Op Halloweenavond van 30 oktober 1938 nam Orson Welles, een 23-jarige acteur en theatermaker, plaats achter zijn microfoon in een New Yorkse radiostudio. Op het programma stond een bewerking van een boek van H.G. Wells, The War of the Worlds. Niet alle luisteraars van het hoorspel hadden door dat het een knap staaltje acteerwerk betrof en dachten dat een invasie van Marsbewoners was begonnen. De kranten spraken de volgende dag schande van de massapaniek die de jonge Welles had veroorzaakt. Anderen vonden hem een held omdat hij de natie een spiegel had voorgehouden door de goedgelovigheid van het Amerikaanse publiek aan te tonen. Hoe ontstond het ijzersterke, kennelijk tijdloze verhaal van Wells? En hoe kon het zo mis gaan op die gedenkwaardige Halloweenavond van 30 oktober?
War of the Worlds

Spielberg was niet de eerste regisseur die het boek van Wells op het witte doek bracht. Byron Haskins verfilming uit 1953 behoort tot de klassiekers van de sciencefictionfilm. De oorspronkelijke Victoriaanse setting is ingeruild voor Californië en in plaats van Britse kanonskogels worden de Marsmannen met een atoombom bestookt. De film die – ondanks de duidelijk zichtbare nylondraden – een Oscar ontving voor de special effects speelt in op de dan actuele vliegende schotel hysterie in de Verenigde Staten. Iedere tijd krijgt zo zijn eigen War.
Wells’ bestseller is in 1978 zelfs als rockmusical uitgebracht. Jeff Wayne bestormde dat jaar de hitlijsten:
‘The chances that anything coming from Mars are a million to one he says – but still they come.’
Op dit moment speelt een voorstelling in de Nederlandse theaters gebaseerd op de gebeurtenissen rond Welles hoorspel, te zien tot eind dit jaar.
De Mars rage
De vraag of de mensheid alleen is in het heelal kent een lange geschiedenis. De Griekse filosoof Epicurus schreef in de vierde eeuw voor Christus dat er oneindig veel werelden zijn waar net als op aarde levende wezens en planten bestaan. Sinds de Oudheid bogen velen, onder wie Kepler, Galileï, Huygens, Voltaire en Kant zich over het vraagstuk van buitenaards leven. Het idee dat het heelal gevuld is met bevolkte planeten was tot in de zeventiende eeuw wijdverbreid, maar ook daarna bleef het een populair thema. In de negentiende eeuw vond een boek als La pluralite des mondes habités (1864) van de Franse astronoom Cammille Flammarion gretig aftrek bij grote groepen lezers.
Door de beschikbaarheid van steeds betere telescopen was tegen deze tijd van de meeste planeten in het zonnestelsel bekend dat ze onbewoonbaar waren. Mars en Venus bleven bij gebrek aan bewijs van het tegendeel geschikte kandidaten voor leven. Met name Mars, de rode oorlogsplaneet van de Romeinen, leende zich voor dit soort speculaties. Uit waarnemingen bleek dat er sprake was van seizoengebonden veranderingen van kleur en patroon. Dit werd zonder aarzeling geïnterpreteerd als de groei van vegetatie.

In 1877 maakte de Italiaanse astronoom Giovanni Schiaparelli (1835-1910) van de Brera-sterrenwacht te Milaan melding van een verschijnsel dat hij had opgemerkt tijdens de observatie van Mars. De planeet stond dat jaar in oppositie. Schiaparelli zag een netwerk van donkergekleurde lijnen op het planeetoppervlak die hij canali noemde. Dit Italiaanse woord kan zowel groeven als beddingen betekenen, maar ook kanalen, kunstmatig gegraven waterlopen. Het is niet duidelijk wat Schiaparelli op dat moment bedoelde. Met name de buitenlandse pers vertaalde canali in de tweede betekenis, waardoor een kleine sensatie ontstond.
Toch duurde het ruim vijftien jaar voordat Schiaparelli’s kanalen wereldnieuws werden. De astronoom die zich normaal nogal gereserveerd uitliet, publiceerde in 1895 een artikel waarin hij vrijelijk schreef over de Martiaanse kanalen als een irrigatiestelsel. Volgens hem was Mars het paradijs van de socialisten. Slechts door gezamenlijke inspanning hadden de Marsbewoners een ingewikkeld systeem kunnen bouwen. ‘Semel in anno licet insanire’, schreef hij boven het exemplaar van zijn artikel dat hij naar Flammarion stuurde: ‘Eenmaal per jaar mag men onzin vertellen.’ Kennelijk amuseerde Schiaparelli zich over de consternatie die zijn canali hadden veroorzaakt en deed hij er zelf graag een schepje bovenop. De scherts was aan Flammarion niet besteed, want hij gold in Frankrijk als de invloedrijkste verkondiger van de theorie dat er op Mars kanalen zijn aangelegd.

