Na de Tweede Wereldoorlog wilde de Nederlandse regering grote delen van Duitsland annexeren. Uiteindelijk liepen die pogingen op niets uit. Journalist Hans Smits beschrijft dit vrijwel vergeten hoofdstuk uit onze naoorlogse geschiedenis in het onlangs verschenen boek Landjepik.
Veel Nederlanders in de hogere kringen zouden in de jaren na de oorlog “hebben gedroomd van verregaande annexatie van Duits grondgebied”. Soms ging het daarbij om een tweemaal zo groot Nederland en het deporteren van vele miljoenen Duitsers. Steden als Bremen, Aken en Keulen zouden Nederlands worden.
Deze grote ambities werden in tientallen brochures en pamfletten uitgedragen.
De Nederlandse regering probeerde in de periode 1945-1949 verschillende gebieden in bezit te krijgen. De grens moest een flink eind oostwaarts opschuiven. De kabinetten Schermerhorn-Drees en Beel hadden onder meer een bijzondere belangstelling voor het Eems-Dollard-gebied. Daarnaast was men geรฏnteresseerd in het waddeneiland Borkum. Er waren zelfs plannen om er een strafkolonie voor NSB-ers, SS-ers en andere collaborateurs van te maken. Dat de regering serieuze plannen had blijkt ook wel uit het feit dat drie ministers het eiland in 1946 gingen verkennen.
De begeerte ging volgens auteur Hans Smits uit naar alle grensgebieden waar een Nedersaksisch dialect werd gesproken en daarnaast was men erg geรฏnteresseerd in olievelden en kolenmijnen.
Uiteindelijk gingen in 1949 de geallieerden akkoord met minuscule grenscorrecties, waaronder Elten en Tudderen. Die werden door het kabinet-Drees-Van Schaik al snel ingezet als onderhandelingsobject met de nieuwe Bondsrepubliek, om toch nog zeggenschap te krijgen over de Dollard, die Nederland zo graag wilde inpolderen.