourg opgevangen. Adolf van Wetter herinnert zich:
‘Ik werd opgepikt uit het water door een Franse snelboot en naar Cherbourg gebracht. Daar verbleef ik 36 uur in een soort barak zonder deuren noch vensters, in de kletsnatte kleren die ik gedragen had toen ik uit de reddingsboot viel, als deze uit zijn davits kantelde. Ik kon die kleren niet eerder verwisselen dan bij mijn terugkeer te Liverpool, waar alle Belgische zeelui van de koopvaardij hun oorlogsthuis hadden.’
Amerikanen verweten de Belgische bemanning onverschilligheid, maar het valt op hoe ook het omgekeerde gebeurde. De Belgen voelden zich verongelijkt omdat zij vijf jaar van hun leven trouw in dienst hadden gesteld van de geallieerde troepen. Tweede officier François Lardinoy vond dat zij ‘hun plicht hadden gedaan’. Hij vertelt hoe hij werd gered:
‘Toen we zelf, uitgeput en tot op het bot verkleumd aankwamen in Cherbourg, kregen we bij wijze van welkomstgroet door de Amerikanen te horen dat we “toch maar mooi hun kerstfeestje verknald hadden”. Het kan tellen als je zelf enkele uren je hachje hebt geriskeerd om anderen uit de pekel te halen.’
De overlevende Amerikanen werden vanuit Cherbourg aan boord van de Cheshire teruggebracht naar Southampton. De Belgische bemanningsleden trokken niet veel later terug naar Engeland. Daar zouden ze nog maanden blijven. Terwijl voor het Europese vasteland stilaan het einde van de oorlog in zicht kwam, bleven zij ongeduldig wachten op de toestemming om na vijf jaar terug naar België te keren.
In Fort Benning, een legerbasis in Georgia, kwam er een monument voor de Amerikaanse slachtoffers:
Thuis geen nieuws
‘Mijn verste herinneringen: Ik zie mijn vader, heel vaag, viool spelen. Hij speelde ook in het orkest aan boord. Op een dag zei hij ons: “Je vais vouw jouer la chanson muette.” Hij nam zijn viool in positie en speelde zonder de snaren aan te raken! Ik schoot in de lach en mijn zuster werd zeer kwaad! Ook toverde hij speelgoed weg en het duurde wel even voor we door hadden dat het in zijn mouw verdween.’
Renée Sottieaux herinnert zich hoe moeilijk het was om in contact te blijven met haar vader René, die maître d’hotel was op de Leopoldville:
‘Via het Internationale Rode Kruis mochten we een briefje met daarop maximum 25 woorden opsturen. Zo nu en dan kregen we ook nieuws van Papa, 25 woorden, en waren we gelukkig te vernemen dat hij nog leefde.’
Op de terugweg van Congo was de Leopoldville in 1940 meteen afgesloten van België. De volgende vijf jaar hadden de bemanningsleden geen contact meer met hun familie. Renée zat op kerstavond 1944 met haar moeder rond de radio en verbazend genoeg herinnert ze zich dat ze hoorde dat de Leopoldville was getorpedeerd. Dagenlang wachtten de families van de Belgische bemanningsleden op nieuws. Toen kwam het verlossende nieuws: bijna iedereen was veilig terug in Engeland. Maar een terugkeer naar België was uitgesloten.
’11 februari 1945′, herinnert Renée Sottieaux zich.
‘We hadden iets nodig in de keuken en mijn zus ging het bij Tante beneden lenen. Ze kwam ermee naar boven en zei: “Tante is ziek. Ze is zwaar verkouden met rode ogen.” De volgende dag kwam tante terug de kamer binnen. Mijn moeder keek naar haar en zei: “Er is iets gebeurd! Met René?” Mijn tante knikte bevestigend. Mijn oom had op het loodswezen het nieuws binnengekregen dat een schip met de naam Persier voor het eiland Wight was getorpedeerd en dat mijn papa bij de vermisten was. Ze wilden ons nog een nacht laten slapen. Ik was verbijsterd: zo eindigde dus dat lange wachten!’
