In de parlementaire geschiedenis wordt de periode van 1994-2002 gekenschetst als de ‘periode paars’. Gedurende deze acht jaar regeerden twee kabinetten onder leiding van Wim Kok (PvdA). De kabinetten werden gevormd uit een coalitie van PvdA, D66 en VVD. De term ‘paars’ verwijst naar een coalitie bestaande uit het ‘rode’ socialisme en het ‘blauwe’ liberalisme.
Deze coalitie kwam tot stand nadat de verkiezingen van 1994 een enorme zetelwinst hadden opgeleverd voor de VVD en D66. De PvdA verloor weliswaar in zeteltal, maar bleef met 37 zetels de grootste partij van het land. Wim Kok werd, als voorman van de PvdA, verzocht een regering te vormen.
Het CDA, dat tijdens de verkiezingen ook een enorme nederlaag had geleden, werd, voor het eerst in tijden, uitgesloten van regeringsdeelname. Dat kwam mede doordat de vertegenwoordigers van PvdA, VVD en D66 al langere tijd hadden toegewerkt naar een ‘paars’ kabinet – een kabinet waar het CDA geen deel van mocht uitmaken. Na de formatieperiode trad het eerste kabinet-Kok in 1994 aan: ‘paars’ was gevormd.
Kok I
Het kabinet Kok I, waarbinnen Van Mierlo (D66) en Dijkstal (VVD) als vicepremiers fungeerden, verklaarde in haar regeerakkoord de werkloosheid te willen aanpakken en de banengroei te willen stimuleren. Daartoe wilde het kabinet ondernemingen en bedrijven aanzetten hun concurrentiepositie te verbeteren. Binnen de overheid werd het begrotingsbeleid verder aangescherpt teneinde de staatsschuld te verlagen. Ook werd ingezet op loonmatiging en het versoberen van het socialezekerheidsstelsel.
Mede dankzij een economische bloeiperiode pakten de maatregelen van het kabinet goed uit: de werkloosheid daalde en het begrotingstekort liep verder terug, waardoor de Nederlandse burgers konden rekenen op een forse lastenverlichting.
Politiek gezien bleken er toch de nodige moeilijkheden opgelost te worden. Aanhoudende problemen binnen het politiekorps, die met name speelde ten tijde van de demissionaire fase van het laatste kabinet-Lubbers, leverden minister van Justitie Sorgdrager (D66) de nodige kopzorgen en Kamervragen op. Alleen doordat de coalitie haar de hand boven het hoofd hield, kon zij aanblijven. Ook D66-staatssecretaris van Volkshuisvesting Tommel kwam onder vuur te liggen, nadat een parlementaire commissie hard oordeelde over zijn rol bij de financiële problemen van een Limburgse woningbouwcorporatie. Ook hij bleef echter gespaard. De affaire-Srebrenica zorgde er tot slot voor dat defensieminister Voorhoeve (VVD) zich keer op keer moest komen verantwoorden in de Tweede Kamer, wat overigens lang niet altijd op een bevredigende manier gebeurde. Doordat het kabinet echter een grondig onderzoek afkondigde naar de gang van zaken in Srebrenica, uitgevoerd door het NIOD, wist Voorhoeve – en samen met hem het gehele kabinet – te voorkomen dat hij politiek ten val kwam.
Alleen Linschoten, VVD-staatssecretaris van Sociale Zaken, moest voortijdig aftreden in verband met zijn aanpak van de problemen bij het College van Toezicht Sociale Verzekeringen. De Tweede Kamer gaf aan niet voldoende vertrouwen te hebben in zijn handelen en ook de coalitie, met name D66 en de PvdA, wilde hem niet onvoorwaardelijk steunen. Linschoten hield de eer aan zichzelf en trad af. Met uitzondering van Linschoten wist het kabinet de rit succesvol uit te zitten.
Kok II
Doordat het kabinetsbeleid, met name de financieel-economische thema’s, overwegend succesvol uitpakten, schaarde een merendeel van het electoraat zich bij de verkiezingen van 1998 achter Paars. Alleen D66, de partij die politieke vernieuwing en zuiverheid pretendeerde voor te staan, werd door de kiezer, met het dubieuze politieke optreden van D66-bewindslieden Sorgdrager en Trommel in het achterhoofd, afgestraft.
