Langs oude wegen -1500
De mens zoekt zichzelf een weg. Niet alleen door het leven, maar ook naar plaatsen waar hij wil zijn. In de vele eeuwen dat ons land bewoond is, zijn er wegen geweest. Bijna allemaal zullen ze zijn ontstaan door continue menselijke betreding. Het landschap speelt daarbij een bepalende rol. De mens is nog niet in staat de natuur te bedwingen. Zeker is het niet altijd mogelijk de kortste weg te kiezen. Moerassige gebieden, steile hellingen, bossen en zandverstuivingen kunnen het noodzakelijk maken een langere route te kiezen. Een weg door het bos moet worden gemaakt en onderhouden, dat kan duur en arbeidsintensief zijn. Een weg over de heide is veel makkelijker; de nu nog zichtbare karrensporen tonen dat de reiziger zelf zijn weg zoekt.
Tot het einde van de Middeleeuwen kiest de reiziger zijn weg, over land en over water. De transportmiddelen zijn eenvoudig, maar efficiënt. De afstanden die hij te voet en met een wagen over land aflegt zijn indrukwekkend. Maar zonder meer verbazingwekkend is hoe ver hij per schip kan komen. Naar Engeland varen lijkt een peulenschil, naar de Oostzee een routineklus. En wat te denken van de kruistochtvaarders die duizend jaar geleden naar Egypte en het ‘Heilige Land’ voeren? En in de eeuwen daarna de pelgrims die hetzelfde deden?
De ontwikkeling van de steden, vrijwel allemaal gelegen aan het water, is een stimulans geweest voor het vervoer van mensen en goederen. Steeds meer kooplieden gaan op pad of aan boord. Het is het begin van onze vervoerseconomie.
Lange lijnen in het landschap
Onze vroegste infrastructuur
Wie in onze tijd van de ene naar de andere plaats wil, kiest daarvoor de kortste weg. Onze verre voorouders dachten niet zo zeer in wegen, maar in routes, die bepaald werden door het landschap. In natte tijden kan vaak beter een hoger gelegen weg gekozen worden. Archeologen hebben zulke routes kunnen reconstrueren. Sommige zijn nu verdwenen, andere nog steeds in gebruik.
Vóór het begin van onze jaartelling zijn wegen van veel minder betekenis dan tegenwoordig. De oudste ‘verbindingen’ zullen niet meer dan routes zijn geweest, waarvan de begaanbaarheid wordt bepaald door het seizoen. Jagers en verzamelaars zullen ze gebruikt hebben om van het ene naar het andere kamp te trekken. Zeker vanaf 3400 v.Chr. zijn die routes er geweest, omdat uit die tijd de hunebedden bestaan. Vanaf ongeveer 2800 jaar vóór Christus gebruiken de bewoners wegen van hun nederzetting naar grafheuvels, waar zij hun doden begraven. Archeologen hebben ontdekt dat daarin patronen te herkennen zijn die op een zekere infrastructuur lijken.
In Drenthe en Gelderland is dat het duidelijkst. Langs de Hondsrug, de meest oostelijke van enkele parallelle keileemruggen uit de voorlaatste ijstijd die zich uitstrekken van de stad Groningen tot Emmen, zijn talloze grafheuvels ontdekt. Opvallend is dat ze als het ware langs een rechte lijn zijn gesitueerd. Bovendien zijn uit het neolithicum (de jonge steentijd, 11.000 jaar tot 3.000 jaar voor Christus) wagenwielen gevonden, die op vervoer in de directe omgeving wijzen.
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor op de Veluwe. Bijzonder is de rechte lijn van grafheuvels tussen Epe en Niersen, die wijst op de aanwezigheid van een weg. Ten noorden van Renkum zijn maar liefst 71 grafheuvels gevonden, die geconcentreerd lijken te liggen langs een vallei waardoor water van hoger gelegen gronden naar de Rijn stroomt. Nog meer grafheuvels zijn gevonden op de noordoostelijke Veluwe, bij Ermelo, namelijk 134. Ze lijken met elkaar verbonden te zijn door twee ‘lijnen’, prehistorische paden dus.
Houten wegen door het veen
Wie droge voeten wil houden, moet slim zijn
Dat een groot deel van Nederland heel vroeger bedekt is geweest met veen, zal voor niemand nog een verrassing zijn. De uitgestrektheid van het veengebied moet haast onvoorstelbaar geweest zijn. West- en Noordoost-Nederland bestaan grotendeels uit veen. Toch zijn er wegen gevonden in dit moerassige gebied.
Vóór de tiende eeuw is het grootste deel van Friesland een veengebied, de streken ten zuiden van de stad Groningen tot in Overijssel zijn zelfs tot de zeventiende eeuw onontgonnen. Wie aan de andere kant van het moeras moest zijn, zocht zijn weg het liefst over de hogere zandgronden. Niettemin hebben onze verre voorouders het gewaagd wegen aan te leggen door het veen. Houten wegen, wel te verstaan, want die zakten niet weg in de nattige ondergrond.
Archeologen hebben inmiddels zo’n veertig veenwegen in Nederland ontdekt. Dat aantal steekt wat schril af tegen bijvoorbeeld de Duitse deelstaat Nedersaksen, waar er wel 350 gevonden zijn en in Ierland nog veel meer. De oudste veenweg, bij het Drentse Valthe, is gedateerd op zo’n vijfduizend jaar oud, andere uit de twee millennia daarna. De meest indrukwekkende veenweg is de Valtherbrug, die uit de Romeinse tijd stamt.
Het wegdek bestaat uit – al dan niet gekloofde – stammetjes (zoals de veenwegen van Nieuw-Dordrecht, Buinerveen, Klazienaveen-Noord en Smilde), soms uit planken (Barger-Oosterveld) en soms uit vlechtwerk (Emmerschans). Ook combinaties van verschillende wegdektypen, deels stammetjes, deels planken, komen voor. De breedte van het wegdek varieert van 25 cm tot meer dan 3,5 m. De waterstaatsingenieur J.W. Karsten ontdekte als eerste in 1818 de houten veenweg door het Bourtanger Veen, tussen Valthe en Ter Apel, met een lengte van maar liefst twaalf kilometer.
Soms is zelfs een dijk door het veen mogelijk. In 1465 wordt een nieuwe weg aangelegd vanaf Norg en Veenhuizen naar het Friese Haule. Deze weg maakt het mogelijk vanaf Groningen via Stellingwerf en Steenwijk Zwolle te bereiken. De Groninger kroniekschrijver Sicke Benninge, die dit vermeldt, voegt eraan toe dat de Friezen kosteloos deze weg hebben aangelegd en de Groningers voor eten en bier hebben gezorgd.
Niet alleen in Drenthe, ook in de Friese venen zijn veenwegen ontdekt: in de buurt van Fochteloo, Makkinga en Drachten. Zuidelijker is bekend de weg door het Buurserveen bij Haaksbergen en de houten veenweg bij het Limburgse Sittard door het dal van de Roodebeek. Overigens is van veel veenwegen de functie onbekend. Niet allemaal vormen ze een verbinding tussen hoge, droge delen in het landschap. Soms eindigen ze midden in het veen of bij een stroompje.