‘Meer en Bosch’ in de greep van het nationaalsocialisme

Epilepsiepatiënten in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog
37 minuten leestijd
De Kliniek bij de heropening van Meer en Bosch, 1943
De Kliniek bij de heropening van Meer en Bosch, 1943 (Noord-Hollands Archief - coll.1097, inv.5789)

Tijdens de bezettingsjaren 1940-1945 stierven bewoners van psychiatrische- en gehandicapten instellingen in veel grotere aantallen dan burgers in Nederland.1 Hun familieleden, geconfronteerd met overlijdensberichten, plaatsten niet zelden grote vraagtekens bij dit overlijden en/of leefden jarenlang in stilte met de gedachte dat hun dierbare ‘was omgebracht door de Duitsers’. Zij vreesden dat het eugenetisch programma dat in Duitsland sinds 1939 werd uitgevoerd, ook in Nederland was toegepast.

De Stichting Vergeten Slachtoffers werd in 2017 opgericht om op nationaal niveau onderzoek te verrichten naar de vraag wat de oorzaak was van die hogere sterfte in die instellingen, mede naar aanleiding van het onderzoek naar de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder.2 In 2018 kreeg het NIOD de opdracht om dit onderzoek uit te voeren.3 Het lopende NIOD onderzoek beperkt zich tot een viertal (clusters van) instellingen.4 Eén artikel heeft het NIOD tot nu toe gepubliceerd over Dennenoord in Zuidlaren.5 Een ander artikel over het Sint Joris Gasthuis in Delft van de auteur van dit artikel is inmiddels ook in druk verschenen.6 Voordat er een antwoord kan worden gegeven op de vraag hoe op landelijk niveau de hogere sterfte te verklaren is, zullen er meer onderzoeken naar meer instellingen nodig zijn.

In dit artikel wordt de weerslag gegeven van het onderzoek naar Meer en Bosch, een categorale inrichting voor epileptici. Deze inrichting kreeg in 1942 als eerste gezondheidsinstelling een volledig nationaalsocialistisch bestuur. Hoe dit kon gebeuren en op welke unieke wijze hiertegen verzet is gepleegd, wordt in dit artikel besproken, alsmede wat de gevolgen waren van dit verzet voor de eigen patiënten én andere psychiatrische inrichtingen in Nederland.

Meer en Bosch, een christelijke instelling

De Christelijke Vereniging voor de Verpleging van Lijders aan Vallende Ziekte (CVVLVZ) is beter bekend onder de naam Meer en Bosch, naar haar bekendste vestiging. In 1882 werd de CVVLVZ vanuit Nederlands-Hervormde kring opgericht om lijders aan epilepsie te verzorgen. Aanvankelijk alleen voor kinderen en vrouwen (Bethesda in Haarlem in 1884, aangevuld met Sarepta in 1888), maar wat later ook voor volwassen mannen (Meer en Bosch in Heemstede in 1885).

Voordat eind negentiendee eeuw zulke aparte instellingen werden opgezet voor epileptici, werden zij, die vanwege door epilepsie ontstane (psychische) afwijkingen niet meer door hun familie konden worden verzorgd, in krankzinnigengestichten opgenomen. Meer en Bosch was geen krankzinnigengesticht en viel dan ook buiten de jurisdictie van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en krankzinnigengestichten. Pas wanneer een patiënt vanwege een psychische afwijking niet meer op zijn plaats was in Meer en Bosch en opneming in een krankzinnigeninrichting wenselijk leek, werd contact gezocht met de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en krankzinnigengestichten. In 1940 werden 533 patiënten verpleegd binnen de instellingen van de CVVLVZ. Patiënten moesten in principe zelf hun verblijf betalen. Het bestuur bestond uit gerespecteerde leden uit de samenleving van Noord-Holland. Zij beslisten zelf over de samenstelling van hun bestuur. De directie bestond uit geneesheer-directeur Bernard Christiaan Ledeboer (1897-1959) en de arts René Burdet (1897-?). De patiënten werden verpleegd door Diakonen naar het voorbeeld van de Duitse protestantse broederhuizen en diaconessen. Zij vormden een hechte gemeenschap.

Het bestuur van Meer en Bosch in Heemstede
Het bestuur van Meer en Bosch in Heemstede, 1932/1934 (Noord-Hollands Archief, coll.1097,inv.4909)

Anno 1940 nam Meer en Bosch een vooraanstaande plaats in binnen kringen van wetenschappelijk onderzoekers naar epilepsie. Lange tijd was epilepsie beschouwd als een symptoom van een of andere psychische ziekte. Begin twintigste eeuw was men echter tot het inzicht gekomen dat epilepsie een neurofysiologische aandoening is, die veelal behandeld kan worden. Voor die behandeling van epilepsielijders werd in 1936 de Emmakliniek in Heemstede gesticht, pal naast Meer en Bosch. Geneesheer-directeur Ledeboer had in het bijzonder aandacht voor de preventie van aanvallen van epilepsie bij kinderen om schade te voorkomen. Epilepsie kon hersenbeschadigingen teweeg brengen waardoor de patiënt zwakzinnig of dement werd of gedragsproblemen ging vertonen. Als men kinderen vroeg genoeg zou behandelen, kon dit worden voorkomen, was zijn gedachte. Ledeboer wees erop dat slechts 33% van de epileptici ‘gestoord’ is en 67% psychisch normaal.7

De Diakonen en de NSB

Deze geschiedenis begint met een klein voorval vlak voor de Duitse inval in Nederland. Op aandringen van Ledeboer besloot het bestuur van de CVVLVZ op 3 mei 1940 om de twee Diakonen Hendrik Vermeer (1885-1961) en Johan Carel Frederik Kroon (1887-1956), die zich sinds enkele jaren in toenemende mate afzijdig hielden van het leven in de hechte broedergemeenschap van Diakonen en lid waren van de NSB, te ontslaan met toekenning van vervroegd pensioen. Dit ontslag, dat pas op 15 mei 1940 na de capitulatie kon worden verleend, was niet eervol. Zij werden als landverrader gezien, omdat zij net als andere NSB-leden tijdens de Duitse inval geïnterneerd hadden gezeten, Hun pensioen behielden zij wel. Als reden werd gegeven:

…dat uw opvattingen en gedragingen naar het oordeel van het bestuur in zodanige mate in strijd zijn met de beginselen welke de basis vormen van den arbeid van de Christelijke Vereniging, dat uw verdere medewerking daaraan afbreuk doet.8

Beide Diakonen – allebei hadden zij zesendertig dienstjaren – protesteerden in het bijzonder tegen het niet-eervolle karakter van hun ontslag, bijgestaan door een NSB-advocaat die forse eisen stelde. In september 1940 werd een voor beide Diakonen zeer gunstige – eervolle – schikking getroffen. Zij beloofden de belangen van de CVVLVZ niet te zullen schaden.

Actie voor terugkeer van de twee Diakonen

Binnen de NSB kwam een actie op gang voor de terugkeer van Kroon en Vermeer op Meer en Bosch. De leider van district 14 van de NSB, Arnoldus Hendrikus van der Horst (1899-1979), meldde in het voorjaar van 1941 de Commissaris voor niet-Commerciële Verenigingen en Stichtingen (CNCV) Hans Werner Müller Lehning (1895-1945), over allerlei onrechtmatigheden bij Meer en Bosch te Heemstede.9 Müller Lehning was in Duitsland geboren, in 1927 tot Nederlander genaturaliseerd en lid van de NSB. Begin 1941 kreeg hij van Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart zeggenschap over alle verenigingen en stichtingen zonder economisch doel, met of zonder rechtspersoonlijkheid, teneinde te komen tot een herordening. Hiermee werd gelijkschakeling of nazificering beoogd. Müller Lehning kon naar eigen goeddunken statuten wijzigen, besturen schorsen of wijzigen en organisaties liquideren. Ook kon hij over hun vermogens beschikken als hij meende dat dit een ‘algemeen belang’ diende.

Krantenberichtje over het bezoek van NSB-leider Anton Mussert aan ‘Meer en Bosch’ – Dagblad voor Leiden en omstreken, 14-01-1944 (Delpher)
Van der Horst attendeerde de CNCV erop dat Kroon en Vermeer op Meer en Bosch ontslagen werden, omdat zij lid waren van de NSB. Van der Horst verstrekte de CNCV een brief van een Diakoon in opleiding, Anton Stegman (1921-1942), ‘die de gezindheid in deze inrichting volkomen juist weergeeft’. Van der Horst informeerde in het voorjaar van 1941 secretaris-generaal van de NSB Carolus Josephus Huygen (1897-1979) en regelde een baantje voor Kroon en Vermeer aan de Maliebaan, het hoofdkantoor van de NSB in Utrecht.