De uitslag van de verkiezingen liet dientengevolge weinig aan de verbeelding over: onder de kiezers had zich een scherpe meerderheid afgetekend voor de voortzetting van Paars. Toch duurde de formatie bijna drie maanden. Het verlies van D66 betekende een verandering in de krachtsverhoudingen tussen PvdA, VVD en D66, waardoor een regeerakkoord moeilijker bleek te vormen. Toch slaagde Kok daar in. Bij de presentatie van het kabinet Kok II, dat beleidsmatig in het verlengde lag van zijn eerste kabinet, waren vooral personele vernieuwingen opmerkelijk. Zo waren voor het eerst de beide vicepremiers vrouwelijk: Borst (D66) en Jorritsma (VVD).
Politiek gezien was de zittingsperiode van het kabinet Kok-II turbulenter dan dat van zijn voorganger. De Nacht van Wiegel, waarbij VVD-senator Wiegel in de Eerste Kamer tegen het door D66 verlangde referendum stemde, zorgde voor een eerste moeilijk te lijmen breuk tussen de coalitiepartners. De D66-bewindslieden stelden, als gevolg van het verlies van de referendumstrijd, hun portefeuilles ter beschikking. Staatsrechtelijk gezien was een terugkeer in het kabinet weliswaar nog mogelijk.
Tegelijkertijd woedde er in de Tweede Kamer een fel debat over het handelen van het kabinet bij de afwikkeling van de Bijlmerramp. Een onderzoek, dat direct na de ramp werd ingesteld, bleek niet volledig te zijn: rampbestrijders, hulpverleners en omwonenden klaagden in de periode na de ramp over gezondheidsklachten, maar die signalen werden door de politiek niet serieus genomen. Genoeg aanleiding voor de Tweede Kamer om de huidige bewindspersonen, en Kok in het bijzonder, kritisch te bevragen naar zijn handelen.
Achter de schermen was PvdA’er Tjeenk Willink, destijds voorzitter van de Eerste Kamer, druk bezig om D66, na het verlies van het referendum, weer binnenboord te halen en werden de fracties van D66, PvdA en VVD met klem verzocht om niet in te stemmen met een motie van wantrouwen tegen Kok – waartoe de sterk gedisciplineerde fracties zich daadwerkelijk lieten overhalen. Ondanks dat het kabinet de nodige krassen opliep, kon Paars haar weg vervolgen.
Alleen D66-landbouwminister Apotheker diende, ondanks het werk van Tjeenk Willink, zijn definitieve ontslag in bij de koningin vanwege een onuitvoerbare varkenswet, ingevoerd onder zijn voorganger, VVD-er Jozias van Aartsen. Hoewel het kabinet Kok II het referenduminstrument niet wettelijk wist te verankeren, slaagde de regering er op immaterieel gebied wel in de nodige zaken te regelen. Zo werden de mogelijkheid tot euthanasie en het homohuwelijk ingevoerd. Ook de economische situatie bleef in de eerste jaren van het kabinet gunstig, waardoor de staatsschuld verder afgelost kon worden.
De economische bloeiperiode zorgde er echter niet voor dat de kabinetsploeg onbezorgd de rit kon uitzitten. Minister van Binnenlandse Zaken Peper trad af vanwege vermoedens van buitensporig declaratiegedrag ten tijde van zijn burgemeesterschap van Rotterdam en staatssecretaris van Justitie Cohen verruilde Den Haag voor de burgemeesterspost van de hoofdstad.
Srebrenica
Tegelijkertijd verslechterde het economische klimaat en ontstonden er zorgen over diverse beleidsterreinen, waaronder onderwijs en veiligheid. Dat verstevigde de positie van de oppositie en zorgde er tevens voor dat de LPF, de in 2002 opgerichte partij van Pim Fortuyn, zich in de kijker kon spelen. Het politieke lot van het kabinet Kok II werd uiteindelijk bezegeld door de publicatie van het NIOD-rapport over de rol van de Nederlandse soldaten bij de Val van Srebrenica, waar het kabinet Kok I eerder ook al kritisch over was bevraagd. Naar aanleiding van het vernietigende rapport diende het kabinet Kok II, enkele weken voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2002, zijn ontslag in bij de koningin. Het demissionaire kabinet nam vervolgens de lopende zaken, waaronder de reeds uitgeschreven verkiezingen, waar.
Ook interessant: Hoe Paars in de steigers werd gezet
Boek: Een doodgewoon kabinet – Acht jaar Paars 1994-2002
Meer politieke geschiedenis