Het heeft 341 jaar geduurd, maar nu is de moord op 20 augustus 1672 op de gebroeders Johan en Cornelis de Witt dan eindelijk opgelost. Ze werden niet het slachtoffer van een wraakzuchtige, bloeddorstige menigte die tot het uiterste was getergd; toen waren ze al dood. Het was een complot van vooraanstaande figuren uit de omgeving van prins Willem III, dat in de voorgaande dagen zorgvuldig was voorbereid.


Latente burgeroorlog
Tussen het afzweren van de Spaanse koning Philips II in 1581 en de Bataafse Revolutie van 1795 was de Republiek ‘214 jaar lang een oligarchische staatsstructuur in voortdurende staat van latente burgeroorlog, met af en toe een uitbarsting’. Dat constateerde journalist en schrijver Raymond van den Boogaard in NRC Handelsblad (30 maart 2013) in ‘Brief aan de Koning’; een rubriek ter gelegenheid van de troonswisseling. De moord op Willem van Oranje, de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt en de moord op de gebroeders de Witt kunnen tot de dieptepunten van die periode worden gerekend.
In elk geval maakte de slachtpartij van 1672 de weg vrij voor een wetsverzetting, waarbij de Staatsgezinden in de vroedschappen plaats moesten maken voor Orangisten. Tot de dood van Willem III in 1702 was er weinig animo om uit te zoeken wat er nou echt gebeurd was op Het Zoodje; dat was echt te gevaarlijk. Maar daarna ook nauwelijks.
Staatsgezinden en Orangisten
Toen prins Willem II (1626-1650), zoon van Frederik Hendrik en kleinzoon van Willem van Oranje, in 1647 zijn vader opvolgde als stadhouder, maakte hij zich al gauw onmogelijk met een staatsgreep. Hij vestigde een militaire dictatuur en liet de leiders van de regenten in Slot Loevestein opsluiten, in de Republiek het gebruikelijke verblijf voor politieke gevangenen. Maar hij stierf al in 1650 en zijn zoon Willem III werd daarna pas geboren. Het Eerste Stadhouderloze Tijdperk was een feit, al werd die periode in de propaganda van de werkelijke machthebbers liever aangeduid als de Ware Vrijheid.

In deze atmosfeer raakte de Republiek steeds meer in twee kampen verdeeld: Staatsgezinden en Orangisten. Ze gunden elkaar het licht niet in de ogen; de polarisatie liep hoog op. En als er moeilijkheden kwamen werd het steeds gemakkelijker om feilloos aan te tonen dat de tegenpartij daar de schuld van was.
Rampaar 1672
En die moeilijkheden kwamen, in het Rampjaar 1672. Tijdens zijn regeringsperiode van eenentwintig jaar had de ijverige politicus Johan de Witt 22.191 vellen aan resoluties volgeschreven, terwijl de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uitgroeide tot de grootste handelsnatie ooit met de sterkste zeevloot ter wereld. Maar de gelegenheidscoalities die hij met de buurlanden sloot om zich de andere van het lijf te houden bleken in 1672 niet meer te werken. Engeland, Frankrijk, de bisschop van Munster en de aartsbisschop van Keulen verklaarden de oorlog aan de Republiek. Een Frans-Engelse aanval over zee werd afgeslagen, maar het land met de sterkste zeevloot ter wereld bleek een verwaarloosd landleger te hebben en vreemde troepen dreigden vanuit het zuiden en het oosten de Republiek volledig onder de voet te lopen.
Voor het eerst werd de Waterlinie in werking gesteld, wat tot onrust leidde op het platteland. Het feit dat de polders slechts langzaam onder water liepen veroorzaakte weer paniek in de steden. ‘Het volk was redeloos, het land reddeloos en de regering radeloos’.
Willem III stadhouder Holland

Prinsgezinden profiteerden van de afwezigheid van de raadspensionaris door met succes de regenten in de provincie Holland te dwingen het Eeuwig Edict af te schaffen, en ze dwongen Cornelis met geweld dat besluit te ondertekenen. Het maakte de weg vrij om Willem III te benoemen tot stadhouder van Holland. Dat gebeurde op 29 juni, terwijl Johan thuis nog herstelde van zijn verwondingen. Op 4 augustus diende hij zijn ontslag in als raadspensionaris en om de sfeer te tekenen zorgde Willem III er persoonlijk voor dat het geen ‘eervol ontslag’ werd.
Op 8 juli kreeg Cornelis de Witt in Dordrecht bezoek van Willem Tichelaar, een ‘louche barbier-chirurgijn’ die in de reconstructie van Prud’homme iets eerder in het legerkamp van Willem III was gesignaleerd. Wat ze bespraken werd op 23 juli duidelijk. Toen beweerde Tichelaar dat Cornelis hem 30.000 gulden had geboden om Willem III te vermoorden. Dat was waarschijnlijk, aldus Prud’homme, her eerste onderdeel van het complot. Cornelis werd gearresteerd en betichtte juist Tichelaar van zo’n moordplan en een verzoek om mee te doen. Minstens drie rechters wilden Cornelis de doodstraf geven, maar hij liet zelfs op de pijnbank niets los. Tichelaar werd vrijgesproken; Cornelis werd gestraft met levenslange verbanning uit de republiek Holland, het verlies van al zijn officiële functies en het betalen van de proceskosten. Dat was in de ochtend van 20 augustus 1672.
Het vonnis zou onder normale omstandigheden op het Binnenhof zijn voorgelezen, dat bij een oploop van de bevolking gemakkelijk afsluitbaar zou zijn geweest. Maar kennelijk hadden de complotteurs besloten hem ‘op zijn plaats’ te houden. Was dat besloten tijdens het overleg op 17 augustus, waarbij ook Willerm III aanwezig was geweest?
Moordaanslag