Aangezien Van der Horst en Kroon elkaar als NSB’ers van het eerste uur kenden en persoonlijk contact onderhielden, is het waarschijnlijk dat de acties tot eerherstel mede geïnitieerd zijn door Kroon en Vermeer zelf. In de persoonlijke correspondentie tussen Kroon en Van der Horst werd gesproken over geheimhouding, om te voorkomen dat ze later de schuld zouden krijgen.10 Mogelijk is de hele actie van Van der Horst om Meer en Bosch in diskrediet te brengen begonnen om eerherstel voor Kroon en Vermeer te krijgen. Deze actie in het voorjaar van 1941 had echter geen direct effect. Müller Lehning had zijn handen vol aan het liquideren van Joodse organisaties, de vrijmetselarij, politieke – en padvindersorganisaties en jeugd- sportverenigingen. Ook was hij bezig met een poging tot gelijkschakeling van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, die uiteindelijk leidde tot het artsenverzet en hun oprichting van Medisch Contact. Meer en Bosch had voor hem dus (nog) geen prioriteit.

Beweging kwam er pas na een interventie van de schoonzoon van Diakoon Vermeer, mr. A.J. (Arie) Zondervan (1910-1983), commandant van de Weerbaarheidsafdeling (WA) te Utrecht. Hij sprak, vlak voor hij in december 1941 naar het Oostfront vertrok met het Nederlandsch Legioen, met Müller Lehning over de kwestie van zijn schoonvader en Kroon.11 Willem Hansen (1892-1975), hoofd van de afdeling II Sociale en arbeidszaken van de CNCV, bevestigde in 1946 dat het gesprek tussen Zondervan en Müller Lehning aanleiding was geweest om met het bestuur van de CVVLVZ te spreken.

Hoewel Kroon en Vermeer dit na de oorlog ontkenden is het aannemelijk dat zij, of een van hen, ook een gesprek hebben gehad, ofwel met Müller Lehning zelf ofwel met Hansen in Den Haag. Dit werd zowel door Hansen als door Samuel Andre Louis Abbema (1881-1956), districts-inspecteur voor Noord-Holland bij de CNCV, bevestigd tijdens naoorlogse verhoren. Kroon en Vermeer hadden gelegenheid gehad om hun verklaringen af te stemmen toen zij samen geïnterneerd waren in Koudenhorn. Alleen al het feit dat Müller Lehning de inhoud van hun schikking kende, maakt het waarschijnlijk dat zij contact hebben gehad.

Rapportagecultuur binnen de NSB

De brieven van districtsleider Van der Horst aan de CNCV en het hoofdkantoor van de NSB passen binnen uitgebreide rapportagecultuur van de NSB. Teneinde de beweging zuiver te houden ’ter voorkoming of onschadelijk maken van sabotage en ondermijning der Beweging van binnen uit’, was afdeling Algemeen Toezicht Leden (ATL) in het leven geroepen. Ook werden inlichtingen verzameld over tegenstanders. Het werd wel ‘een grote roddelorganisatie’ genoemd.12 ATL had ook een recherchetaak bij klachten. Zo waren er bijvoorbeeld klachten van NSB-familieleden van patiënten, die de vaderlandslievende geest bij Meer en Bosch niet konden verdragen. Er kwamen officiële klachten binnen die werden onderzocht, zoals die van een moeder die meldde dat haar zoontje Oranjegezinde liederen leerde, of van een patiënt die het portret van Wilhelmina in de wachtkamer van Meer en Bosch meldde bij de SD en een patiënt die gepest werd omdat hij nationaalsocialist was, of de melding dat er vuurwapens waren op Meer en Bosch. Dergelijke klachten ondersteunden de – negatieve – beeldvorming bij de NSB en CNCV over Meer en Bosch.

ATL kreeg heel veel rapportages die veelal voor kennisgeving werden aangenomen. Het besluit om het tweetal met hun zesendertig dienstjaren geen eervol ontslag te verlenen, zoals oorspronkelijk in het bestuur was afgesproken, kreeg pas echt aandacht toen Zondervan daarom vroeg. Er waren door de CVVLVZ wel meer leden van de NSB ontslagen vóór de bezetting, zoals Diakoon Nahuijsen, en na 1940 leerling-Diakoon Stegman. Zij waren om andere redenen ontslagen dan om hun NSB-lidmaatschap. Maar hun ontslag was niet oneervol geweest en had geen commotie opgeleverd. Zij hadden ook geen ‘ideale’ schoonzoon in de top van de NSB, waardoor er actie kwam van de CNCV.

Het ingrijpen van Müller Lehning

Op 14 november 1941 trachtte Müller Lehning in een gesprek het bestuur van de CVVLVZ te bewegen de twee Diakonen, die naar zijn mening onrechtmatig waren ontslagen, weer in dienst nemen. Het bestuur verwees naar het contract, opgesteld door NSB’er mr. Wilhelmus de Rijke (1896-1971), inmiddels procureur-generaal bij het gerechtshof te Arnhem, en op het feit dat zij niet ontslagen waren vanwege hun NSB-lidmaatschap. Het feit dat Müller Lehning hierna nog meermalen probeerde het bestuur tot andere gedachten te brengen, maakt het aannemelijk dat het zijn primaire doel was geweest om te voldoen aan het verzoek van Zondervan om Kroon en Vermeer in hun positie te herstellen.

Müller Lehning, ontevreden over het eerste gesprek met het bestuur van de CVVLVZ, gaf zijn districtsinspecteur Abbema opdracht om de situatie nader te onderzoeken. Abbema sprak met Kroon en Vermeer en andere NSB-betrokkenen bij deze kwestie, waaronder diacones Henriette Johanna Deetman (1890-?), hoofd van de jonge zusters te Haarlem en de eerder genoemde Stegman. Begin 1942 kwamen daarbij bovendien in beeld ds. Pieter Wilhelm Foeken (1884-1961), een tot de oorlog geacht Nederlands Hervormd Haarlems predikant, en Jacob Dozy (1887-1959), zenuwarts te Haarlem en een vroeg aanhanger van het nationaalsocialisme, als beoogd voorzitter en geneesheer-directeur. Dozy informeerde C.C.A. Croin (1893-1968), president van de Nederlandse Artsenkamer over ‘de hoogst onwenselijke toestanden bij Meer en Bosch’.13 Een mogelijke overname van Meer en Bosch werd door deze NSB’ers grondig voorbereid, die blijkbaar popelden de instelling over te nemen. Ondanks aandringen van Abbema die vond dat ‘deze Augiasstal opgeruimd moest worden’, duurde het nog tot 20 maart 1942 voordat Müller Lehning daadwerkelijk ingreep. Het bestuur bleef bij zijn mening en zocht tevergeefs steun bij verschillende instanties in Den Haag. Op 20 maart 1942 ontsloeg Müller Lehning het bestuur en benoemde in plaats daarvan NSB’ers. Kroon en Vermeer keerden terug op Meer en Bosch.

Parallellen met de Willem Arntsz hoeve

Ook bij de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder begonnen de problemen met de NSB met een ogenschijnlijk onbenullig voorval. Technisch opzichter C.A. de Kemp had zijn werk niet goed gedaan en het bestuur besloot op 9 mei 1940 hem in functie te degraderen. Door het uitbreken van de oorlog werd hij hierover pas na de capitulatie geïnformeerd. De Kemp was ervan overtuigd dat deze maatregel met politiek te maken had en pesterij was vanwege zijn NSB-lidmaatschap. Hij deed zijn beklag bij vele instanties, waaronder Müller Lehning. De Kemp schreef hem in september 1941:

’Het zal mijns inziens de moeite waard zijn in deze Augiasstal (ook hier die aanduiding!) met krachtige hand de schoonmaakbezem te hanteren’.

Via Müller Lehning kwamen de klachten terecht bij Gero Reuter, hoofd van de Duitse Abteilung Volksgesundheid in Nederland. Reuter vroeg advies aan Arie Gijsbertus Audier (1901-1977), sinds het voorjaar van 1941 inspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en krankzinnigengestichten voor Noord Nederland en NSB-lid. Audier vond het niet nodig dat er ingegrepen werd bij de Willem Arntsz Hoeve, hij pareerde de beschuldigingen. Toch werden hier in oktober 1942 bestuursleden ontslagen door Müller Lehning en werden tevens nieuwe statuten opgesteld. Er kwam een driemanschap van regenten, waaronder Koenraad Keijer (leider Medisch Front), die verantwoordelijk werd voor de medische zaken.