Het drama van de Persier
De Persier was op 8 februari 1945 uit Cardiff richting Antwerpen vertrokken, met aan boord een grote groep overlevende bemanningsleden van de gezonken Leopoldville. Het schip zat afgeladen vol. De veteranen van de Leopoldville doorbraken de traditie om zo weinig mogelijk bagage aan boord te nemen, want ze gingen naar huis! Sommigen haalden al hun geld van Engelse banken en verborgen dat zorgvuldig onder de naden van hun kleding. Drie dagen na het vertrek, ter hoogte van Plymouth trof een torpedo het zwaar beladen schip. De inslag veroorzaakte een hoge waterzuil en sloeg een bres in de romp. Kapitein Mathieu liet de motoren stilleggen. De 63 opvarenden verzamelden zich op het dek. Ze zagen hoe de boeg langzaam in het water verdween. De kapitein besliste al snel om de volledige bemanning te evacueren. Eén reddingsboot was door de explosie vernietigd, maar de resterende drie waren nog intact. Na vijf jaar oorlog en de verschrikking met de Leopoldville was de bemanning op een manier gewend geraakt aan situaties als deze. Er zou niets mogen mislopen. Maar plots gebeurde er in de machinekamer iets rampzaligs: zonder enige aanleiding startten de motoren weer op! Terwijl de Persier opnieuw begon te varen, probeerden de opvarenden de drie sloepen neer te laten in het hevig deinende water.
Drie reddingsloepen
Toen de eerste sloep neergelaten werd, hief een hoge golf het bootje op zodat een van de vieringstouwen wegglipte. De reddingssloep bleef schuin hangen aan verder varende schip en de opvarenden werden in zee geworpen. Enkele mannen verzamelden al hun moed bijeen en sprongen in de sloep. Het bootje dreef in de richting van de schroef en er was geen redden meer aan. Net voor het versplinterde, konden de mannen op het nippertje ontsnappen.
In de machinekamer waren de andere mannen er eindelijk in geslaagd om de motoren stil te leggen. Ondertussen liet de rest een tweede reddingsboot neer, maar opnieuw slipten de takels los door het hevig deinende water. Na een slag op het water, merkten de opvarenden dat het loosgat open was, waardoor er snel water binnenstroomde. Met een vod dempten ze het gat. Maar het gevaar was nog niet geweken. De sloep die net te water was gelaten, sloeg hard tegen de wand van de Persier. In een poging van de opvarenden om zich af te duwen, dreven ze af in de richting van de schroef. Na een slag van de schroef, die zware schade veroorzaakte, dreven ze weg van het schip. Ze konden niet meer terugvaren om de andere mannen te redden. In die chaos werd ook de laatste overvolle reddingsboot naar beneden gelaten, terwijl die al halfvol water stond. En ook bij dat laatste bootje liep het mis. Het vieringstouw loste en de sloep plofte hard in het water. Half verdronken en verwond probeerden de bemanningsleden zich te redden. Slechts elf mannen wisten uiteindelijk met deze laatste reddingssloep te ontkomen.
De mislukte redding
Vanaf het achtersteven lieten de resterende opvarenden een vlot te water. Het schip zonk steeds sneller en iedereen sprong overboord. Terwijl de duisternis inviel, waren de drenkelingen verspreid. Sommigen konden nog net op tijd uit het water worden gevist door hun makkers. In de verte zagen ze hoe Britse torpedojagers met hun dieptebommen op de U-boten joegen. Ze voelden de explosies in het water. Verschillende schepen trachtten de zinkende Persier te benaderen. De Gem kon met twintig drenkelingen richting Plymouth varen. De Cornelian slaagde erin om dankzij een handig manoeuvre zestien mannen te redden, maar moest daarna helpen met de jacht op de dreigende Duitse onderzeeërs.