In die verhitte atmosfeer drongen opgehitste, dronken en woedende schutters de Gevangenpoort binnen en sleurden de broers naar buiten. Cornelis werd onder de voet gelopen en bezweek onder de slagen van geweerkolven. Johan werd met een piek in zijn gezicht gestoken en door luitenant ter zee Jan van Vaalen doodgestoken. De menigte maakte zich meester van de lijken, die werden ontkleed en gevild, opengereten en gecastreerd en opgehangen aan de wipgalg, waaraan ‘normaal’ veroordeelde misdadigers het leven lieten. Tenen, vingers, oren, neuzen, lippen en tongen werden afgesneden (de tong van Johan en een vinger van Cornelis zijn nog steeds te zien in het Haags Historisch Museum). Hendrick Verhoeff, een zilversmid die zich ’s ochtends heilig had voorgenomen om de De Witten te vermoorden, eiste wel in bijvoorbeeld de Vaderlandsche Historie van Jan Wagenaar (deel 14, pag. 169-179) een hoofdrol voor zich op, maar hij moest zich in werkelijkheid tevreden stellen met het villen van de lijken en het uitsnijden van de harten, die hij daarna nog geruime tijd trots toonde aan iedereen die ze wilde zien en daar een geringe vergoeding voor over had.

Samenzwering
Prud’homme wijst voor het complot drie hoofdpersonen aan: Willem Adriaen, graaf van Nassau, heer van Odijck, een vertrouweling van Willem III; Frederik van Nassau-Zuijlenstein, zoon van een bastaard van Frederik Hendrik, ‘behendig van geest, maar een mateloze losbol’; en zeeheld Cornelis Tromp, enorm populair onder de zeelieden en Orangist, en daarmee opponent van collega Michiel Adriaanszoon de Ruyter die nog meer vereerders had en tot de Staatsgezinden behoorde. Ze waren op 20 augustus alle drie aanwezig achter de ramen van de herberg van Heyman Beukelaer aan de Plaats, aan de kant van de Hofvijver (later afgebroken), met uitstekend zicht op de Gevangenpoort. Dat was geconstateerd door advocaat Copmoijer, die eerder Willem III in hun gezelschap had gezien. De Haagse schepen Johan van Barchem zou de moordenaars hebben aangestuurd.
Wie de moordenaars en de oproerkraaiers waren was vanaf het eerste moment een publiek geheim, en zou na de dood van Willem III gedetailleerd op schrift verschijnen. Maar niemand werd veroordeeld voor de gruweldaad. De prins liet een eventuele bestraffing volledig over aan de Staten van Holland en daar kwamen al gauw de Orangisten aan de macht. De enige die een initiatief nam voor een onderzoek was de Haagse baljuw Rudolf van Paffenrode, maar die werd als gevolg van de wetsverzetting ontslagen.
De moordenaars en hun handlangers bleven ongestraft, en toonden zich soms zelfs trots op hun daden.
“Het waren allemaal ‘jongens van Jan de Witt’, stoere mensen die van aanpakken wisten. Van wroeging is maar in een enkel geval sprake. Het leven van de meeste moordenaars is na 20 augustus 1672 over het algemeen niet slechter geweest dan daarvoor. Vaak zelfs een stuk beter, vanwege de nieuwe functie die ze als beloning ontvingen. (…) Tegen het einde van de jaren zeventig vielen verschillende moordenaars en complotteurs bij Willem III in ongenade. (…) Na verloop van tijd voelde de prins zich vrij zich niets meer van hen aan te trekken. Maar hij distantieerde zich nooit officieel van hen. Tichelaar en Van Valen kregen hun jaargeld tot zijn dood.”

Geschiedschrijving
Tot de dood van Willem III in 1702 was er weinig animo om de gebeurtenissen van 20 augustus 1672 op schrift te stellen. De koning-stadhouder had onomstreden staatkundige verdiensten, maar vrijheid van meningsuiting hoorde daar niet bij. Weliswaar voltooide de toneelschrijver Joachim Oudaen in 1673 het treurspel Haagse broeder-moord of dolle blijdschap (Google Books), waarin voor Odijck, Zuylestein en Tromp al een hoofdrol was weggelegd terwijl Willem III voorkennis had, maar het verscheen pas na het overlijden van de prins, terwijl Oudaen al in 1692 was gestorven. In latere drukken van het werk werd een bundel ‘Stukken en aanmerkingen op de beschuldigingen raakende de Heeren Gebroederen De Witten’ toegevoegd, die echter weinig aandacht kreeg, omdat het toneelstuk als fictie werd opgevat. Daarin stonden echter ook de ooggetuigeverslagen van advocaat Copmoijer, die daardoor ook niet serieus werden genomen. Voor Prud’homme is hij een kroongetuige.

Een ‘smoking gun’, waarmee de medeplichtigheid van Willem III aan het moordcomplot definitief wordt vastgesteld, ontbreekt. “Omdat we weten dat hij erover is ingelicht, kan hij niet van zijn aandeel worden vrijgepleit”, zegt Prud’homme. Het blijft onduidelijk waarom hij op 20 augustus niet reageerde op de twee verzoeken van de Staten van Holland om troepen naar Den Haag te sturen, waarmee hij een eind had kunnen maken aan de tot het uiterste gespannen situatie rond de Gevangenpoort.
Boek: Moordenaars van Jan de Witt – Ronald Prud’homme van Reine