Het was echter vooral de Amerikaanse zakenman en astronoom Percival Lowell (1855-1916) die met zijn publicaties de aanzet gaf voor de golf van Marsromantiek die rond 1900 de aarde overspoelde. Lowell had speciaal voor de jacht op de kanalen een observatorium laten bouwen bij Flagstaff, in de woestijn van Arizona. In 1894 kreeg hij de rode planeet in de zoeker van zijn fonkelnieuwe telescoop en zag onmiddellijk het door Schiaparelli beschreven fenomeen:
‘De afzonderlijke lijnen hebben allemaal dezelfde breedte, zijn van een superieure schoonheid en bezitten een enorme lengte. Dit zijn de kanalen van Mars.’

Lowells boeken hadden een groot en langdurig succes bij het publiek. De zalen waarin de flamboyante astronoom lezingen gaf zaten stampvol. Krantenredacties en hun lezers stortten zich op iedere nieuwe tekening van Mars met begeleidende speculatie. De gefortuneerde Lowell gold als de verpersoonlijking van de zelfverzekerdheid, de pioniersdrang en het sociale succes waar Amerikanen van droomden. Bovendien sloten zijn ideeën aan bij de tijdsgeest. Het was de periode waarin de grote kanalen werden gegraven: het Suezkanaal was gerealiseerd (1869), de plannen voor het Panamakanaal lagen klaar.
Professionele astronomen oordeelden sceptisch over Lowells theorieën. In 1894 volgde de ontnuchtering. Volgens de Engelse geleerde E.W. Maunder was er helemaal geen water op Mars. En waar geen water is, zijn geen kanalen. Het lijnenstelsel berustte volgens hem op een optische illusie. De Marskanalen ontstonden doordat het oog de talrijke donkere vlekjes die op het oppervlak van de planeet voorkomen – maar die de waarnemer niet afzonderlijk kan zien – tot lijnen samenvoegde.
Lowell wees Maunders interpretatie minachtend van de hand en hield tot het eind van zijn leven vast aan zijn theorie. Van tijd tot tijd publiceerde hij kaarten waarop weer nieuwe kanalen, dubbele kanalen en zelfs distributiepunten stonden ingetekend. Hij dreef zijn speculatie echter nooit zo ver door om ook de kenmerken van de Martianen zelf te omschrijven. Dat was echter een kolfje naar de hand van de romanschrijver H.G. Wells.
Vader van de sciencefiction

Herbert George Wells werd in 1866 geboren te Bromley, nabij Londen, en groeide op in een arm gezin. Hij was al jong gedwongen te gaan werken, maar dankzij een beurs kreeg hij de mogelijkheid om te studeren aan een lerarenopleiding in Londen. Daar maakte de jonge Wells tijdens de colleges van T.H. Huxley kennis met de evolutietheorie. Huxley, die aan het bekende debat over de evolutieleer met bisschop Wilberforce de bijnaam ‘Darwins Bulldog’ had overgehouden, oefende grote invloed uit op Wells. Zijn vroege romans gaan dan ook in essentie over evolutie, de veranderlijkheid en het aanpassingsvermogen van het leven.
Na zijn studie ging Wells aan de slag als leraar. Hij publiceerde een biologieleerboek dat enig succes kende waarop hij besloot zich volledig aan de letteren te wijden. Met zijn debuutroman The Time Machine verwierf hij de nodige bekendheid. Hierna volgden in vlot tempo de romans die nu klassiek zijn.