Het laatste vlot
Nog zeven bemanningsleden stonden op het zinkend schip. En toen gebeurde het meest onwaarschijnlijke. Hoewel de schroef al voor meer dan de helft boven water stond, begon de motor plots opnieuw te draaien. Weer schoot de Persier verder vooruit. Matroos Jozef Van Cleemput rende naar de machinekamer en kon de motor weer stilleggen. De situatie voor de bemanningsleden in het ijskoude water en op het zinkende schip zag er hopeloos uit. Daarom stelde eerste officier François Lardinoy voor dat hijzelf naar het meest nabije schip de Birker Force zou zwemmen. Hij was immers een getraind zwemmer. Kapitein Emile Mathieu ging meteen akkoord. Samen grepen ze Lardinoy vast, schommelden ze hem heen en weer en met al hun kracht smeten ze hem zo ver mogelijk het water in. Enkel zo zou Lardinoy de zware deining ontwijken. Na een bijna bovenmenselijke inspanning bereikte hij de Birker Force.
Op de Persier waagden de zes overgebleven mannen hun kans. Het voorsteven van het schip lag immers al volledig in het water en ze maakten slagzij. Terwijl het schip met harde knallen uit elkaar barstte, namen ze een klein onhandig vlot en smeten dat overboord. Alle zes, de kapitein als laatste, sprongen in het water en konden het vlot bereiken. Op aanvoeren van Lardinoy werden ze alle zes opgevist door de Birker Force.
Het verhaal van René(e)
Dankzij de inspanningen van de Britse schepen kwamen slechts 20 van 63 opvarenden om. Twaalf anderen, onder wie Lardinoy en Mathieu, waren zwaargewond. Het levenloze lichaam van René Sottieaux werd opgevist door een van de Britse schepen. Zijn dochter Renée herinnert zich:
‘Een dag later kwam er een dame op bezoek. Haar man was kok geweest op de Leopoldville en was ook op de Persier. Ze weende en mama probeerde haar te trootsten: “Je weet het nog niet… hij is misschien bij de geredden.” “Neen”, zei ze. “Hij is dood. Ik voel het.” En het was zo.’
Renée vertelt hoe ze pas na lang wachten meer nieuws kreeg over haar vader: ‘Op een dag, na onze terugkeer naar Antwerpen, stond er een marineofficier voor de deur. Hij had een enorm pak met eetwaren vast en de tranen vloeiden over zijn wangen toen hij ons zag.’ Het was die man die meer kon vertellen en zich ontfermde over het gezin. René Sottieaux werd in Plymouth begraven, weet Renée:
‘Maar in 1947 werd mijn vader samen met de andere zeelieden naar België overgebracht en met militaire eer begraven op het erepark van het Schoonselhof. Na een tijd kreeg mijn moeder papa’s trouwring, een kammetje en een nagelvijltje toegestuurd. Zijn verlovingsring was er niet bij.’
Renée sluit haar getuigenis af:
‘Al deze gebeurtenissen hebben ons leven veranderd. Mijn moeder heeft er jaren over gedaan eer ze terug zichzelf was. Na al dat leed heeft ze een gelukkige en onbezorgde lange oude dag gehad zonder veel kwaaltjes. Ze genoot van haar klein- en achterkleinkinderen en werd 101 jaar. Als ik – als gelukkige oma – mijn kleinkinderen zie, hoe die opkijken naar hun papa, die hen knuffelt en hen begeleidt, ben ik innerlijk ontroerd en denk ik soms… dat heb ik gemist.’
Vergeten
Jarenlang zwegen de bemanningsleden en soldaten van de Leopoldville en de Persier. Jarenlang werd er amper onderzoek gedaan. De herinnering aan de ramp zonk langzaam weg tussen de grote verhalen van de Tweede Wereldoorlog. Tot avonturiers zoals Clive Cussler het vergeten wrak terug onder de aandacht brachten. In de Verenigde Staten begonnen mensen zoals Allan Andrade en Jacquin Sanders getuigenissen op te tekenen. Maar de Belgische kant van het verhaal blijft onderbelicht. Hopelijk zijn er nog enkelen van de meer dan 200 Belgische en Congolezen bemanningsleden die ons kunnen vertellen over hun leven op de Leopoldville en het drama van 24 december 1944. Dringend, voordat deze verhalen voorgoed verdwijnen.
