‘Loe de Jong liet niet met zich sollen’

Het Instituut – Gerard Aalders
9 minuten leestijd
Loe de Jong tijdens de presentatie van het 13e deel van de serie het "Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" (CC0 - Anefo - wiki)
Loe de Jong tijdens de presentatie van het 13e deel van de serie het "Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" (CC0 - Anefo - wiki)
Gerard Aalders (CC BY-SA 4.0 - Swagerman - wiki)
Gerard Aalders (CC BY-SA 4.0 – Swagerman – wiki)
Historicus Gerard Aalders (1946) werkte zeventien jaar als onderzoeker voor het NIOD, een instituut dat in 1945 werd opgericht om onderzoek te doen naar de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. In deze periode publiceerde hij onder meer over het oorlogsverleden van prins Bernhard (en diens NSDAP-lidmaatschap), geroofd bezit van Joodse Nederlanders en naoorlogse rechtsherstel.

Aalders kijkt met plezier terug op zijn jaren bij het NIOD, maar er waren ook grote spanningen. In het deze week verschenen boek Het Instituut. Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie als speelbal van Den Haag en koningshuis staat Aalders stil bij zijn jaren bij het NIOD. Door regeringsbemoeienis opereerde men er naar zijn idee minder vrij van invloeden van buitenaf dan hij zich aanvankelijk had voorgesteld. De historicus leerde er naar eigen zeggen mee leven, maar liet zich “niet intimideren” en paste geen onderzoeksresultaten aan de “wensen van de Haagse opdrachtgevers” aan. Andere medewerkers bij ‘Het Instituut’ hadden daar volgens Aalders minder moeite mee. Op Historiek publiceren we een fragment uit zijn boek, over een man die volgens Aalders, in tegenstelling tot latere bestuurders, níet met zich liet sollen: Loe de Jong, de eerste directeur van ‘Het Instituut’, dat toen nog door het leven ging onder de naam Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD).


Het gezag van Loe de Jong

Loe de Jong, de eerste en langstzittende directeur (1945-1979), liet zich niet intimideren. Hij deed wat hem juist leek, al heeft hij soms wat kleine concessies moeten doen. De Jong wist zelf heel goed dat hij een autoriteit was, en daarvan heeft hij effectief gebruik gemaakt. Hij was een groot bewonderaar van koningin Wilhelmina, en het is De Jong geweest die het fundament heeft gelegd voor Wilhelmina als de mythische oorlogskoningin. Hij heeft haar in 1956 geïnterviewd en haar antwoorden in zijn serie boeken over de bezetting (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog) onder meer gebruikt om zijn beeld van haar te schetsen. Voor Wilhelmina heeft dat bijzonder positief uitgepakt.

Huwelijksfoto van Hendrik en Wilhelmina (Publiek Domein - wiki)
Huwelijksfoto van Hendrik en Wilhelmina (Publiek Domein – wiki)
Commentaar op de antwoorden van Hare Majesteit had De Jong niet of nauwelijks. Wilhelmina ging er bijvoorbeeld prat op dat ze vanaf de opkomst van Hitler fel tegen de dictator gekant was geweest. Tijdens het interview in 1956 leverde ze geen spoor van bewijs voor haar bewering, en De Jong heeft er ook niet naar gevraagd.

In alle boeken die sindsdien over Wilhelmina zijn verschenen, wordt haar afkeer van Hitler bejubeld. Vrijwel altijd zonder bronvermelding. Het was net zo iets vanzelfsprekends als de dagelijkse zonsopkomst. Toch wijst alles erop dat Wilhelmina’s veel geroemde afkeer van Hitler zich pas op 10 mei 1940 voor het eerst manifesteerde toen nazitroepen Nederland overspoelden.