Hoofdgebouw van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder (CC BY-SA 4.0 - RCE - wiki)
Hoofdgebouw van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder (CC BY-SA 4.0 – RCE – wiki)

Het valt op dat Müller Lehning eerder ingreep bij Meer en Bosch dan bij de Willem Arntsz Hoeve. Waarschijnlijk kwam dit door de interventie van Zondervan.

Bij beide instellingen was de vervanging van het bestuur geen poging om nationaalsocialistische ideeën ten aanzien van de gezondheidszorg ten uitvoer te brengen. CNCV wilde de anti-nationaalsocialistische gezindheid, waarover hij uitgebreid was geïnformeerd, breken.

Nationaalsocialistische gezondheidszorg

De Duitse nationaalsocialistische ideeën over het behoud van de genetische zuiverheid van het Germaanse volk door middel van het vermoorden van mensen die gehandicapt waren (Duitse eugenetische Aktion T4) of leden aan een psychiatrische ziekte, waren in Nederland bekend. Uit diverse publicaties en redevoeringen van vooraanstaande nationaalsocialistische leiders in Nederland, was duidelijk geworden hoe het nationaalsocialisme in Nederland stond ten opzichte van zenuwzieken, geesteszieken en epilepsie-lijders. Zo wilde de Nederlandse SS geen altruïstische gezondheidszorg met welverzorgde krankzinnigen. De SS’er Dr. W.F.H. Stroër schreef:

‘In de meeste gevallen is het daarom aan te bevelen een dergelijke minderwaardige onvruchtbaar te maken. Dit kan door middel van sterilisatie zeer gemakkelijk gebeuren’.14

Het Medisch Front, dat tot taak had ‘de bevordering van de gezondheid van het Nederlandse Volk in het kader van de nieuwe orde in Europa’, was de mening toegedaan dat ‘onvolwaardigen de gemeenschap te veel geld kosten’15. Bij de oprichtingsvergadering van het Medisch Front (1940) werd volgens de arts Arie Gijsbertus Audier16, door Dr. J.J.L.D. Hoëvell, zenuwarts en hoofd van het consultatiebureau voor Vallende ziekte in Rotterdam, gesproken over maatregelen tegen krankzinnigen zoals sterilisatie en castratie. Het was de bedoeling van de Duitse autoriteiten om van de functie ‘inspecteur van het Staatstoezicht’ een sleutelpositie te maken, aldus Audier. De nieuwe inspecteur zou de geneesheren-directeur van de gestichten voor de keuze stellen tot ontslag of samenwerking met de NSB. Daarna zouden de Duitse Erbgesundheitsgesetze in Nederland worden doorgevoerd.17

Na Hitler’s machtsovername en aantreden als Rijkskanselier in 1933 was de ‘Wet voor de Preventie van Nakomelingen met een Erfelijke Ziekte’ afgekondigd. Deze definieerde een negental aandoeningen die geacht werden erfelijk te zijn en daardoor ongewenst, waaronder epilepsie. Gedwongen sterilisatie was toegestaan bij elke burger die in de ogen van een ‘genetische gezondheidsrechtbank’ leed aan zogenaamde genetische stoornissen.18

De medewerkers van Meer en Bosch kenden het voorbeeld van de Duitser die in 1935 naar de kliniek te Heemstede was gevlucht aangezien hij in Duitsland sterilisatie vreesde daar hij beschuldigd was aan epilepsie te lijden. Na een hersenoperatie werd hij daaruit volkomen genezen ontslagen. Dergelijke verfoeilijke nationaalsocialistische ideeën dreigden nu echter op grote schaal te worden uitgevoerd, gezien de greep die de bezetter probeerde te krijgen op de gezondheidszorg, door de oprichting van de Artsenkamer eind 1941 en de Nederlandse Vereniging van Ziekenfondsartsen.

Voorzorgsmaatregelen van de CVVLVZ

Nog voor het gesprek met Müller Lehning in november 1941 besloot het bestuur geneesheer-directeur Ledeboer en Hendrik Willem Duyvendak (1883-1950), adviserend lid van het bestuur en secretaris van de CVVVZ en tevens voorzitter van de Diakonen, ieder een fors voorschot te geven, omdat het bestuur bang was dat beiden mogelijk door de NSB zouden worden ontslagen. Tevens werd besloten een wachtgeldregeling te maken.19 Naarmate de druk van de CNCV groter werd breidde de CVVLVZ hun voorzorgsmaatregelen uit. Begin 1942 vonden gesprekken plaats met het personeel en werd de – mondelinge – opzegtermijn bekort tot een week. Het personeel kon het ontslag automatisch in laten gaan wanneer van NSB- of Duitse zijde zou worden ingegrepen. Ook was er het besluit om salarissen drie maanden vooruit te betalen. Het kapitaal van Broeder en zusterfonds werd veiliggesteld.20 Het bestuur en toezicht op het beheer van dit fonds werd in februari 1942 overgedragen aan het bestuur van de Centrale Bond voor Inwendige Zending en Christelijke filantropische inrichtingen.

Aan bevriende instellingen en ziekenhuizen werd gevraagd patiënten op te nemen als dat nodig was en werk te bieden aan de personeelsleden. Gezien het enorme personeelstekort in de psychiatrische inrichtingen in Nederland zal dit laatste weinig problemen hebben opgeleverd. Dit alles wijst erop dat het bestuur wilde voorkomen dat deze goed geoutilleerde inrichting in de handen van de nationaalsocialisten zou vallen.

Personeel neemt ontslag

Bij de overdracht van het bestuur in maart 1942 deelde voorzitter Van Dijk mee dat al het personeel op één na, bekend als NSB-lid, ontslag had ingediend. Zij zouden nog één week werken. Het was bijzonder dat de mensen van Meer en Bosch, zo kort na de Februaristaking (1941) die met geweld was neergeslagen, een nieuwe manier vonden om zich te verzetten. Dit was niet eerder vertoond en is ook niet op deze schaal herhaald. Het NSB-bestuur ontdekte spoedig dat het ontslagen bestuur de voorgaande maanden enkele verstrekkende besluiten had genomen, zoals een riante ontslagregeling. Het NSB-bestuur riep personeel bijeen om hen te vertellen dat die besluiten nietig waren en dat het nemen van ontslag werd aangemerkt als staking en derhalve als sabotage en dus als een strafbaar feit zou worden beschouwd. Er werd een proclamatie opgesteld voor het personeel met strafbepalingen. Hoofdbroeder Willem Frederik de Vries (1900-1984) weigerde ondanks doodsbedreigingen deze proclamatie aan het personeel voor te lezen. Foeken zei tegen hem:

‘Gij stelt uw leven in de waagschaal en bedenkt wel, ook dat van uw vrouw en kinderen’.21

Het personeel werd fors onder druk gezet om aan te blijven. Ledeboer wist zijn mensen goed gemotiveerd te houden door regelmatig met hen te spreken. De doodsbedreigingen waren echter reëel en de rol van Foeken, Dozy en Hansen laakbaar, bleek uit de naoorlogse verklaringen van verschillende Diakonen.22

De ontruiming van Meer en Bosch

Direct na het ontslag van het bestuur kregen de families het advies van de verpleging de patiënten naar huis te halen. De melding aan de familie gebeurde door middel van kleine briefjes van het formaat van 1/8 A4 met de tekst:

“Naar ons bekend is heeft u een patiënt in de stichting voor toevallijders in Haarlem en Heemstede. Deze stichtingen zijn thans in de handen van de NSB overgegaan. U weet wat dit voor deze patiënten kan betekenen (sterilisatie enz.). U wordt dringend aangeraden binnen enkele dagen uw patiënt terug te halen. Verscheur dit briefje.”23

Uit dit briefje valt op te maken dat Meer en Bosch de families al eerder had geïnformeerd over ‘wat dat voor deze patiënten kan betekenen’. Zij wisten wat met ‘enz.’ werd bedoeld: het Duitse euthanasie programma voor ‘onvolwaardigen’. In de illegale krant Het Parool was eind september 1941 een artikel verschenen met de titel ‘Nazi-Humanisme, geesteszieken worden in Duitsland afgemaakt.’24 Hierin was gewaarschuwd voor de gevolgen van een nationaalsocialistische gezondheidszorg. Het is aannemelijk dat Ledeboer en de Diakonen de niet-NSB-families informeel op de hoogte hielden van de ontwikkelingen. Veel patiënten werden opgehaald, maar de ernstigste zieken en degenen zonder familie die hen kon opnemen werden verplaatst naar andere instellingen. Een aantal minder ernstige patiënten kreeg ontslag. Dozy, de nieuwe geneesheer-directeur, probeerde vergeefs tegen te werken.