In de periode waarin Wells de eerste schreden op het pad van zijn schrijverschap zette, hield de planeet Mars zowel het grote publiek als de beroepsastronomen bezig. Vooral wanneer Mars in oppositie stond, een gunstige positie ten opzichte van de aarde. Het was de jonge schrijver met zijn wetenschappelijke belangstelling niet ontgaan.
Wells was niet de enige die aanhaakte bij de Mars rage. In Auf Zwei Planeten (1897) van Kurd Lasswitz krijgt de aarde ook al bezoek van Martianen. Het succes van dit boek bleef lange tijd beperkt tot voornamelijk de Duitstalige wereld.
Dat Wells op de hoogte was van het eeuwenoude debat over het bestaan van andere heelalbewoners, blijkt uit het motto dat hij, ontleend aan Johannes Kepler, meegaf aan The War of the Worlds:
‘Maar wie zal er leven in deze Werelden als ze bewoond zijn? (…) Zijn wij of zij de Heersers van de Wereld? (…) En hoe zullen alle dingen voor de mens zijn?’.
Het zag er niet best uit.
De komst van de Marsbewoners
Terwijl de mensen op aarde druk bezig zijn met hun dagelijkse besognes, worden ze vanuit de ruimte gadegeslagen door ‘intelligente, koude en onsympathieke wezens’, die langzaam maar zeker hun plannen beramen. Het zijn de bewoners van de planeet van Lowell: een oude uitgeputte en verdrogende wereld. Zij hebben hun begerige oog laten vallen op de waterrijke buurplaneet, een ‘ochtendster van hoop’, want hier ligt hun enige kans op overleving. Op een dag landt er op de idyllische heide ten zuiden van Londen iets dat er uitziet als een ‘roestige boot’. Volgens geleerden is het een meteoriet, niets om je druk over te maken. De Engelsen gaan dan ook ongestoord door met thee drinken en rozen snoeien. Maar als het ding opent, wordt de toestroomde menigte gegrepen door een panische angst:
’Een grote, grijsachtige, ronde kolos, zo groot als een beer, rees langzaam omhoog. Terwijl hij opbolde en licht ving, glinsterde hij als nat leer (…) Er was een mond onder de ogen, de randen trilden en puften (…) Dit alles was er opeens: levend, indringend, onmenselijk, verlammend en monsterachtig.‘

De wezens van Mars lijken sprekend op de hyper-geëvolueerde toekomstmens die Wells beschreef in zijn vroege essay ‘The Man of the Year Million’ (1893). Beiden zijn louter brein op een verschrompeld lichaam zonder spijsverteringsstelsel. Ze zijn fysiek zwak en totaal afhankelijk van machines.
De monsters beginnen overal dood en vernieling zaaiend aan hun opmars, daarbij gebruik makend van enorme wandelende driepoten. Tegenstand vegen ze uit de weg met hittestralen en gifgas. De hoofdpersoon van het boek, naar Wells’ evenbeeld een schrijver van filosofische boeken, is er getuige van hoe de Marsbewoners het land in bezit nemen en de beschaving wegvagen. Ze voeden zich met het bloed van mensen dat ze direct in hun aderen spuiten. De situatie lijkt hopeloos voor de mensheid, totdat zich een onverwachte wending voordoet. De superieure buitenaardse wezens zijn weerloos tegen de ‘nederigste schepsels’ op aarde, bacteriën. Waar alle menselijke middelen faalden, hebben de ‘microscopische bondgenoten’ gewerkt aan hun val. De Martianen worden ziek en sterven.
Hoewel onwaarschijnlijk – waarom zouden de zo superieure aliens geen rekening hebben gehouden met aardse ziekteverwekkers? – past deze deus ex machina in de darwiniaanse notie die als een rode draad door het boek loopt: leven dat zich niet kan aanpassen gaat ten onder.
Darwinisme
Volgens sommige beschouwers wilde Wells met het boek zijn lezers in het Victoriaanse rijk een spiegel voorhouden. In hun niets ontziende vernietigingsdrang lijken de Marsmannen nog het meest op de mens.
‘Zijn wij zelf zulke vredesdiscipelen dat we mogen klagen als de Marsbewoners oorlog voeren in dezelfde geest?’
Wells wijst er op dat onze ‘eigen soort’ niet alleen de dodo heeft uitgeroeid, maar ook ‘lager ontwikkelde rassen’, zoals de Tasmaniërs. En welke andere natie dan de Britse had meer volkeren aan haar juk onderworpen?

Waar een politiek correcte lezing geen recht doet aan Wells gaat het ook te ver om in The War of the Worlds een apologie te zien voor westers imperialisme. Wells schreef zijn woorden op het hoogtepunt van de Europese koloniale expansie. Hij gaf invulling aan wat de meeste van zijn tijdgenoten vanzelfsprekend vonden: de superioriteit van de Europese volkeren. Later in zijn leven nam Wells afstand van racistische ideeën en werd hij een voorvechter van mensenrechten.
The War of the Worlds heeft een onmiskenbaar pessimistische ondertoon. Op de vlucht voor de Marsbewoners, vertrapt de een de ander en wordt de mens zelf een monster voor zijn naasten. Ook overwint niet de menselijke wetenschap of techniek de vijand, maar de natuur op het kleinste niveau.