Maar zijn grote bewondering jegens Wilhelmina belette De Jong niet feiten te vermelden die het koningshuis onwelgevallig waren. Wilhelmina had een particulier secretaris (en vertrouwensman) François van ’t Sant, die haar overspelige man prins Hendrik in de gaten moest houden. Dat ging soms heel ver, zoals in de gevallen dat hij persoonlijk toezag op Hendriks keuze van prostituees. Hendrik was niet kieskeurig, en het gevaar van een geslachtsziekte lag altijd op de loer. Hendrik beperkte zich niet tot prostituees, maar had ook maîtresses en als gevolg daarvan een aantal buitenechtelijke kinderen. Dat kostte veel geld. Ook zwijggeld, omdat het gedrag van Hendrik voor het publiek verzwegen moest worden.

“Loe de Jong toonde zich, ondanks de enorme pressie, niet onder de indruk.”

Al die precaire kwesties loste Van ’t Sant, voormalig hoofdcommissaris van politie in Den Haag, met de grootst mogelijke discretie op. Toen Wilhelmina in mei 1940 naar Londen vluchtte, ging Van ’t Sant met haar mee, zijn gezin in Nederland achterlatend. Toen De Jong in deel negen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog de bemoeienissen van Van ’t Sant als Wilhelmina’s vertrouweling in chantage- en alimentatiezaken van haar echtgenoot wilde beschrijven, stuitte hij op grote weerstand.

De Jong achtte het nodig uit te leggen hoe Van ’t Sant de vertrouweling van de koningin was geworden. Zonder die achtergrond zou zijn verhaal in de lucht komen te hangen. Het probleem waar De Jong mee te maken had was dat Van ’t Sant in Londen werd gewantrouwd. Zowel door ministers van het kabinet in ballingschap alsook door het verzet in Nederland. Van ‘t Sant had als chef van de Centrale Inlichtingendienst een belangrijke functie in Londen, zeker in de ogen van Wilhelmina, die hem blindelings vertrouwde. De Jong wilde uit de doeken doen wat Van ’t Sant allemaal voor zijn bazin had gedaan, en dat hij daarom haar onbeperkte vertrouwen genoot. Zijn meeleescommissie vond dat ongepast en wilde Van ’t Sants rol in het verleden doodzwijgen. Een vage aanduiding zou meer dan genoeg zijn. Het ging tenslotte om Hare Majesteit en haar familie.

‘Juliana had het al zo moeilijk’

De Jong kwam onder zware druk te staan. Het meest gehoorde argument was dat hij dat koningin Juliana, die als kind zo dol op haar vader was geweest, niet kon aandoen. Ze had het toch al zo moeilijk met Bernhard, die kort daarvoor verwikkeld was in het Lockheed corruptieschandaal. Nóg een schandaal kon ze er volgens de meeleescommissie niet bij hebben. En passant – maar daarom niet minder typerend – zwaaide het begeleidingscomité de commissie die de Lockheed-affaire had onderzocht, lof toe. Zij was er in geslaagd om alles wat met het persoonlijk leven van Bernhard te maken had, uit haar rapport te weren. Dat ging ons niet aan. Dat was privé.

Eelco van Kleffens in 1945 (CC0 - Anefo - wiki)
Eelco van Kleffens in 1945 (CC0 – Anefo – wiki)
Mr. Eelco van Kleffens, oud-minister van Buitenlandse Zaken en lid van De Jongs begeleidingscommissie, was van mening dat het relaas van Hendriks ‘avonturen’ (hoewel er toen inmiddels al een halve eeuw was verstreken) ‘een nieuwe destabiliserende factor (…) van gewicht’ kon zijn. En uitgerekend op een moment ‘nadat dank zij Den Uyls knappe behandeling van de onzuiverheden waarin prins Bernhard verstrikt was geraakt, de sfeer juist wat tot rust was gekomen.’ Het koninklijk huis, maar ook Nederland, zou volgens Van Kleffens in zijn ‘reputatie van degelijkheid’ worden aangetast. Er zou geen enkele winst tegenover staan.