Toch was drie dagen voordat al het personeel zou vertrekken nog bijna de helft van de patiënten aanwezig. Het is niet geheel duidelijk hoe het ontslagen bestuur van Meer en Bosch had gedacht voor deze patiënten tijdig ander onderdak te vinden. Zij waren niet opgehaald door familieleden. Mogelijk konden zij de verzorging niet aan door de ernst van de epilepsie of andere bijkomende psychische problemen, waren zij bang voor eventuele consequenties thuis of hadden zij geen bezwaar tegen een NSB-bestuur. Het is waarschijnlijk dat sommige familieleden niet op tijd bericht kregen, omdat zij aanhangers van de ‘nieuwe orde’ waren. Een vader kreeg te laat het verzoek zijn dochtertje naar huis te halen. Zij bleek al naar Santpoort te zijn overgebracht, waar zij overleed voordat haar vader haar vond. Hij werd zo boos dat hij zijn NSB-lidmaatschap opzegde. De familie van deze patiënte leefde decennialang met het idee dat zij ‘is omgebracht door de Duitsers’.25 In 2019 is in het kader van dit onderzoek gebleken – en is deze familie medegedeeld – dat dit niet waar was.

Een verzetsgedicht getiteld ‘Aan Ds. P.W. Foeken cs’ (NIOD)
De nieuwe geneesheer-directeur Dozy, en de voorzitter van het NSB-bestuur, Foeken, werden ongerust, vanwege ‘de hopeloze toestand van tweehonderd hulpbehoevende patiënten’, omdat zij zich ervan bewust werden dat het personeel echt over drie dagen van plan was te vertrekken.26 Lou de Jong meldde in Het Koninkrijk der Nederlanden zijdelings dat de zeshonderd patiënten van Meer en Bosch werden ondergebracht bij hetzij familie, hetzij in andere gestichten.27 Niet bekend was dat de Duitse bezetter hier onbedoeld aan heeft meegewerkt.

Op 25 maart 1942, vroeg het NSB-bestuur de NSB-burgemeester van Haarlem, Simon Lambertus Antonius Plekker (1883-1959), om hulp om het personeel te dwingen te blijven, mogelijk door met geweld in te grijpen. Plekker vroeg mr. Albert Johan Backer (1899-1950), Commissaris voor de provincie Noord-Holland, om raad daar het hier toch ook een provinciale aangelegenheid betrof. Backer vond, dat de Beauftragte van de Rijkscommissaris voor de provincie Noord-Holland te Haarlem, Walter Unger, erin moest worden gekend. Blijkbaar konden of wilden geen van allen besluiten te laten ingrijpen. Beauftragte Unger ontbood Van Dijk, voorzitter van het ontslagen bestuur, die echter zijn medewerking weigerde om het personeel langer te laten blijven. Unger besloot toen dat de patiënten zo snel mogelijk moesten worden verplaatst naar de provinciale Noord-Hollandse gestichten.28

Het is opmerkelijk, dat nadat de CNCV had ingegrepen in het bestuur van Meer en Bosch, de Duitse autoriteiten het personeel niet wilden dwingen te blijven. Bij de Februaristaking in 1941 was geweld gebruikt. Maar Meer en Bosch was geen openbaar nutsbedrijf. Er was ook geen verordening die het nemen van ontslag verbood.29 Het blijft gissen wat zijn beweegredenen waren. Vond men het sop de kool niet waard, die epileptici? Waren er belangrijker zaken? Of wilde de bezetter niet (verder) ingrijpen omdat er in de medische wereld al genoeg ophef was over de instelling van de Artsenkamer en het Ziekenfonds?

Win-win?

Het is zonneklaar dat het ontslagen bestuur zelf geen oplossing had voor de overgebleven patiënten. De oplossing van de Duitsers maakte het mogelijk dat de instelling naar wens van het ontslagen bestuur geheel werd ontruimd, terwijl de patiënten uit handen van het NSB-bestuur werden gehouden. Althans daar leek het op. Het ontslagen bestuur heeft in drie dagen en met het eigen personeel zelf de verplaatsing van de overgebleven patiënten verzorgd. Daarbij werd alles wat voor de verpleging van de patiënten elders nodig was meegenomen. De andere partij bleek ook tevreden: in een overwinningsroes maakte de Weerafdeling (WA) van de NSB op 28 maart 1942 een muzikale omgang op het terrein van Bethesda-Sarepta.

Het doel was bereikt voor het ontslagen bestuur, een lege instelling voor de NSB, maar de patiënten waren deels beland in, wat men toen noemde, krankzinnigengestichten. Wellicht kon men hiermee leven omdat, ondanks het streven epileptici te verplegen in aparte instellingen, het niet ongewoon was dat zij ook terechtkwamen in krankzinnigengestichten. Een ouder meldde evenwel het NSB-bestuur in 1942 dat hij verheugd was over de verandering van bestuur. Hij vond het wel erg dat zijn zoontje naar Medemblik was gebracht. Het is…

‘…een zeer intelligent kind, en dan vind ik Medemblik in ’t geheel geen plaats voor hem’.30

Nadat de laatste patiënt was vertrokken bleek dat de politie opdracht had om de mannelijke leden van het bestuur, de directie en de hoofdbroeder te arresteren en naar de gevangenis te Amsterdam over te brengen. Het kan een wraakactie van de boze Beauftragte Unger zijn geweest. Op 27 april 1942 werden zij echter plotseling weer op straat gezet. Geen van de gevangenen verwachtte dit nadat hen sabotage, verwekken van onrust, het hebben van wapens op de inrichting en het in dienst nemen van Duitse joden ten laste was gelegd. Ledeboer vermoedde dat het NSB-bestuur behoefte had aan informatie over de patiënten. Dozy liet Ledeboer vragen welke medicijnen enkele, ondertussen uit een gesticht teruggehaalde patiënten moesten hebben. Ook kan de vrijlating te maken hebben met het overbelaste Duitse vervolgingsapparaat.

De overwegingen van het bestuur

Duyvendak zegt over al deze gebeurtenissen in 1946:

‘Oppervlakkig gezien was deze eis [Kroon en Vermeer terug aan te nemen] niet onvervulbaar. Wat deed het er eigenlijk toe of deze mensen weer in dienst genomen werden als daardoor het werk doorgang zou kunnen vinden?’31

Maar men was bang voor infiltratie van de NSB in de inrichtingen. Angst was er ook voor Aktion T4 en de sterilisatie-ideeën ten aanzien van ‘onvolwaardigen’ in Duitsland. In Meer en Bosch had men tenslotte al in 1935 kennis gemaakt met de gevolgen van de Duitse Erbgesundheitsgesetze voor epilepsiepatiënten.

Maar het was niet alleen het lot van de patiënten dat het bestuur zorgen baarde, het was principiëler. Alleen door de Duitsers en NSB de overtuiging bij te brengen, dat zij bij de door hen voorgenomen maatregelen ten aanzien van de gezondheidszorg in ons land scherp principieel verzet zouden ontmoeten, meende men groot onheil te kunnen voorkomen, aldus Ledeboer na de oorlog.32 Hij vond het van het allergrootste belang, dat een dergelijke ontwikkeling in ons land werd voorkomen.

Of het verzet van Meer en Bosch de Duitsers inderdaad heeft afgeschrikt valt te betwijfelen. Het bestuur van het Groote en Voorster Gasthuis te Deventer werd ook uit zijn functie ontheven, net als het bestuur van de Willem Arntsz Hoeve in oktober 1942.33 De NSB-Commissaris van de Provincie Noord-Holland (Backer) ontsloeg half november 1942 de Commissie van Toezicht voor Duin en Bosch, Santpoort en Medemblik en benoemde een nieuwe Commissie met alleen leden van de NSB. Backer had ook invloed op die provinciale ziekenhuizen in Noord-Holland, want hij preste de drie directeuren reeds in mei 1942 om de bij deze ziekenhuizen te werk gestelde verpleegkundigen uit Meer en Bosch te ontslaan ‘gelet op de omstandigheden, waaronder hun dienstverband bij Meer en Bosch werd beëindigd’.34

Hierdoor werden de Noord-Hollandse ziekenhuizen meer benadeeld dan de ontslagen verpleegkundigen zelf, vanwege het enorme personeelstekort in de psychiatrische zorg.