Nationaal schandaal
Terwijl de flegmatieke Britten aanvankelijk onverstoorbaar bleven bij de komst van de Martianen, reageerden de Amerikanen heel anders. De Halloweenavond van 30 oktober 1938 ging de geschiedenis in als de grootste massapaniek in de Verenigde Staten. Vanuit een radiostudio in hartje New York begon die avond de Martiaanse invasie. Om iets voor acht uur nam Orson Welles (1915-1985), een 23-jarige acteur en theatermaker, plaats achter de microfoon voor het wekelijkse hoorspel met zijn Mercury Theatre-gezelschap. Op het programma stond een bewerking van het boek van H.G. Wells. Na enige aanpassingen was een geschikte tekst gemaakt waarmee ze het publiek wel zouden kunnen onderhouden.
Tekstschrijver Howard Koch verplaatste het verhaal van Engeland naar de VS en koos Grovers Mill in New Yersey als de plaats waar de invasie zou beginnen. Er was nog een belangrijke ingreep: het hoorspel was deels gegoten in de vorm van extra nieuwsbulletins die inbraken op een normaal programma.
Na de standaardaankondiging, ‘CBS presents Orson Welles…’, volgden een weerbericht en muziek van Ramon Raquello en zijn orkest. Opeens: breaking news! Op de planeet Mars waren explosies waargenomen. Een aantal geleerden had vastgesteld dat een straal gloeiend heet gas met enorme snelheid richting de aarde bewoog.
Het muziekprogramma werd hervat met het toepasselijke ‘Star Dust’. Na enige tijd volgde opnieuw een onderbreking, ditmaal voor een interview met professor Pierson van het Princeton Observatorium, gespeeld door Orson Welles. Deze wuifde op professorale toon alle consternatie weg. Mars is niet bewoond en refererend aan de Lowell-hype: ‘De strepen op Mars zijn geen kanalen, dat verzeker ik u.’

Na afloop nam Welles het woord om te zeggen dat het allemaal niet echt was geweest:
‘Als er wordt aangebeld en er staat niemand voor uw deur, dan is dat geen Marsman. Het is Halloween.’
De volgende dag schreven alle kranten over het nationale schandaal: de massahysterie die de jonge Welles had ontketend onder zijn argeloze luisteraars. De pers sprak er schande van. De gekste taferelen hadden plaatsgevonden. Mensen waren hun huizen uit gevlucht, sommigen met natte handdoeken om hun hoofd als geïmproviseerde gasmaskers. In Newark waren vijftien mensen met een shock opgenomen in het ziekenhuis. Weer anderen hadden hun spullen bij elkaar gepakt en waren naar veiliger oorden vertrokken, waardoor het plaatselijk tot verkeersopstoppingen kwam. Anderen telefoneerden om hun geliefden te waarschuwen of de politie te vragen om hulp. In Indiana viel een vrouw bij een kerkmis binnen en schreeuwde:
‘New York is vernietigd! Het is het einde van de wereld!…Ik heb het op de radio gehoord.’
De pers belaagde Welles, die wat uit te leggen had. Ongeschoren, bang, maar jongensachtig charmant verontschuldigde hij zich. Dit was niet de bedoeling geweest. Hij leek meer op een slachtoffer van de Marsinvasie dan de veroorzaker ervan. CBS ontving voor miljoenen aan schadeclaims, maar schikte alles voor enige duizenden dollars. Jaren later, inmiddels een Hollywoodlegende, gaf Welles toe dat hij wel degelijk had gezinspeeld op het effect dat hij bereikte.

Massahysterie
De door Welles veroorzaakte massahysterie is het onderwerp van de klassieke studie van Hadley Cantril, The Invasion from Mars. A Study in the Psychology of Panic (1940). Deze psycholoog van Princeton analyseerde het hoorspel en ondervroeg luisteraars om erachter te komen waarom sommigen in paniek raakten terwijl anderen juist hadden genoten van de uitzending. Hoe kon een fictieve radio-uitzending zulke gevolgen hebben?
Cantril schatte dat van de zes miljoen luisteraars er minstens een miljoen angstig waren, waarvan duizenden echt in paniek. Het bleek dat veel luisteraars van een populaire show op een andere zender tijdens een pauzemuziekje hadden overgeschakeld. Deze luisteraars kwamen tot hun verbijstering terecht in een nieuwsuitzending over een Martiaanse invasie. Ze hadden de aankondiging dat het een hoorspel betrof gemist. De eerstvolgende mededeling van dien aard volgde pas na drie kwartier. Tegen die tijd dachten velen dat de ondergang van de wereld was aangebroken.

