In 1948 verkocht de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) aan prinses Juliana het uit de boedel van nazi dr. Hans Fischböck afkomstige schilderij Landschap met St. Hubertus van de Vlaamse kunstschilder Paul Bril (1554-1526). Voor die verkoop had de oorspronkelijke eigenaar, de joodse kunstenaar en kunsthandelaar Joseph Henri Gosschalk, toestemming moeten geven. Zijn naam was bekend bij de SNK maar de prinses werd voorgespiegeld dat men die niet had kunnen ontdekken. Ze kon het schilderij voor 4000 gulden kopen.
Wie tijdens de bezetting van Nederland een schilderij of ander kunstwerk was kwijtgeraakt door diefstal, gepleegd door de bezetter, of juist een schilderij had verkocht aan de Duitsers, moest op last van het Militair Gezag vóór 15 oktober 1945 een aangifte-formulier invullen, dat dan naar de Stichting Nederlands Kunstbezit werd gestuurd, een stichting die zich onder meer bezig hield met de recuperatie van door de Duitsers gestolen kunstwerken. Ook mensen die tijdens de oorlog schilderijen of andere kunstwerken hadden gekocht van particulieren moesten dat aangeven op zo’n formulier. De regering in Londen had alle handel met de bezetter verboden, dus ook de handel in kunst.
Gosschalk
De laatste bezitter van het schilderij van Paul Bril, de bekende kunsthandelaar De Boer in Amsterdam, die het schilderij in augustus 1940 had gekocht van kunsthandelaar M.J.A.M. Schretlen, verkocht het aan de Dienststelle Mühlmann, een beruchte rooforganisatie. Door deze organisatie werd het in handen gespeeld van dr. Hans Fischböck, die zich in Nederland onder meer bezig hield met het onteigenen van joods bezit. De Boer vulde in 1945 voor dit schilderij een aangifte-formulier in. De gegevens op dat formulier zijn zeer summier. Wel staat er in blauw schrift op het formulier geschreven: verz. Gosschalk. Oftewel: verzameling Gosschalk. Alleen al het feit dat hier geen voornamen worden vermeld, duidt erop dat dit in de museumwereld een bekende verzameling was. Het Gemeentemuseum in Den Haag had aardig wat schilderijen van Gosschalk in bruikleen, ja, men had zelfs een Mondriaan van zijn familie cadeau gekregen. En Gosschalk was met zijn tentoonstellingen in de jaren voor de oorlog flink in de kranten aanwezig geweest.
Er bestond ook een intern aangifte-formulier, bedoeld voor de speurders van de SNK zelf. Daarop konden ze na navraag bij de indieners van het gewone aangifteformulier allerlei andere, noodzakelijke informatie invullen. Op de achterkant van een begeleidende foto bij het interne aangifteformulier betreffende het schilderij van Paul Bril staan al de gegevens over dit schilderij nog eens extra genoteerd. Dat moet een medewerker van de SNK hebben gedaan, want er staan stempels op van de Stichting. In potloodschrift, een beetje vaag maar goed leesbaar, staat daar in grote schrijfletters de naam Gosschalk.
De naam was dus voorhanden, maar de onderzoekers deden er niets mee. Deden ze dat bewust om prinses Juliana te ‘pleasen’? Want als Joseph H. Gosschalk, die – ziek maar levend – met geheugenverlies uit het concentratiekamp Theresienstadt terug was gekomen, de toestemming zou weigeren, ging de verkoop natuurlijk niet door. En – erger nog – misschien zou hij wel hebben gezegd dat de Duitsers het schilderij van hem hadden gestolen nadat hij in 1943 naar Theresienstadt was afgevoerd, zoals SNK-inspecteur Wijsenbeek eerder al had gemeld in een brief, waarin hij de naam van Gosschalk verkeerd had genoteerd en had verbasterd tot Gottschalk. Wijsenbeek zal tot die conclusie zijn gekomen omdat het schilderij uiteindelijk in handen kwam van dr. Hans Fischböck nadat kunsthandel De Boer het had verkocht aan de rooforganisatie Dienststelle Mühlmann.