Landhuis Meer en Bosch in Heemstede, instituut voor Epilepsie bestrijding - Foto uit circa 1910
Landhuis Meer en Bosch in Heemstede, instituut voor Epilepsie bestrijding – Foto uit circa 1910

Reacties van artsen

Niet alleen de illegale pers was lovend over de houding van bestuur en personeel van Meer en Bosch, in artsenland was men ook onder de indruk. Medisch Contact berichtte over het grote medisch-ethische belang van het gebeuren op Meer en Bosch. Verhinderd was dat een uitstekende geoutilleerde inrichting, met een enorme hoeveelheid kennis en erfelijkheidsgegevens van epilepsielijders uit heel Nederland, in handen viel van de NSB. Het handelen van de mensen van Meer en Bosch was een stimulans voor het verzet van de artsen. Toen in april 1942 de nazificering van de Ziekenfondsen werkelijkheid werd, wilde Medisch Contact massaal verzet genereren door artsen voor te stellen te weigeren een fondspraktijk uit te oefenen.

‘Zij mogen zich daarbij als lichtend voorbeeld voor ogen houden, het heldhaftige gedrag van de geneesheer-directeur van Meer en Bosch, die zich met zijn zwakke gezondheid, maar met een stalen wil, liever naar een concentratiekamp [sic LB] liet brengen dan te buigen voor het wederrechtelijk juk’.35

De houding van de medewerkers van Meer en Bosch werd als voorbeeld gesteld in Medisch Contact toen het aanmeldingsreglement van de Nederlandsche Artsenkamer aan de artsen werd gezonden (Artsenblad van 15-9-1942). Medisch Contact adviseerde dit als ongewenst drukwerk terug te zenden. De gedachte was dat door het niet-lezen niemand op de hoogte was van het aanmeldingsreglement. Men pleegde dan geen strafbaar feit, want men was niet op de hoogte van de aankondiging. Men schreef:

‘De broeders op Meer en Bosch hebben zich op dergelijke wijze veilig gesteld door zelfs onder dwang en dreigementen te weigeren de verordeningen te lezen, die hen voorgelegd werden’.36

Verschillen met Willem Arntsz Hoeve

De wijze van verzet van Meer en Bosch vond geen navolging bij de Willem Arntsz Hoeve. De omstandigheden daar waren anders. Als men dat al gewild had, was het onmogelijk geworden alle patiënten te verplaatsen, want inmiddels waren de Duitsers begonnen met de aanleg van de Atlantikwall, een reeks van aaneengesloten verdedigingswerken om een eventuele landing van de geallieerden tegen te houden. Hiervoor moest de kuststrook worden ontruimd, waar ook vele psychiatrische instellingen stonden. Sinds augustus 1942 lag er een evacuatieplan van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten voor circa 7.000 patiënten, waardoor het aantal patiënten in de gastinstellingen, zoals de Willem Arntsz Hoeve, verdubbelde.

Vergeten slachtoffers. Psychiatrische inrichting De Willem Arntsz Hoeve in de Tweede Wereldoorlog
Vergeten slachtoffers. Psychiatrische inrichting De Willem Arntsz Hoeve in de Tweede Wereldoorlog
In de Willem Arntsz Hoeve nam de geneesheer-directeur, die aanvankelijk bleef na de benoeming van het NSB bestuur, in 1943 ontslag toen hij in conflict kwam met het NSB-bestuur over de Joodse patiënten. Drie andere artsen volgden hem in dit principiële verzet. De NSB geneesheer-directeur die hem opvolgde was van mening dat personeelsleden die bij het nationaalsocialistisch worden van het bestuur geen ontslag hadden genomen, de nationaalsocialistische grondbeginselen hadden geaccepteerd. Zij zouden daarom moeten meewerken aan het afvoeren van Joodse patiënten. Vanuit Medisch Contact werd voorgesteld dat de achtergebleven artsen van de Willem Arntsz Hoeve ook hun ontslag zouden indienen, omdat dit meewerken aan deportatie immoreel was, waarna ontslagname door artsen over het gehele land zou worden uitgebreid, als vorm van verzet. De meeste artsen op de Willem Arntsz Hoeve zijn echter aangebleven in het belang van de patiënten en om erger te voorkomen. De gevolgen van de ingreep van de bezetter zijn beschreven in Vergeten slachtoffers.37

De patiënten en de Noord-Hollandse instellingen

Aangezien de inschrijfregisters ontbreken in het Noord-Hollands Archief en de rechtsopvolger van de CVVLVZ, SEIN, deze ook niet heeft bewaard, is er nauwelijks informatie over de patiënten, zelfs niet over de aantallen. Gelukkig vertelden Santpoort, Duin en Bosch, Medemblik en Vogelenzang aan de Inspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en krankzinnigengestichten welke patiënten van Meer en Bosch en Bethesda-Sarepta naar hun inrichting zijn verplaatst in 1942:

MannenVrouwenTotaal
Santpoort5157108
Duin en Bosch7070
Medemblik2929
Vogelenzang40
247

Lang zijn de 247 patiënten niet bij de vier genoemde NH-instellingen gebleven, omdat de spoedige terugkeer van patiënten onderdeel bleek van de afspraak tussen Beauftragte Unger en de vier instellingen. De wijze van administreren bij de verschillende provinciale instellingen wijst hierop. De patiënten werden door de vier NH-instellingen buiten de registratie van hun reguliere patiënten gehouden. Zij verbleven dan ook voor rekening van de CVVLVZ in die instellingen. Hierdoor had het NSB-bestuur er belang bij om de patiënten weer snel zelf te verzorgen. Op 2 mei 1942 gingen de eerste patiënten van Medemblik naar Meer en Bosch terug, slechts 24 van de 29 mannen. Mogelijk zijn er vijf ontslagen, gebleven en/of overleden. Hierover is geen informatie.

Omdat Duin en Bosch al in juni 1942 moest evacueren in verband met de Atlantikwall, zijn de patiënten op 16 juni 1942 weer naar Heemstede teruggebracht.38 Slechts 39 patiënten van de 70 zijn teruggebracht; 21 patiënten zijn ontslagen en 10 zijn naar een andere inrichting overgebracht door Duin en Bosch, zoals Wagenborgen, Licht en Kracht te Assen en Zon en Schild in Amersfoort. Santpoort meldde dat het op 18 juni 1942 51 mannen terugstuurde naar Meer en Bosch en op 14/15 juli 1942 58 vrouwen. Dat laatste aantal is niet correct, want dat is er één meer dan Santpoort eerder aan de inspecteur meldde en er overleden maar liefst drie patiëntes in Santpoort in die korte periode. Bovendien bleef een Joodse patiënt van Meer en Bosch achter in Santpoort, voor rekening van de Joodse Raad.39 Van de 40 patiënten in Vogelenzang (Bennebroek) was een Amsterdamse patiënt in mei 1942 naar huis gegaan. Twee patiënten overleden in 1942 in Bennebroek. Hetgeen betekent dat ook hier niet alle patiënten zijn teruggebracht. Dit kan erop duiden dat geprobeerd is een aantal patiënten van Meer en Bosch – als het even kon – niet naar de NSB instelling te laten terugkeren.

De patiënten onder NSB bestuur

Zo’n 200 patiënten zijn aan het begin van de zomer van 1942 terug in Meer en Bosch. Gezien het geringe aantal patiënten besloot het NSB-bestuur de vrouwelijke patiënten ook in Meer en Bosch op te nemen en niet in Bethesda-Sarepta. Enkele patiënten die naar huis waren gehaald kwamen terug. Het NSB-bestuur besloot, om financiële redenen, dat patiënten die geheel op kosten van de CVVLVZ verpleegd werden, zoveel mogelijk bij hun familie moesten blijven. Ondanks dat Diakoon Nahuijsen onderhandelde met NSB-burgemeesters in Nederland en er een brief ging naar alle burgemeesters om hun epilepsiepatiënten naar Heemstede te sturen, kwamen er weinig nieuwe patiënten bij. Dozy informeerde burgemeesters uitvoerig over het verplegen van toevallijders op nationaalsocialistische grondslag op Meer en Bosch. Dozy was voorstander van sterilisatie bij erfelijke verschijnselen van epilepsie. Hij ontkende na de oorlog echter dat hij dit had toegepast.

