Het publiek krijgt het parlement in beeld
Omstreeks 1870 had in Nederland slechts 11 procent van de mannelijke burgers van 23 jaar en ouder kiesrecht, in 1900 was dat getal gestegen tot 49 procent, in 1913 naar 65 – een gestage toename die de vraag rechtvaardigt wat voor voorstelling de nieuwe kiezers hadden van het parlementaire bedrijf. Wat hadden zij hiervan meegekregen in hun schooljaren? Stel dat een leraar in die tijd zijn pupillen een geloofwaardig beeld wilde geven van de volksvertegenwoordigers aan het werk in de Tweede Kamer, welke afbeelding kon hij hen dan laten zien? Aan spotprenten geen gebrek, maar de keuze in onpartijdige afbeeldingen was zeer beperkt.
Eigenlijk kwam alleen de hierboven afgebeelde plechtstatige prent uit 1860 van de Haagse kunstenaar J.M. Schmidt Crans (1830–1907) in aanmerking omdat hij op een overzichtelijke manier zowel de inrichting van de Tweede Kamer als de Kamerleden in beeld brengt
Op oudere prenten zien we wel de ruimte, maar zijn de bankjes leeg, wat wel symbolisch mag heten voor de afstand tot het publiek die politici lange tijd wensten in te nemen. Die afstandelijkheid is op de prent van Schmidt Crans nog niet verdwenen. De overheersend aanwezige architectuur heeft een imponerend effect waardoor de prent een propaganda-achtig karakter heeft. Hij is wat dit betreft vergelijkbaar met de strenge Franse prent van ‘Een zitting in het wetgevend lichaam te Parijs’ die in 1865 in de Hollandsche Illustratie stond afgedrukt (afb. links). Het verschil is dat daar onder de prent nog enkele namen van parlementariërs worden gegeven, bij Schmidt Crans blijven de Kamerleden anoniem.
Parlementaire praktijken uitgelegd
Voor het onderwijs anno 1900 was een streng beeld als dat van Schmidt Crans toch eigenlijk niet toereikend, moet de Haagse uitgever en voormalig onderwijzer Nanne Veenstra gedacht hebben. Het politieke bedrijf was inmiddels toegankelijker geworden, de verbeelding ervan vriendelijker, zoals de prent die Johan Braakensiek in 1887 tekende voor De Amsterdammer (afb. rechts) en natuurlijk de prenten van Josselin de Jong die datzelfde jaar verschenen in Eigen Huis.
Bij Braakensiek ontbreken echter de bankjes waar de verschillende partijen hun plaats hebben, wat voor een educatieve prent niet handig is; bij Josselin de Jong gaat alle aandacht uit naar de individuele parlementariërs. Uitgever Veenstra zag een gat in de markt en vulde dit in 1904 met een gekleurde schoolplaat van een zitting van de Tweede Kamer, ontworpen door Gijsbertus Jan Sijthoff. (afb. onder) Het is een overzichtelijk en keurig, maar niet al te afstandelijk beeld van het parlement. Dat de parlementariërs ook hier anonieme figuren zijn is logisch – een schoolplaat moest langer mee dan de duur van een kabinet.
De schoolplaat van Sijthoff maakt deel uit van een serie van twaalf die Veenstra onder de titel ‘Onze beschavingsgeschiedenis in beeld’ op de markt bracht. Daarmee verhief hij de instelling van het parlement tot een van de mijlpalen van onze cultuurgeschiedenis, samen met de middeleeuwse kasteelbouw, de ontwikkeling van de stad, de achttiende-eeuwse buitenplaats, het dansen om de vrijheidsboom en de moderne rechtspraak. Opmerkelijk is dat godsdienst geen plaats heeft in deze canon, behalve helemaal aan het begin bij het onderwerp ‘Een kruistocht in beweging’. Ongetwijfeld was de serie bedoeld voor leerlingen in het openbaar onderwijs en –gezien de dure gekleurde platen – van draagkrachtige ouders. Een les over het parlementaire bedrijf was immers pas echt relevant als je hem later in praktijk kon brengen.