Onbetrouwbaar
Op 30 januari 1948 schrijft SNK-inspecteur Van Wachem aan kunsthandelaar Schretlen een briefje waarin hij vraagt wanneer deze het schilderij heeft gekocht, van wie het is gekocht en voor welk bedrag. Op 4 februari schrijft Schretlen terug dat hij het ‘eind 1939, begin 1940’ heeft gekocht en dat zulks geheel vrijwillig is gebeurd. Van wie hij het heeft gekocht, schrijft hij er niet bij. Waarom eigenlijk niet, hij zal zich dat toch wel herinneren? Hij heeft namelijk wel meer zaken met Gosschalk gedaan. Maar het vreemde aan deze zaak is dat Van Wachem niet meer naar de naam van de verkoper, Gosschalk dus, vraagt. Wat is dat voor een belabberd onderzoek?
Er is reden om Van Wachem’s betrouwbaarheid in twijfel te trekken. Hij moet later bijvoorbeeld terecht staan voor fraude en valsheid in geschrifte tijdens zijn werk voor de SNK. Terwijl inspecteur Wijsenbeek contact houdt met de heer Dedel, de intendant van Soestdijk, over de verkoop van het schilderij, stuurt van Wachem aan deze heer een briefje dat het schilderij niet meer waard is dan drieduizend gulden. Dat schiet in het verkeerde keelgat van de heer Jolles, de directeur van de SNK, en hij schrijft aan Dedel:
‘Tot mijn leedwezen mag ik mij er niet van onthouden U te zeggen dat de heer Van Wachem niet alleen geen enkele bemoeienis met deze aangelegenheid heeft, die uitsluitend valt onder die van de heer Wijsenbeek en onder zijn uiteindelijke verantwoordelijkheid, doch tevens dat ik aan zijn waardering van het schilderij niet de minste waarde hecht’.
Waarom schreef Van Wachem dit briefje. Wilde hij in het gevlei komen van het Koninklijk Huis?
Geldwolf
Op zich is het al een horreur dat nu juist Juliana een schilderij wilde kopen dat tot de inboedel van Fischböck, een der hoogste nazi’s, heeft behoord, een figuur die zich bezig hield met het plunderen van joden. Te meer omdat ze tijdens de oorlog vanuit Canada een bezoek bracht aan het Metropolitan Museum in New York en daar een speech hield waarin die ‘roofzuchtige Duitsers’ door haar scherp werden veroordeeld. De koninklijke familie heeft zich door de SNK laten voorspiegelen dat het wel goed zat met dat schilderij van Bril. Maar dat zat dus even anders in elkaar.
De SNK had het schilderij in bruikleen gegeven nadat het op paleis Soestdijk was ontdekt. Het koninklijk huis had het dus eerder in handen dan de SNK. Waarschijnlijk had Bernhard zijn ‘vrije jongens’ al wat kunst laten recupereren. Om dat goed te laten verlopen had hij zelfs een antiquair in de arm genomen. Jonkheer Roëll, die als bestuurder in de SNK zat, was daar zwaar op tegen. Het schilderij van Paul Bril hing dus in Paleis Soestdijk. Op het aangifteformulier van het schilderij bij de SNK stond dan ook het woord ‘onvindbaar’. Dedel correspondeerde met de stichting die vroeg of zij het schilderij op Soestdijk mocht bekijken. Jhr. Cees Dedel wist veel voor elkaar te krijgen voor de koninklijke familie.