Krantenbericht over de ontvreemding van goederen uit de wasserij van de inrichting
Krantenbericht over de ontvreemding van goederen uit de wasserij van de inrichting
Er is niet veel bekend over de verpleging en de voedingssituatie van patiënten in Meer en Bosch tijdens het NSB-bestuur. Ledeboer meldde na de bezetting dat de verpleging door gebrek aan deskundige leiding en betrouwbaar personeel op een laag peil stond. De boekhouder van Meer en Bosch verklaarde in 1946 dat Dozy zowel de stichting als de patiënten verwaarloosde. Het hoofd van de school voor Bijzonder Lager Onderwijs van Meer en Bosch, Evert Fijnvandraat, vertelde over klachten van patiënten over de behandeling door de verpleging. Else Emma Elfriede Wittermans-Nickel, echtgenote van de arts Wittermans, die in 1942 kort in Meer en Bosch werkte, schreef in 1943 over hun aankomst in Heemstede:

“We [het echtpaar Wittermans] troffen daar in deze rijke stichting een grote bende aan, waar zelfs op het terrein zwarthandel werd bedreven, door haast alle personen die daar werkten. Grote voorraden thee en andere dingen waren er aanwezig en van het inventaris werd ook geregeld verkocht, zo zelfs dat de patiënten (die open wonden hadden) in geen 4 weken schone lakens kregen.”40

‘Steeds verlieten vrienden de directiekamer met een welgevulde tas met levensmiddelen’ vertelde Fijnvandraat na de bezetting. Diakoon Kroon bevestigde dit in 1946. De melkleverancier kwam in mei 1945 vragen of hij nog langer de melk van de ziekenbonnen van de patiënten naar burgemeester van Heemstede, Van Riessen, en enkele andere leden van het bestuur moest brengen. Tegen het einde van de bezetting ging Ledeboer met de hoofdbroeder en de administrateur naar Dozy, met de vraag of hij bereid was het werk weer over te dragen. Dozy zei ‘dat dit wel niet anders kon, daar diezelfde middag zijn laatste verpleger weggelopen was en 25 patiënten geheel zonder hulp waren’.41 Er was een chronisch tekort aan verpleegkundigen, net als bij andere instellingen. In nationaalsocialistische dagbladen vroeg het NSB-bestuur regelmatig naar verpleegkundigen ‘protestant en niet tegen de nieuwe tijd’. Fijnvandraat vertelde in 1946 dat Foeken het in 1942 nieuw aangestelde personeel binnen enkele maanden weer vrijwel geheel moest ontslaan wegens diefstal en zedelijk wangedrag.

Advertentie uit het Algemeen Dagblad van 2 november 1943. Het bestuur is op zoek naar nieuw personeel dat 'den nieuwen tijd' is toegedaan
Advertentie uit het Algemeen Dagblad van 2 november 1943. Het bestuur is op zoek naar nieuw personeel dat ‘den nieuwen tijd’ is toegedaan

De SS-arts en neuroloog Aafko Willinge Wittermans (1911-1999), kwam als tweede arts naast Dozy in de zomer van 1942; het boterde niet tussen hen. Wittermans voerde overigens ook eugenetisch onderzoek uit op Meer en Bosch in opdracht van de Nederlandse SS. Vervolgens kwam Anton de Hoog (1912-1998), die in januari 1943 weer mocht voltrekken. Hij voldeed niet volgens Dozy. De arts Jan Maris (1914-1996) kwam in zijn plaats, een enthousiaste erfelijkheidsonderzoeker. In 1944, na de vordering van de gebouwen voor de Weermacht, vertrok hij naar de Waffen-SS. Deze frequente wisseling van artsen zal de continuïteit en kwaliteit van de medische zorg niet hebben bevorderd. Daarbij kwam dat Dozy zichzelf meer zag als manager dan als arts op Meer en Bosch.

NSB strubbelingen

Binnen het NSB bestuur was er regelmatig onenigheid. Dozy en Foeken richtten de aandacht vooral op het financieel beheer en minder op de zorg van patiënten. De SS-arts Wittermans en NSB-bestuursleden Wilhelm Johannes Schönhardt (1896-1967) en Johannes Arnoldus Bronkhorst (1900-1987) waren in de zomer van 1942 al bezorgd over de gang van zaken op de inrichting, omdat de geneesheer-directeur te veel het accent zou leggen op het directeurschap en te weinig op de medische kant van de zaak. Daarnaast ging het om ‘eigenmachtig handelen’ van voorzitter en geneesheer-directeur. Zij vroegen Müller Lehning om onderzoek te doen naar het handelen van Foeken en Dozy. Dozy verdacht Wittermans ervan op zijn positie te azen. De Diakoon Vermeer, die net als Kroon zijn positie had teruggekregen, en diacones Deetman steunden deze beschuldiging. Deetman had graag hoofd willen worden van het Bethesda-Sarepta, dat door het NSB-bestuur gesloten was. Zelfs de Hoge Raad van discipline van de NSB raakte in oktober 1942 bij dit conflict betrokken. Feit is dat de NSB voorzitter Foeken en geneesheer-directeur Dozy, die sinds mei 1942 Gewestelijk Leider van de Artsenkamer van de provincies Noord-Holland en Utrecht was, heeft beschermd, door te stellen dat ‘hen niets te verwijten viel’.42 Nadere informatie kreeg het bestuur niet, een vaker voorkomende werkwijze van de NSB. Bronkhorst en Schönhard bedankten hierna voor bestuur van de CVVVLZ. Wittermans, Deetman en Vermeer (een van de twee diakonen waar het allemaal om begonnen was!) moesten het veld ruimen. Foeken vond dat het hele onderzoek naar Dozy en hem weinig transparant was. Hij kreeg niet te horen wie hem beschuldigde en waarvan. Hij vond dat er niets was verbeterd ten opzichte van de periode voor de bezetting. Foeken zei dan ook eind 1943 zijn NSB lidmaatschap op, omdat hij het niet langer eens was met de beginselen van de partij, die naar zijn mening geheel anders werden uitgevoerd dan oorspronkelijk bedoeld. Hij trad begin 1944 als voorzitter van het bestuur af, toen hij door zijn mede bestuursleden werd aangesproken op het beëindigen van zijn NSB lidmaatschap.43

Het werd steeds lastiger nieuwe bestuursleden te vinden en als ze al gevonden werden waren er niet alleen onderling conflicten, maar ook met de CNCV, NSB, ATL, de sociale voorman en het Nederlandsche Arbeidsfront (NAF). Doorgaans vertrokken de bestuursleden weer snel. Hierdoor was er weinig aandacht voor het welzijn van de patiënten, hetgeen ook blijkt uit de notulen.

De evacuatie van april 1944

In maart 1944 werden alle gebouwen gevorderd door de Duitse Weermacht en moesten circa 210 patiënten opnieuw elders worden opgevangen. De burgemeester van Heemstede, Jacob Hendrik van Riesen (1891-1955), inmiddels ook bestuurslid, vorderde het pand Kerkplein 3 in Heemstede voor Meer en Bosch voor 35 mannelijke patiënten. Huize Manpad te Bennebroek kwam beschikbaar voor circa 25 patiënten. Circa 30 patiënten gingen naar huis en circa 60 patiënten naar de Willem Arntsz Stichting in Utrecht en Den Dolder. Het Sint Joris Gasthuis te Delft kreeg 9 patiënten. De overige 50 zijn verdeeld over het inmiddels geëvacueerde provinciaal Ziekenhuis nabij Santpoort en de geëvacueerde stichting Bloemendaal te Loosduinen. De patiënten van Santpoort zijn terecht gekomen in de Willem Arntsz Hoeve (Den Dolder), het Willem Arntsz Huis (Utrecht), Huize Voorburg (Vught) en Brinkgreven (Deventer). De patiënten van Bloemendaal gingen naar Dennenoord (Zuidlaren) en Wolfheze (Wolfheze).

De in 1944 herplaatste patiënten troffen geen optimale situatie aan. Alle instellingen zaten overvol als gevolg van de ontruiming van de psychiatrische inrichtingen in de kuststreek. Dennenoord in Zuidlaren, vol met evacués, werd vervolgens in februari 1945 nog weer gevorderd door de Duitsers om dienst te doen als legerziekenhuis. Patiënten moesten naar Wagenborgen, Assen en Franeker en werden soms bij personeel thuis opgenomen.44 In Den Dolder had men last van geallieerde bombardementen. De negen mannelijke patiënten die naar Delft, het Sint Joris Gasthuis (SJG) gingen, waren wellicht nog het minst slecht af. Het SJG had namelijk geen ‘inwoning’ van evacués maar fungeerde wel als opvang voor patiënten uit de regio. Het aantal patiënten was hier circa 30% hoger dan voor de oorlog. Het SJG vond zichzelf bevoorrecht boven de andere psychiatrische inrichtingen in Nederland, meldt het jaarverslag over 1945. Geen ontruiming, geen ernstige oorlogsschade, geen grote groepen geëvacueerden uit andere gestichten, geen bezetters op de terreinen. Maar wel de honger en de kou.