Door de vorm waarin het hoorspel was gegoten bleek het bij veel luisteraars realistisch over te komen. Zo was men er met de oorlogsdreiging in Europa aan gewend dat uitzendingen regelmatig werden onderbroken voor het laatste nieuws uit Londen of Berlijn.
Ook droeg het gebruik van echte plaatsnamen die mensen kenden bij aan de beleving dat het geen fictie betrof. Bovendien hadden de acteurs een voortreffelijke prestatie geleverd. De toon waarop de reporter de aanblik van de Marsmannen beschreef, deed velen denken aan het radioverslag van Herbert Morrison over het verongelukken van de Hindenburg-zeppelin, het jaar daarvoor.
Door onzekerheid vanwege de economische depressie en de Europese oorlogsdreiging waren mensen ontvankelijk voor paniek. Sommigen dachten dat de verslaggever zich vergiste toen hij het had over Marsmonsters. Het waren vast de Duitsers die met nieuwe wapens de VS binnenvielen. Cantril vond zelfs iemand die blij was te horen dat de Martianen al vernietigend in de richting van Stelton optrokken, zodat hij zijn openstaande slagersrekening niet meer hoefde te betalen.
De socioloog concludeerde dat vooral luisteraars met een gebrekkige opleiding erin waren getuind. Het ontbrak hun aan de kennis en het referentiekader waarmee ze tot de conclusie hadden kunnen komen dat het allemaal fictie was.
Mediahype
Er is goede reden om aan te nemen dat de paniekuitbarsting zoals aanvankelijk voorgesteld is overdreven. Zo had de schrijvende pers er alle belang bij om het effect van het hoorspel te dramatiseren om daarmee de reputatie van de radio te beschadigen. Dit opkomende medium absorbeerde steeds meer reclamegeld ten koste van de kranten.
Cantrils conclusies zijn hoofdzakelijk gebaseerd op interviews met 135 personen aangevuld met statistische gegevens. Uit de geïnterviewde groep citeert Cantril de meest schokkende voorvallen. Het is de vraag of dit een voldoende kwalitatieve en kwantitatieve basis oplevert om te concluderen dat er sprake was van een massale paniekaanval. Dat zou zich laten aantonen door het beschrijven van de handelingen van grote groepen mensen en niet door hun gevoelens weer te geven. Hoewel er inderdaad luisteraars waren die zich nogal hadden laten meeslepen, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Welles’ mars-paniek voornamelijk een mediahype was.

Deze eis zal wellicht in elke tijd te hoog gegrepen zijn. De Tweede Wereldoorlog brak uit en nieuwe hoorspelbewerkingen van The War of the Worlds leidden andermaal tot paniek. In 1944 ging het mis in Santiago, Chili en in 1949 in Quito, Ecuador. In beide gevallen was sprake van paniek, verwarring en vielen gewonden. Toen luisteraars in Quito erachter kwamen dat ze bedonderd waren, bestormde een woedende menigte het radiostation en stak het gebouw in brand. Vijftien mensen kwamen in de vlammen om. Terwijl in Zuid-Amerika de verantwoordelijken in de gevangenis terechtkwamen, plaveide het hoorspel voor Orson Welles de weg naar Hollywood. Hij zou er naam maken met Citizen Kane (1941), door critici bejubeld als beste film aller tijden.
In 1940 kwam het tot een ontmoeting tussen Wells en Welles. Nadat ze wat grappen hadden uitgewisseld over hun namen – waarom laat je toch die ‘e’ niet vallen, plaagde H.G. – toonde de schrijver zich sceptisch over de ophef over het hoorspel: ‘Weet je zeker dat er zoveel paniek was in Amerika?’
Hoezeer Welles naam verbonden bleef met het paniekhoorspel, bleek wel in 1941. Op 7 december las Welles gedichten voor op de radio. Plotseling werd hij onderbroken voor een extra nieuwsbulletin: de Japanners hadden Pearl Harbor vernietigd. Niet alle luisteraars waren overtuigd, ditmaal zouden ze zich niet laten beetnemen!