Maar wat deze schoolplaat het meest interessant maakt is de bijbehorende handleiding voor leraren, geschreven door de schoolboekenschrijver Gerrit Jan Vos. Hij legt niet alleen precies uit op welke voorwaarden iemand in Nederland kiesgerechtigd is – van het mannelijk geslacht zijn, 25 jaar en ouder, belastingbetaler en zo meer – maar vertelt ook allerlei wetenswaardigheden over de parlementaire cultuur. Zo leert hij de jeugd waarom voor de stoffering van de Kamer de kleur groen werd gekozen – groen schenkt aan de Kamer ‘het rustige en deftige, dat een vergaderplaats als deze kenmerken moet’ – en waarom er op de bankjes van de Tweede Kamer zoveel lege plaatsen zijn. Dat heeft de tekenaar met opzet zo gedaan, schrijft Vos. Het is immers zo:
“Dat een voltallige vergadering een hooge zeldzaamheid is, en dat het meermalen gebeurt, dat men de leden uit de aangrenzende koffiekamer moet optrommelen, om de beraadslagingen voortgang te doen hebben of de stemmingen te doen geschieden.”
Vos gaat in de handleiding ook in op de verdeelde aandacht die sommige Tweede Kamerleden op de schoolplaat tentoonspreiden: een onderonsje links op de voorgrond, een rechts naast de troon, achterin een Kamerlid dat de krant zit te lezen onder het oog van de verslaggevers op de perstribune en de toehoorders op de publiekstribune daarboven. Hij doet er laconiek over. Zo gaat het nu eenmaal ‘wanneer een minder belangwekkend onderwerp aan de orde is of een vervelend spreker aan het woord is’. De aandacht verslapt, Kamerleden raken met elkaar aan de praat en dan kan het zelfs gebeuren dat het rumoer zo hinderlijk wordt dat de Kamervoorzitter moet ingrijpen. Daarentegen wanneer een zeer belangrijk onderwerp door een gevierd spreker behandeld wordt,
“[…] dan ziet men leden hun banken verlaten en zich begeven in de richting van den spreker, om geen enkel woord te verliezen.”
De gemoederen van de Kamerleden kunnen soms hoog oplopen en de discussies scherper worden dan gewenst, maar volgens de handleiding gaat het er in de Tweede Kamer nog altijd rustiger aan toe dan in buitenlandse parlementen:
“In den regel heerscht er in ’s lands vergaderzaal een kalme, een goede, parlementaire toon, die gunstig afsteekt bij hetgeen in andere parlementen pleegt te worden opgemerkt.”
Het idee dat het er elders minder beschaafd aan toe ging dan bij ons kan gemakkelijk zijn ontstaan door politieke spotprenten in buitenlandse geïllustreerde tijdschriften die hier gelezen werden: Punch or the London Charivari, The Illustrated London News, Le Rire, Journal amusant, Kladderadatsch, Fliegende Blätter zijn zo wat titels van tijdschriften die in Nederland waren in te zien, bijvoorbeeld in leesbibliotheken. (zie onder) Zeker in Duitsland en Frankrijk, waar dankzij het relatief vroeg ingevoerde kiesrecht de politieke betrokkenheid van het publiek eerder ontwikkeld was dan in Nederland, bestond al een levendige satirische beeldcultuur toen die hier nog moest beginnen. Aan de andere kant waren er ook in het buitenland genoeg serieuze prenten zoals het Franse voorbeeld hierboven die een karikaturale voorstelling van het parlement konden afzwakken. Maar kennelijk hecht beeldvorming zich bij voorkeur aan karikaturen.
~ Eveline Koolhaas-Grosfeld & Marij Leenders
Boek: Tussen politiek & publiek – Politieke prenten uit een opstandige tijd