Zorg voor patiënten thuis

De grootste groep was die van de in maart 1942 naar huis gehaalde patiënten. Hierover is het minst bekend. Direct nadat de bestuursleden, de geneesheer-directeur en Diakoon De Groot uit de gevangenis kwamen, organiseerden ze een uitgebreide nazorgdienst. Enkele Diakonen reisden regelmatig de patiënten af, verleenden hulp en brachten rapport uit aan Ledeboer. Steun kregen zij van de Federatie van Diaconieën der Nederlands Hervormde kerk. Iedere plaatselijke diaconie, die een patiënt te verzorgen kreeg, kon de kosten verrekenen met het bestuur der Federatie. Door de overdracht van het beheer van het Broeder- en zusterfonds aan het bestuur van de Centrale Bond werd het mogelijk de hulp aan de patiënten voort te zetten en steun te verlenen aan die leden van het personeel die dit nodig hadden. De opbrengst van ‘De Macht van het Kleine’, het vroegere inzamelingsfonds van stuivers voor degenen die de verpleegprijs niet konden betalen, werd gebruikt om de financiële gevolgen van het verzet te helpen dragen.45 Het NSB-bestuur had de Consultatiebureaus te Haarlem en Leeuwarden opgeheven. Dr. Anthonie Verjaal (1910-1973), een van de artsen onder het oude bestuur, deed zijn best in dit gat springen in Haarlem door patiënten te adviseren. Het consultatiebureau te Apeldoorn kon blijven doorwerken omdat de zenuwarts Christiaan Henri Simons (1904-1987), die in het Apeldoornsche Bosch was ontslagen omdat hij als niet-Joodse arts daar niet meer mocht werken van de bezetter, bereid was het werk van het consultatiebureau te continueren. Niet alle naar huis gehaalde patiënten werden blijvend thuis verzorgd. Zij kwamen ook in instellingen verspreid over Nederland terecht, zoals blijkt uit de plaatsen waar zij overleden.

De patiënten van Meer en Bosch

Op basis van verspreide externe documenten is het gelukt 300 patiënten van Meer en Bosch te achterhalen. De gemiddelde leeftijd van die patiënten is eind maart 1942 33 jaar. Een jonge populatie, evenals voor de oorlog. Van deze 300 patiënten van Meer en Bosch overleden tussen eind maart 1942 en eind 1945 127 personen. De gemiddelde leeftijd bij overlijden was 39 jaar. Dit is een stuk lager dan bijvoorbeeld de gemiddelde leeftijd van de overleden patiënten (65 jaar) tijdens de bezetting in het Sint Joris Gasthuis in Delft, een ‘gewoon’ krankzinnigengesticht, waar veel dementerende ouderen verbleven.

In 1942 overleden 21 patiënten; in 1943 13; in 1944 43 en in 1945 50. De laatste twee jaren van de bezetting hebben dus meer sterfgevallen plaatsgevonden, net zoals in de krankzinnigengestichten. Dat is niet verrassend, want veel van die epilepsiepatiënten zijn in die gestichten overleden. Er was een voortdurende verplaatsing van psychiatrische patiënten in steeds minder instellingen. De patiënten zijn over heel Nederland terechtgekomen. De meeste overledenen zijn in de instellingen van de Willem Arntsz stichting (34 overledenen) en in Heemstede (14) omgekomen. In Amersfoort (Zon en Schild), Ermelo (Veldwijk), Franeker en Zuidlaren (Dennenoord) overleden ook patiënten van Meer en Bosch. Daarnaast overleden patiënten thuis, waarvan zeven in Amsterdam. Twee jonge (Joodse) Amsterdamse patiënten, die naar huis waren gehaald, werden in 1943 in Sobibor vermoord. Zij werden respectievelijk 10 en 21 jaar.

Dit onderzoek betreft – bij gebrek aan informatie – een statische populatie: de aanwezige patiënten eind maart 1942. Een vergelijking met aantallen patiënten uit een vooroorlogs jaar is dan ook niet reëel. Er moeten in 1942 circa 600 patiënten zijn geweest en daarnaast kunnen er nog sporadisch enkele nieuwe patiënten zijn opgenomen. Er is dus nog veel onbekend over (het lot van) de andere patiënten.

Geen instelling voor epileptici op nationaalsocialistische grondslag

Het is de NSB niet gelukt van Meer en Bosch een instelling voor epileptici op nationaalsocialistische grondslag te maken, zoals de intentie was van het ontslagen bestuur. De patiënten en alle kennis op het gebied van verpleging en behandeling van epileptici en de daarbij behorende documentatie was verdwenen. Er moesten nieuwe verpleegkundigen en artsen worden geworven. Ook de medische kennis en ervaring van Dozy was waarschijnlijk niet toereikend om de vooraanstaande epilepsie inrichting te leiden, gezien de verklaringen van diverse personen na de oorlog.

Dozy had wel nationaalsocialistische ideeën, maar kreeg die niet echt gerealiseerd door vordering van gebouwen en medische apparatuur en financiële problemen. Hij wilde in het belang van de Nederlandse Volksgezondheid alle epilepsielijders centraal registreren in Meer en Bosch ‘opdat uit het verkregen overzicht maatregelen te treffen waren en voorstellen gedaan kunnen worden in onze geest’. Toen de Emmakliniek werd gevorderd door Organisation Todt (OT) vroeg Dozy rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart om hem de Emmakliniek terug te geven. Hij miste de observatiefaciliteit voor nieuwe patiënten, de röntgenafdeling en de laboratoria. Al met al de basis…

‘..om inzicht krijgen in de later uit te voeren sterilisatie, die bij erfelijke vormen van epilepsie dringend nodig is’.46

Gezien de huuropbrengst van ƒ 8000 was het NSB-bestuur niet blij met deze eenmansactie van Dozy en gaf hem in overweging allereerst het in de kliniek aanwezige röntgenapparaat beschikbaar te krijgen. Dit roept ook de vraag op of de bestuursleden voldoende affiniteit hadden met deze instelling, tenslotte had de enige arts47 die door Müller Lehning in het bestuur was benoemd, de benoeming niet aanvaard.

Het aantal patiënten was onvoldoende om de instelling economisch verantwoord te laten draaien. Het fonds ‘De Macht van het Kleine’ was door het ontslagen bestuur buiten het bereik van de NSB’ers geplaatst, zodat opname van minvermogende patiënten niet rendabel was. Ondanks pogingen van Dozy om epilepsiepatiënten naar Heemstede te krijgen, kwamen er nauwelijks patiënten bij.
De bezetter werkte ook niet bepaald mee, door ook de laatste overgebleven gebouwen nog te vorderen in het voorjaar van 1944. De Duitsers hechtten blijkbaar geen waarde aan Meer en Bosch, hetgeen geheel past in de nationaalsocialistische opvattingen over ‘onvolwaardigen’.

Conclusie

Uit voorgaande is duidelijk geworden dat de Duitse bezetter met de vervanging van het bestuur – op dat moment – niet de bedoeling had Meer en Bosch te nazificeren om de nationaalsocialistische ideeën over epileptici ten uitvoer te brengen. De Duitse bezetter had niet het oogmerk deze epilepsie patiënten te vermoorden of te steriliseren zoals in Duitsland in het kader van ‘Aktion T4’ het eugenetische euthanasie- en verplichte-sterilisatieprogramma, wel het geval was.

De gebeurtenissen geven wel aan dat er volstrekt geen mededogen met de patiënten was. Het vervangen van het bestuur en geneesheer-directeur door – op het gebied van epilepsie – onbekwame NSB’ers en het voortdurend verplaatsen van de patiënten wijst daarop. Een verhuizing van zulke zieke mensen is een stressfactor van belang die gezien het hoge aantal overledenen, levens heeft gekost. Er is hier sprake geweest van een verwaarlozing van de patiënten door willekeurig wat te doen met de gebouwen en de bezittingen en het verkwanselen van het voedsel. De Emma kliniek en de gebouwen van Meer en Bosch werden gaandeweg de oorlog gevorderd ondanks protesten van zelfs het NSB-bestuur. Er was zowel bij de bezetter als het NSB-bestuur kennelijk geen visie op de specifieke verpleging en de verzorging van epilepsielijders.