Vele geheimen blijven voor altijd verborgen, meegesleurd tot op de bodem van de zee. Andere duiken we stilaan op. Ze groeien uit tot verhalen, die worden doorverteld en samen geschiedenis vormen.
Blog van de auteur: pieterserrien.be
Overzicht van boeken van Pieter Serrien
Relevant boek: Kerstmis onder vuur – Kerst tijdens de Tweede Wereldoorlog
Deze tekst is grotendeels gebaseerd op het boek Leopoldville: A Tragedy Too Long Secret van Allan Andrade, uitgegeven in 2009 bij Xlibris Corporation in Verenigde Staten van Amerika, aangevuld met het boek A Night Before Christmas van Jacquin Sanders. Het interview met Renée Sottieaux is afgenomen door Pieter Serrien in 2010. Andere informatie over de Belgische schepen tijdens de oorlog is te vinden in De Belgische koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog van Roger Machielsen uit 1991. De Amerikaanse getuigenissen zijn vrij vertaald door Pieter Serrien. Enkele getuigenissen komen uit: VANDENBUSSCHE, ‘We hebben onze plicht gedaan’, in: Het Volk, 31 juli 1984, pag. onb. Bijkomende informatie is verkregen via: DECAT, Frank, ‘De ramp met de Leopoldville’, in: DECAT, Frank, De Belgen in Engeland. 1940-1945, Tielt: Lannoo, 2007, p. 177-180; SCARCERIAUX, Paul, ‘La fin de H.M.T. Léopoldville’, p. 2-13; UREEL, Urbain, ‘Leopoldville’, in: Loodsen sport vereniging Oostende. 2009; VERLINDEN, Vic, ‘S.S. Leopoldville’; Interviews door Pieter Serrien met Renée Sottieaux, Karel Dasseville, Pierre Limbor, Pierre Delvaux, Eduard Stuer; Getuigenissen van Walter Blunt, Friedberg, Boudwin, Dinwiddie, Keddy, O’Neill en Pursley, door Allan Andrade doorgestuurd nadat hij ze had gevonden in The National Archive (gedeclassificeerd in 1959).
Getuigenissen
Alle getuigenissen zijn door de auteur vrij vertaald naar het Nederlands.
Al Via: Andrade, p. 105. Albert Montagna: Andrade, p. 219. Arnold Dalkhe: Andrade, p. 149. Bill Everard: Andrade, p. 112-114, 118. Clyde Dinwiddie: Statement of Captain Clyde M. Dinwiddie, in: National Archive, p. 14. Daniel Rosenberg: Andrade, p. 125, 137. Guy Petty: Andrade, p. 138. Joseph Cycon: Sworn testimony of Joseph J. Cycon, Staff Sergeant, in: National Archive, p, 22-23. Keith Simons: Andrade, p. 68.
Morton Wood: Andrade, p. 76. Norman Bullett: Andrade, p. 139-140. Robert Wurdeman: Andrade, p. 119, 127. Rowdney Boudwin: Andrade, p. 220. Royden Keddy: Statement by 1st Lt Royden E. Keddy, 01315715, Co E, in: National Archive. Walter Blunt: Andrade, p. 75, 100-103; Statement of Pfc Walter E. Blunt, 16153890, Company L, 262 Inf., in: National Archive. Wesley McEntarfer: Andrade, p. 145-146. William Kalinowski: Andrade, p. 93-95. William Pursley: Statement of Captain William E. Pursley, in: National Archive, p. 15. Adolf van Wetter: en François Lardinoy: VANDENBUSSCHE, ‘We hebben onze plicht gedaan’. De getuigenis van Renée Sottieaux is de Pieter Serrien afgenomen in juni 2010.
De specifieke bronnenverwijzing is terug te vinden in deel 1, deel 2, deel 3, deel 4 en deel 5 uit 2010.