Gerard Aalders, schrijver en expert op het gebied van roofkunst en voormalig kopstuk van het Nederlands Instituut voor oorlogsdocumentatie (NIOD)
De SNK leek soms verdacht veel op een acquisitiebureau dat zijn kans schoon zag het nationaal Nederlands kunstbezit gratis te verrijken met prachtige werken. De Goudstikker-zaak is het beruchtste voorbeeld van SNK-inhaligheid. Als de Oranjes echter iets wilden, waren de Nederlandse instanties (en niet alleen het SNK) verrassend soepel. Koningin Juliana en prins Bernhard hebben ruim een ton aan schadevergoeding voor luxegoederen binnengesleept hoewel dat tegen alle regels en wetgeving in was. Ook in die gevallen was het de heer Cees Dedel die de zaken tot volle tevredenheid van zijn werkgever regelde.
Bernhard was altijd op geld uit. Een van de schandelijkste voorbeelden is wel dat hij erin slaagde 1 miljoen gulden uit het fonds voor de Wiedergutmachung te innen. Dat fonds was bedoeld om de slachtoffers van de holocaust te compenseren. De kamer werd weloverwogen niet ingelicht. Minister Joseph Luns dekte de 1 miljoen gulden toe. De Duitse Bondsrepubliek speelde het spel ook mee. Weliswaar tegen hun zin, maar toch.
Onderzoeksteam
Op 31 maart 2012 bracht een speciaal onderzoeksteam onder leiding van prof.dr. Rudy Ekkart een rapport uit over de herkomst van de schilderijen in de koninklijke verzameling. In dat rapport wordt aangenomen dat Schretlen de waarheid sprak over de periode waarin hij het schilderij van Bril kocht, hoewel daar geen enkel schriftelijk bewijs voor is, aangezien het archief van Schretlens kunsthandel is verdwenen. Hoe dat is verdwenen, is niet bekend.
Enige argwaan is hier op zijn plaats. Schretlen was dan wel een kleine vis onder de kunsthandelaren die zaken deden met de Duitsers, maar hij was wel in aanraking gekomen met Walter Andreas Hofer, een van Hitlers grootste kunstjagers, hetgeen in het archief van de Office of Strategic Services wordt gememoreerd. Hij staat zelfs met naam en toenaam in het opschrijfboekje van Hofer. En Schretlen deed flink zaken met Dr. Hans Wilhelm Hupp, directeur van het Kunstpalast in Düsseldorf, die na de oorlog daarvan niet meer zou kunnen getuigen, omdat hij in 1943 om het leven kwam bij een bombardement.
De heer Ekkart, voormalig voorzitter van de restitutiecommissie onder wiens leiding het onderzoeksteam werkte, reageert lichtelijk gepikeerd als hem wordt gevraagd of hij of zijn onderzoekers misschien die gegevens op de achterkant van de foto van het schilderij van Bril hebben gezet. Ekkart:
“Aantekeningen in potlood op de achterzijde van een foto uit het SNK-archief zijn zeker niet gemaakt door mij en kunnen evenmin door een van mijn medewerkers zijn gemaakt. Wij plegen geen aantekeningen te maken op iets dat moet worden beschouwd als een origineel archiefstuk. De enige uitzondering die daarop kan worden gemaakt is het plaatsen van een verwijzing naar de plaats waar het object in het archief thuis hoort op het moment dat het tijdelijk wordt gelicht en ervoor moet worden gezorgd dat het later weer op de juiste plaats kan worden teruggelegd. Elke andere aantekening moet van ouder datum zijn en is niet gerelateerd aan ons onderzoek uit de laatste decennia. Hopelijk is deze uitspraak duidelijk genoeg.”
En daarmee wordt dus bewezen dat de Stichting Nederlands Kunstbezit wel degelijk op de hoogte was van de naam van de oorspronkelijke joodse bezitter van het schilderij. De erven van Joseph Henri Gosschalk hebben van de restitutiecommissie al heel wat schilderijen die tot het bezit van hun oudoom behoorden terug gehad. Of dat ook met het schilderij van Bril zal gebeuren, is de grote vraag. Inmiddels is het schilderij vele malen meer waard dan 4000 gulden. Het Mauritshuis kocht enkele jaren geleden een schilderij van Paul Bril voor de somma van 870.000 euro.