Na de Tweede Wereldoorlog wilde de Nederlandse regering niet alleen afrekenen met collaborateurs, ook Duitsers die in Nederland woonden moesten het ontgelden. Op 11 september 1946 lanceerde de regering Operatie Black Tulip. Doel: Duitsers die in Nederland woonden het land uitzetten.
Het plan om alle Rijksduitsers uit te zetten werd in gang gezet door de katholieke minister van Justitie Hans Kolfschoten. Aanvankelijk was de operatie, die de codenaam Black Tulip kreeg, ook gericht tegen Oostenrijkers, maar nadat de regering de nieuwe zelfstandige staat Oostenrijk had geaccepteerd, werden Oostenrijkers in Nederland milder behandeld.
Minister Kolfschoten had bedacht dat Duitsers in omgekeerde volgorde van binnenkomst in Nederland moesten worden uitgezet. Dit hield in dat eerst de Duitsers gedeporteerd moesten worden die zich na 10 mei 1940 in ons land hadden gevestigd. Het ging dan bijvoorbeeld om werkkrachten in de Nederlandse industrie en mijnbouw. Daarna waren Duitsers aan de beurt die tussen 1933 en 1940 ons land waren binnengekomen. Onder hen bevonden zich ook Duitsers die hun land destijds waren ontvlucht, bijvoorbeeld vanwege politieke vervolging of de rassenwaan van de nazi’s. Velen van hen waren inmiddels getrouwd met Nederlandse vrouwen en hadden hun kinderen Nederlands opgevoed.
Bezwaren
Na de oorlog woonden er in Nederland circa 25.000 Duitsers. Vanaf september 1946 werden deze Rijksduitsers opgepakt. Een groot deel van hen werd eerst in doorgangskampen geplaatst. De westelijke bezettingszones in Duitsland waren namelijk overvol en de geallieerden vreesden daar zelfs voor hongersnood. De geallieerden maakten sowieso bezwaar tegen de plannen, ook omdat men vreesde dat andere landen eveneens Duitse minderheden zouden gaan uitzetten. En in eigen land maakte met name de katholieke kerk bezwaar tegen de plannen. September 1945 liet kardinaal de Jong bijvoorbeeld weten dat de verwijdering van alle Duitsers uit het land in strijd was met de christelijke naastenliefde.
Vanwege de bezwaren werd het plan iets bijgesteld. Duitsers die van belang waren voor Nederland of zich tijdens de oorlogsjaren “als vriend van Nederland hadden gedragen” mochten blijven. En ook Duitsers die in het verzet hadden gezeten zouden niet gedeporteerd worden. De zogenaamde Rijksvreemdelingendienst moest bepalen of Duitsers mochten blijven of niet.
Dat er in eigen land steun was voor operatie Black Tulip kwam omdat veel Nederlanders wraakgevoelens koesterden ten opzichte van de Duitsers. Door toedoen van de nazi’s was er veel geleden geleden en al snel na het einde van de oorlog bleek ook dat het land het economisch erg zwaar had. Het opnieuw opbouwen van het land, zo werd al snel duidelijk, zou een hele klus worden. In deze periode werd ook gesproken over de annexatie van Duits grondgebied, als compensatie voor de geleden oorlogsschade. En er werd een schadevergoeding van 25 miljard gulden geëist. Tegelijkertijd gaf de regering de geallieerde bezettingsmachten in Duitsland wel te kennen dat het graag wilde dat de Duitse economie weer op poten werd gezet, aangezien men in Nederland toch ook wel afhankelijk was van die Duitse markt.
Korte video over operatie ‘Black Tulip’:
Ruilen
Het uitvoeren van operatie Black Tulip bleek lastig. Toen een Nederlandse gezant in 1946 in Berlijn afspraken wilde maken met de geallieerde autoriteiten in Duitsland over de uitzetting van Duitsers, kreeg deze bijvoorbeeld te horen dat van een omvangrijke uitwijzing geen sprake kon zijn. De geallieerden wilden alleen Duitsers toelaten die nog over een officieel adres beschikten. Vanwege het ontbreken van zo’n officieel adres, kon een groot deel van de Duitsers hierdoor al niet meer uitgezet worden. Alleen Duitsers die zich vrij recent in Nederland hadden gevestigd kwamen eigenlijk nog in aanmerking. Dat de geallieerden niet erg zaten te wachten op meer inwoners was niet heel verwonderlijk. De westelijke bezettingszones kregen al miljoenen vluchtelingen te verwerken.
Verder besloten de geallieerden dat er geruild zou worden. Als er Duitsers de grens over werden gezet, dan zouden de geallieerden inwoners met de Nederlandse nationaliteit naar Nederland sturen. Het ging dan vooral om mensen die in het grensgebied woonden, naar schatting zo’n 100.000 personen. De regering maakte hier bezwaar tegen, maar dat haalde weinig uit. M.D. Bogaarts schrijft hierover in Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945:
Staat van oorlog
De Rijksvreemdelingendienst kreeg opdracht om, in samenwerking met de Politieke Opsporingsdienst (POD), dossiers aan te leggen van Duitsers in Nederland, met als doel om zo vast te stellen wie van hen daadwerkelijk als ‘fout’ aangemerkt kon worden en daarmee in aanmerking kwam voor deportatie.
Hoeveel Duitsers er na de oorlog precies zijn opgepakt is niet helemaal duidelijk. Wel bekend is hoeveel Rijksduitsers er daadwerkelijk zijn uitgezet: 3691. Een gering aantal als men bedenkt dat de regering aanvankelijk had berekend dat 17.000 Duitsers in aanmerking kwamen voor uitzetting. Bogaarts:
“Bijna alle Duitsers waren voor de Britse zone bestemd. Er waren geen groepen Duitse vreemdelingen naar de Sovjet-zone uitgewezen, aanvankelijk omdat deze zone geen groepen Duitsers uit Nederland wilde toelaten en vervolgens omdat begin 1948 door de Nederlandse regering de beslissing was genomen dat uitwijzing naar de Sovjet-zone – die toen juist wel mogelijk werd – vanuit menselijk oogpunt ongewenst was, gezien het karakter van het regime in die zone.”
Pas op 26 juli 1951 waren Duitsers officieel geen vijanden van de staat meer. Op die dag werd de staat van oorlog met Duitsland namelijk beëindigd.
Boek: Wie is de vijand – Sophie Molema
Bronnen â–¼
– Operatie Black Tulip – De Uitzetting Van Duitse Burgers Na De Oorlog – Yfke Nyland & Jan Sintemaartensdijk, 2009