Een van de mooiste artikelen die ik las terwijl ik bezig was met het schrijven van mijn boek Oudheidkunde is een wetenschap, was ‘Heersen als beeld van God’ van Matthijs de Jong in Met andere woorden, het tijdschrift van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. De auteur biedt een interpretatie van het scheppingsverhaal die representatief is voor wat bekendstaat als ecokritiek. Het element “kritiek” heeft hier niets te maken met klimaatactivisme maar slaat op het kritisch lezen van oude teksten.
Het artikel van De Jong behandelde de dagen van de schepping, waarin God achtereenvolgens het licht, het uitspansel, land en zee en groen, zon en maan en sterren, vissen en vogels en tot slot – op de zesde dag – de landdieren en de mens schept. Genesis 1 eindigt met Gods opdracht aan de mens om te heersen over flora en fauna. Dit verhaal is een van de bekendste teksten uit de Oudheid, vol beroemde, voortdurend herhaalde formules als “God zag dat het goed was”.
Je zou geneigd zijn de mens te zien als kroon op de schepping, en zo is de tekst ook uitgelegd. Zo simpel is het echter niet. Het verhaal gaat immers verder met een zevende dag: in de eerste regels van Genesis 2 rust God en ontstaat de sabbat. De Jong attendeert er nu op dat de scheiding tussen Genesis 1 en Genesis 2 niet de oorspronkelijke is. Tekens in laatantieke manuscripten tonen dat men de eerste regels van wat wij Genesis 2 noemen, oorspronkelijk opvatte als behorend bij het voorafgaande. Niet de mens maar de sabbat vormt de kroon op de schepping.
In dienstbaarheid aan koningin Sabbat
Dat zal de antieke luisteraar hebben getroffen als ongebruikelijk. Immers, een scheppingsverhaal eindigde doorgaans met de instelling van het koningschap. In het Babylonische scheppingsepos Enuma Eliš is dat bijvoorbeeld de heerschappij van de god Marduk. Perzische koningsinscripties beginnen met een hymne op de schepping: Ahuramazda is een grote god, schepper van de aarde, schepper van de hemel, schepper van de mens, schepper van het geluk, schepper van de koning die de inscriptie liet aanbrengen, “één koning voor allen, één heerser voor velen”. De priester die Genesis 1-2 componeerde, doorbreekt deze verwachting: waar de koninklijke heerschappij had moeten staan, plaatst hij de sabbat.
De mensheid moet dus in dienstbaarheid aan koningin Sabbat heersen over flora en fauna. Om te begrijpen wat dit betekent, moeten we kijken naar wat de auteur van het scheppingsverhaal nog meer heeft geschreven. We zien hier de derde vuistregel van Wettstein: gebruik parallelpassages bij dezelfde auteur. De auteur van het scheppingsverhaal, zo herkenbaar aan de voortdurende herhaling van formules, is ook herkenbaar aan de hand van diverse thema’s. Het moet een priester zijn geweest, en oudtestamentici kunnen al sinds de negentiende eeuw aanwijzen welke delen van de Bijbel hij nog meer heeft geschreven. Die vormen dus de context waaruit we ook Genesis 1-2 moeten duiden, en dan is met name Leviticus 25 interessant. Hierin gaat het over onder meer het sabbatsjaar: het zevende jaar waarin het land mag rusten en niet wordt bewerkt. Zelfs aan wilde dieren is gedacht.
Beheerder in plaats van heerser
De strekking van het scheppingsverhaal is dus dat de mensheid flora en fauna moet onderhouden in dienst van een door God als kroon op de schepping geplaatste orde. Bezien vanuit de antieke verhoudingen is de mens als een vizier die de macht uitoefent namens de echte vorst. Anders gezegd: de priesterlijke auteur ziet de mens niet als heerser maar als beheerder van de schepping.
Wie de Bijbel als normatief boek aanvaardt, kan hierin de basis zien van een “groene theologie”, maar dat is een stap die een oudheidkundige, althans beroepshalve, niet kan zetten. Wat hij wel kan doen, is constateren dat de samensteller van het priesterlijke materiaal de heiliging van het leven nastreefde en daarbij ook dacht aan dieren, planten en het land.
Het artikel van De Jong illustreert het echoputkarakter van de oudheidkunde: we kijken vooral naar zaken in het verleden die actueel zijn in onze eigen tijd. Ons beeld van de Oudheid verandert voortdurend doordat onze eigen wereld voortdurend verandert. Excess empirical content is er bij dit voorbeeld van ecokritiek niet – de data zijn dezelfde gebleven – maar boeiend is dit zeker. Het zal geen verrassing zijn dat het thema van de Week van de Klassieken in 2024 vermoedelijk “Mens en natuur” is. De dynamiek zit bij dit onderwerp bij het veranderend hermeneutisch vertrekpunt, dat leidde tot andere vragen aan de Oudheid en dus tot steeds andere antwoorden. Zo blijft er in de Oudheid altijd iets van je gading te vinden.