De zorg van het – ontslagen – bestuur van de CVVLVZ was terecht. Het handelen van de mensen van Meer en Bosch was uniek en bleek ook een stimulans voor het verzet van andere artsen, zoals blijkt uit de reacties van Medisch Contact. De rol van het verzet van Meer en Bosch en in het bijzonder die van geneesheer-directeur Ledeboer binnen het artsenverzet verdient nader onderzoek.

Als keerzijde kan worden gesteld dat de principiële houding van bestuur en personeel van Meer en Bosch heeft geleid tot extra druk op de psychiatrische inrichtingen. Inrichtingen, die voortdurend moesten evacueren en inschikken in verband met de aanleg van de Atlantikwall, vorderingen door de Duitsers en door oorlogshandelingen, kregen er vele patiënten bij van Meer en Bosch. Dat evacuaties catastrofaal voor patiënten kunnen uitpakken is ook een uitkomst van het onderzoek naar Dennenoord.48

De patiënten van Meer en Bosch zijn tijdens de bezetting in kommervolle omstandigheden terecht gekomen. Tenminste 127 (jonge) patiënten van Meer en Bosch zijn overleden.

Deze kennis is van belang bij het verdere onderzoek naar de geschiedenis van de psychiatrische- en gehandicapten inrichtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het verdient dan ook aanbeveling om onderzoek naar veel meer andere inrichtingen te verrichten, om een totaalbeeld te krijgen van de situatie in Nederland.

~ Lucie Beaufort

Bronnen â–¼

1 – Cecile aan de Stegge: Excess Mortality and Causes of Death in Dutch Psychiatric Institutions 1940–1945,p 97 e.v. In : International Holocaust Remembrance Alliance (Ed.) Mass Murder of People with Disabilities and the Holocaust, Edited by Brigitte Bailer and Juliane Wetzel, 2019.
2 – Marco Gietema en Cecile aan de Stegge, Vergeten slachtoffers; Psychiatrische inrichting de Willem Arntsz Hoeve in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2017).
3 – https://www.vergetenslachtoffers.nl/
4 – https://www.niod.nl/nl/projecten/inrichtingen-onder-druk
5 – Eveline Buchheim, Ralf Futselaar, De werkelijkheid was heus al erg genoeg! De psychiatrische inrichting Dennenoord in Zuidlaren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nieuwe Drentse Volksalmanak Volume137, 2020.
6 – Lucie Beaufort: Historisch Jaarboek Delft 2022: Het Sint Joris Gasthuis in Delft, bevoorrecht? P 101 -117.
7 – Dr B. CH. Ledeboer, ‘De epilepsieën’, Nederlands Tijdschrift voor geneeskunde (N.T.v.G.) 97 II 26, 27-6-1953
8 – Nationaal Archief, Den Haag, Nederlands Beheerinstituut (NBI) 2.09.16.08 inv. 116954 Kroon, J.F.C..
9 – NIOD Frederiks, K.J. 101a, inv. 226 districtsleider van District 14 van de NSB, A.H. van der Horst aan CNCV betreffende onrechtmatigheden bij de Stichting Meer en Bosch te Heemstede.
10 – NA 2.09.16.15 NBI 182958 Vermeer en 2.09.09 CABR 105473 Vermeer, H.
11 – Dit werd na de oorlog ontkend door Zondervan. Hij zou nauwelijks contact hebben gehad met zijn schoonouders, zo verklaarde hij. Dat is niet aannemelijk. Feit is dat hij zijn schoonouders (en eigen ouders) meenam op de vlucht na Dolle Dinsdag. (NIOD 123 Nationaal-Socialistische Beweging inv. 233 rapport van J.B. Maarsingh te Stadskanaal over de gedragingen in deze dagen van Van Geelkerken en Zondervan, 1944.)
12 – Ad van Liempt, Aan de Maliebaan: de kerk, het verzet, de NSB en de SS op een strekkende kilometer (Balans 2015).
13 – Artsendatabank WO II, Dozy, brief van Dozy aan Croin 6-2-1942.
14 – Dr.W.F.H. Stroër Volksgezondheid, no 3, Oogstmaand 1941 p. 13.
15 – J. H. Scheps: De artsenstrijd is neerlands strijd. (https://geheugen.delpher.nl/nl/geheugen/view?identifier=NIOD02%3A092635997)
16 – Audier was in 1940 nog geneesheer-directeur van Licht en Kracht in Assen, doch een jaar later inspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten voor Noord Nederland.
17 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 29067 Audier
18 – https://www.nemokennislink.nl/publicaties/eugenetica-en-de-rassenleer-in-nazi-duitsland/
19 – Noord-Hollands Archief, Archieven van de Christelijke Vereniging voor de Verpleging van Lijders aan Vallende Ziekte, 482 inv. 19.
20 – Voor de zorg van oude en zieke Diakonen en diaconessen.
21 – NL-HaNA, NBI 2.09.16.04 inv. 73401 Foeken, verklaring Diakoon Carst Blok.
22 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 42459 Dozy en CABR 2.09.09 inv. 41547 Foeken.
23 – NL-HaNA, CABR 2.09.09 inv. 42459 Dozy.
24 – Parool 25-9-1941 blz 4
25 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 86624 Zwartjes.
26 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 41547 Foeken.
27 – Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 5-II p 721.
28 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 41547 Foeken, verslag van gebeurtenissen Meer en Bosch en BS, inrichtingen van de CVVLVZ te Haarlem, door A.W.L. de Clercq-van Lennep (april 1942).
29 – Pas in 1943 kwam er een verordening (20/1943) met verbod tot het veranderen van betrekking zonder toestemming van het arbeidsbureau, maar dat had te maken met de Arbeidsinzet.
30 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 42459 Dozy.
31 – Gemeentearchief Delft, archief van St. Joris Gast-, Dol- en Tuchthuis 261, inv. 270, Aantekeningen gebeurtenissen periode 1940-1945, H.W. Duyvendak: De Hervormde kerk 23-2-1946.
32 – J.C. van Dijk en B. Ch. Ledeboer. Het verzet van de inrichting Meer en Bosch en Bethesda-Sarepta te Heemstede en Haarlem gedurende de bezettingsjaren (Heemstede 1945)p. 30.
33 – NIOD , Frederiks, K.J. 101a, inv. 225 Stukken betreffende de samenstelling van het bestuur van Het Groote en Voorster Gasthuis te Deventer, de Christelijke Vereniging voor de Verpleging van Lijders aan Vallende Ziekte te Haarlem en de Willem Arntszstichting te Utrecht, 20 maart – 24 september 1942.
34 – NHA, Santpoort Toezichthoudende colleges over de Provinciale Ziekenhuizen in Noord-Holland 181.
35 – prof.dr. Mart J. van Lieburg, De estafetteberichten van de artsen-verzetsorganisatie ‘Medisch Contact’ 1941-1945, p 31.
36 – Idem p 35
37 – Vergeten slachtoffers; Psychiatrische inrichting de Willem Arntsz Hoeve in de Tweede Wereldoorlog.
38 – NHA Haarlem, Toez. Coll. Prov. ziekenhuizen in NH 181, inv. 718 jaarverslagen 1941- 1942 Duin en Bosch.
39 – NHA Haarlem, Toez. Coll. Prov. ziekenhuizen in NH 181, inv. 157 Santpoort.
40 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 24043 Wittermans.
41 – Het verzet van de inrichting Meer en Bosch en Bethesda-Sarepta te Heemstede en Haarlem gedurende de bezettingsjaren. p. 30.
42 – NA 2.09.09 CABR 41605 Gelder-Snijders, Johanna Hendrika de; brief Schönhard en Bronkhorst d.d. 8-10-1942 aan bestuursleden CVVLVZ.
43 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 41547 Foeken.
44 – De werkelijkheid was heus al erg genoeg. Dennenoord in Zuidlaren tijdens de Tweede Wereldoorlog.
45 – Het verzet van de inrichting Meer en Bosch en Bethesda-Sarepta te Heemstede en Haarlem gedurende de bezettingsjaren.
46 – NL-HaNA CABR 2.09.09 inv. 42459 Dozy.
47 – Frieda Charlotte van Hasselt (Pretoria 1881- 1979), vrouwenarts in het Elisabeth Gasthuis te Haarlem. Omdat haar familie in 1901 tijdens de Boerenoorlog door de Engelsen Zuid-Afrika was uitgezet, had zij sterke anti-Engelse gevoelens. Volgens sommigen vertaalde deze anti-Engelse houding zich in een pro-Duitse.
48 – De werkelijkheid was heus al erg genoeg! Dennenoord in Zuidlaren tijdens de Tweede Wereldoorlog.
0
Reageren?x
×