‘Als dan nog bedacht wordt dat bovendien de tegenwoordige Koningin (die het de laatste jaren waarlijk niet gemakkelijk heeft gehad) door die openbaringen onvermijdelijk zou worden gekwetst in haar gevoelens van aanhankelijkheid jegens haar vader, dan meen ik mij de dringende raad te moeten veroorloven, niet alleen als minister van Staat, maar ook gewoon als mens: bekort die uitweidingen omtrent van ’t Sant of laat ze weg, zeker wat betreft de excessen van Prins Hendrik die met de Tweede Wereldoorlog in geen enkel verband staan, en dit te gereder omdat zij wel van invloed kunnen zijn op de achting die men in de wereld voor Nederland, het Nederlandse volk en het Nederlandse koningshuis heeft, en die er de laatste jaren niet op is vooruit gegaan; Gij zoudt er de sympathie en waardering van zeer velen mee verspelen, en het zou voor altijd in je debet blijven staan.’

Oud minister-president P.J.S. (Piet) de Jong (1967-1971) vond dat Van ’t Sant zo beknopt mogelijk moest worden behandeld om de gevoelens van koningin Juliana te sparen.
Oud-premier Willem Drees was na overleg met collega ex-premier Piet de Jong eveneens van mening dat de passage over Van ’t Sant geschrapt diende te worden. Van Kleffens schreef in een brief aan voormalig premier De Jong dat hij het onaanvaardbaar vond als de regering de RIOD-directeur zijn gang liet gaan en de passage over Van ’t Sant toch liet publiceren.

‘Ik zou het een onaanvaardbare abdicatie van de regering vinden, als L. de Jong de kans zou krijgen, zijn wil (want, zoals Ge weet: die is er) aan haar op te leggen. Dáárvoor heeft hij toch waarlijk al die ruimhartige regeringssteun niet gekregen.’

Binnenplaats van het NIOD, gezien vanuit de studiezaal, 2009 (CC0 - Romaine - wiki)
Binnenplaats van het NIOD, gezien vanuit de studiezaal, 2009 (CC0 – Romaine – wiki)

Niet onder de indruk

Loe de Jong toonde zich, ondanks de enorme pressie, niet onder de indruk. Per brief van 5 februari 1979 stelde hij minister-president A.A.M. van Agt op de hoogte van het overleg van zijn begeleidingscommissie:

‘Na opnieuw deze uiterst moeilijke zaak grondig overwogen te hebben, ben ik tot het besluit gekomen dat mijn wetenschappelijke taakopvatting mij geen andere keuze laat dan de U bekende tekst te handhaven.’

“Onafhankelijke geschiedschrijving kan niet gedijen als ze zich moet richten naar de wensen en verlangens van ministers. Dat zou niets minder dan censuur zijn en een aanval op de vrijheid van meningsuiting.”

Wel had hij tot drie kleine redactionele wijzigingen besloten. De Jong heeft op een later tijdstip nog eens een uur lang met Van Agt over de Van ’t Santparagraaf overlegd. De Jong hield voet bij stuk. Als hij zijn zin niet kreeg zouden deel 9 en de volgende delen mogelijk niet verschijnen. Hij waarschuwde dat er ‘publieke beroering [zou] ontstaan als de reden daarvan bekend werd.’ Zover zou het niet komen.

De Jong toog nog wel voor een gesprek naar koningin Juliana om zijn standpunt uiteen te zetten. Op grond van hun onderhoud, nog gevolgd door enkele telefoongesprekken, beloofde De Jong de tekst nog eens te heroverwegen, hetgeen zou resulteren in een paar kleine aanpassingen. Maar in essentie zou de paragraaf over Van ’t Sant niet worden gewijzigd.

