Op 1 juni 1938 keerde de Duits-Hongaarse exilschrijver Ödön von Horvath in Parijs terug van de bioscoop, waar hij kort daarvoor Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen had gezien. De Franse hoofdstad werd net door hevig noodweer geteisterd, maar von Horvath had een vriendelijk voorstel om met de auto naar zijn huis te worden gebracht vastberaden afgeslagen. Toen de auteur, ineengedoken tegen de wind, met ferme stappen de Champs-Elysées afliep, brak ter hoogte van het théâtre Marigny een zware tak van een kastanjeboom af. Ze raakte von Horvath met volle kracht op het hoofd. De 37-jarige schrijver overleed korte tijd later in de ambulance die hem naar het hospitaal moest brengen. Naar verluidt vond men in zijn zak een visum voor de Verenigde Staten.
Kort voor zijn overlijden was von Horvaths novelle Jugend ohne Gott verschenen. In zijn kortverhaal schetste hij de inspanningen van een leraar in nationaalsocialistisch Duitsland om zijn opgroeiende leerlingen, tegen de heersende opvattingen van het regime in, enkele basiswaarden bij te brengen. Het mocht niet baten: zijn opmerking dat ‘negers’ ook mensen waren leverde hem een reprimande van het schoolbestuur op, en een persoonlijk conflict met dramatische afloop leidde finaal tot zijn ontslag. Von Horvaths roman legt op pijnlijke wijze de onmacht van de enkeling tegenover de massa, de fragiliteit van het ware en de futiliteit van het verzet in een totalitair regime bloot.
Het zijn die mechanismen van vervreemding, repressie en onderwerping die Kevin Prenger in zijn recentste boek Van kinderwieg tot soldatengraf. Onderwijs en indoctrinatie in Hitlers Duitsland beschrijft. Centraal in zijn studie staat het werk van Gregor Ziemer, een domineeszoon uit Michigan die zich in de late jaren 1920 met zijn vrouw en dochter in Berlijn vestigde. Als directeur van de Amerikaanse school bezocht hij, met toestemming van onderwijsminister Bernhard Rust, meerdere onderwijsinstellingen in nazi-Duitsland. Zijn observaties vormden de basis voor het boek Education for Death, dat Ziemer in 1941, twee jaar na zijn haastige vertrek uit Hitlers Duitsland, in de Verenigde Staten publiceerde. Daarin beschreef hij de wijzen waarop het nationaalsocialisme zich – nu eens subtiel, dan weer met bruut, ideologisch geweld – in het onderwijssysteem nestelde, waar het jongeren voorbereidde op een leven ten dienste van het regime, als kanonnenvlees, of als broedmachines voor toekomstige rekruten. In Ziemers woorden:
Hitlers scholen doen hun werk duivels goed. Ze gehoorzamen de Führer. Ze leiden jongens en meisjes op voor de dood. Ze bereiden hen voor als offer voor Hitler.
Prenger verweeft Ziemers verhaal met de persoonlijke geschiedenissen van een drietal schoolgaande jongeren (Franz Albrecht Schall, Günther Roos en Wolfhilde von König), die hun dagelijkse ervaringen in een dagboek optekenden. Met die getuigenissen als basis bouwt hij een chronologisch relaas op, dat grosso modo begint bij Hitlers machtsovername en eindigt met de Duitse nederlaag in 1945. Daarbij besteedt hij zowel aandacht aan het basis- en voortgezet onderwijs als aan de specifieke nationaalsocialistische onderwijsinstellingen en het universitair onderwijs.
De auteur geeft in alle scherpte aan hoe de Duitse jeugd (onder meer) via het onderwijs genazificeerd werd, niet enkel door het aangeboden schoolcurriculum en het gezuiverde lerarenkorps, maar ook door middel van de jeugdbewegingen, het speelgoed, de muziek, de prentenboeken en de speelfilms.
Van kinderwieg tot soldatengraf is geen academische analyse van het NS-onderwijssysteem, gestoeld op tekstkritische of kwantitatief-statistische methodes. Er ging geen uitgebreid archivalisch onderzoek aan vooraf, en het notenapparaat en de bibliografie zijn eerder summier. Wellicht zullen de conclusies van de auteur onze fundamentele inzichten in het educatieve systeem onder het nationaalsocialisme niet ingrijpend wijzigen. Maar waarschijnlijk was dit alles ook niet de bedoeling van de auteur en situeert het belang van zijn boek zich elders.
Net als in zijn overige boeken (waaronder Meer dan alleen Auschwitz, In de schaduw van Schindler en het ook naar het Engels vertaalde Een rechter in Auschwitz) verzamelt Kevin Prenger in Van kinderwieg tot soldatengraf heel wat onderzoek, en balt hij het samen tot een overzichtelijke synthese van een weinig belicht aspect van het nazisme. Daarbij primeert niet zozeer de kwantiteit van de geraadpleegde studies: Prenger gaat eerder gericht op zoek naar enkele minder bekende, maar zeer relevante en boeiende historische werken en integreert ze in zijn eigen analyse. Dat doet hij op een bevattelijke manier, in een verhalende, haast journalistieke stijl en in heldere bewoordingen.
Dit alles maakt van zijn recentste studie een vlot leesbaar, informatief en onderhoudend overzichtswerk. Dat hij contact zocht met de erven van de hoofdpersonages uit zijn boek, die hem de toestemming gaven enkele onbekende familiefoto’s af te drukken, geeft zijn studie een nog grotere meerwaarde.
Reflectie
Ook al houdt de auteur zich keurig aan het afgebakende onderwerp en neemt hij geen standpunt in over actuele fenomenen, toch zet zijn boek de lezer voortdurend aan tot maatschappelijke reflectie. Heel wat passages lijken immers zomaar uit de verslaggeving over het huidige onderwijslandschap geplukt: lerarentekorten, inperking van de lestijden, grotere klasgroepen, afnemende aandachtspanne bij leerlingen en studenten, ideologische ingrepen in de curricula, dalende onderwijskwaliteit, verslappende taalvaardigheid – zelfs Martin Bormanns uitspraak dat ‘nog nooit iemand van domheid was gestorven’ doet uiterst actueel aan.
Welke geweldsmechanismen liggen ten grondslag aan de minachting voor intellectuele kennis en het propageren van collectieve verpeutering? Wat zijn de hooggestemde doelen die de totalitaire drang tot uniformisme dient? Welk mens- en maatschappijbeeld huldigen diegenen die jongeren naar een twijfelachtig ideaalbeeld kneden en hen voorbereiden op een samenleving die minder kleurrijk, minder betrokken en mogelijks ook minder stabiel zal zijn?
Voor wie het wil zien, illustreert Prenger in zijn boek nogmaals dat het lastig is om zich zomaar aan de waarschuwingen van de geschiedenis te onttrekken. Zoals Jürgen Tampke in zijn studie over het Verdrag van Versailles (A perfidious distorition of history. The Versailles Peace Treaty and the success of the Nazis) opmerkte:
Wie haar vermaningen in de wind slaat, bedeelt ze op zijn minst met gevolgen – en in sommige gevallen met de banvloek.