Net als bij het lidmaatschap van prins Bernhard van de NSDAP, moet ik constateren dat onafhankelijk geschiedschrijving wat betreft het koningshuis zwaar onder druk staat van de politieke top in Den Haag. De vraag is natuurlijk of kabinetsleden zich op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid zouden mogen bemoeien met historiografie. Maar eigenlijk is dat helemaal geen vraag. Onafhankelijke geschiedschrijving kan niet gedijen als ze zich moet richten naar de wensen en verlangens van ministers. Dat zou niets minder dan censuur zijn en een aanval op de vrijheid van meningsuiting.

Nederlandse Spoorwegen

Wat voor ministers en ministeries opgaat, geldt ook voor het bedrijfsleven. Het zou te dol voor woorden zijn als bedrijven de kans kregen de onafhankelijke geschiedschrijving te sturen, zodra hun eigen geschiedenis in het geding is. De onafhankelijkheidsvraag kwam aan de orde bij de geschiedschrijving van de Nederlandse Spoorwegen in de Tweede Wereldoorlog door de Leidse hoogleraar A.J.C. Rüter: Rijden en Staken. De Nederlandse spoorwegen in oorlogstijd. Er waren niet minder dan vier partijen bij betrokken: het RIOD, de Nederlandse Spoorwegen (NS), de regering en natuurlijk Rüter zelf. De NS had, behalve zijn archieven, ook geld voor het onderzoek beschikbaar gesteld. De verwachting was dat Rüter een glorieuze geschiedenis zou schilderen, met een glansrol voor de toenmalige president-directeur van de NS, ir. W. Hupkes (als organisator van de staking). Het zou geheel anders uitpakken.

Rüter zou zich op grond van zijn doorwrochte onderzoek kritisch opstellen ten opzichte van het handelen van de NS in de bezettingstijd. Het bedrijf had in de beginjaren van de oorlog alleszins loyaal met de bezetter samengewerkt. De transporten van oorlogsmateriaal naar het front waren, net als het afvoeren van joden naar de concentratiekampen, stipt op tijd uitgevoerd. Met zijn boek ging Rüter dwars in tegen de nationale consensus, namelijk dat de NS tijdens de oorlog een heldenrol had gespeeld. Dat was niet de bedoeling, en er ontbrandde een felle strijd.

Het Instituut - Gerard Aalders
Het Instituut – Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie als speelbal van Den Haag en Koningshuis
De NS beweerde, tegen beter weten in, dat hij de eigenaar van het manuscript was (dat was Rüter) en eiste aanpassingen. Het RIOD, dat Rüter opdracht had gegeven het boek te schrijven, moest als Rijksinstituut een officiële machtiging voor publicatie hebben van de staatssecretaris van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen (OKW). Het RIOD had zich achter Rüter geschaard en noemde zijn werk een wetenschappelijke prestatie van formaat. De NS speelde hoog spel en zette de politiek in Den Haag onder druk. Er stond veel op het spel voor het RIOD. Als de staatssecretaris zou toegeven aan de druk van de NS, zou dat een precedent hebben geschapen en het einde hebben betekend van het RIOD als onafhankelijk, wetenschappelijk instituut.

Loe de Jong had gesuggereerd dat hij zich zou terugtrekken als auteur van wat later het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zou worden, wanneer de NS zijn zin kreeg. Staatssecretaris Y. Scholten is niet voor de druk van de NS gezwicht. Daarmee was de onafhankelijkheid van Oorlogsdocumentatie, in ieder geval in het tijdperk van Loe de Jong, veilig gesteld. Onder zijn bewind zou het RIOD uitgroeien tot het geweten der natie.

~ Gerard Aalders

Boek: Het Instituut – Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie als speelbal van Den Haag en Koningshuis
Ook interessant: François van ’t Sant: harer majesteits loyaalste onderdaan
…of: De ‘vlucht’ van koningin Wilhelmina: toevallig of gepland?

Bekijk dit boek bij:

Gerard Aalders was onderzoeker bij het NIOD. Hij schreef onder meer boeken over kartels, de Bilderbergconferenties, inlichtingendiensten en economische oorlogvoering.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×