Wat en op welke manier leerden jongetjes in het Romeinse Rijk in de eerste eeuw na Christus? Welke lesboeken gebruikten ze voor Latijn, rekenen, schrijven en lezen? In het mooie boek In een Romeins klaslokaal, geschreven door hoogleraar Klassieke talen aan de University of Reading Eleanor Dickey, lezen we hierover van alles. De schrijver neemt ons tweeduizend jaar terug in de tijd naar het dagelijkse schoolleven van de Romeinse jeugd.
Waarde van de Colloquia
In het boekje zoomt de auteur vooral in op het schoolboek Colloquia (letterlijk: ‘gesprekken’ of ‘dialogen’), dat als elementaire leerstof centraal stond in het Romeinse taal- en cultuuronderwijs. Het boek Colloquia is integraal vertaald. De Nederlandse vertaling, vlot leesbaar, is verzorgd door Arian Verheij en Vincent Hunnink.
Maar wat is eigenlijk de waarde van deze vertaling van een wel heel oud leerboek voor in het Romeins klaslokaal? De Colloquia, aldus Dickey, vormen een zeer rijke bron over het Romeinse dagelijkse leven. Anders dan tegenwoordig bevatten studieboeken uit de Oudheid niet alleen woordjes en leerzinnen, zoals de taalboeken van tegenwoordig, maar ook veel culturele informatie.
Thema’s uit de Colloquia
De dialogen die in het boek te vinden zijn, zijn verdeeld over negen thema’s die een schat aan informatie bevatten over het culturele reilen en zeilen in het Romeinse Rijk, omgangsvormen en gebruiken. Achtereenvolgens maakt de lezer kennis met het schoolleven, de rechtbank, geldzaken, het belang van oprechte vriendschappen, het oplossen van ruzies, eetgewoonten, de gang van zaken in de thermen (badhuizen) en het ritueel van naar bed gaan.
Dickey sluit af met twee contextuele hoofdstukken. In het een-na-laatste hoofdstuk behandelt de auteur andere bronnen en boeken uit de Oudheid die de klassieke cultuur en gebruiken laten doorschemeren en in die zin vergelijkbaar zijn met de Colloquia. Zoals het Griekse moppenboek Philogelos (‘Lachebek’) uit de vierde eeuw, graffiti op de muren van Pompeii, de Vindolandatabletten uit het noorden van Groot-Brittannië – uit ca. 100 na Chr., deze bevatten Latijnse briefwisselingen van Romeinse soldaten en hun families – en het Edict van keizer Diocletianus uit 301 na Chr., dat een prachtig overzicht geeft van de toenmalige lonen per beroep.
Het afsluitende hoofdstuk biedt veel historische context bij de Colloquia. Dit leerboek was het resultaat van een lang proces van aanpassingen en ontwikkeling. Zo lezen we bijvoorbeeld dat de Colloquia in het Oost-Romeinse Rijk, dat door de veroveringen van Alexander de Grote (356-323 v.Chr.) gevormd was, niet gebruikt werden omdat het Grieks daar dominant bleef. De Romeinen lieten het bestaande onderwijsstelsel in die gebieden intact. Ook lezen we hier over diverse vertalingen van de Colloquia en over soortgelijke leerboeken.
Dickey’s boekje is, ten slotte, voorzien van veel fraaie tekeningen en illustraties, en ook een beknopte literatuurlijst voor geïnteresseerden die zich verder in deze materie willen verdiepen.
Enkele passages uit de Colloquia
Veel passages uit Dickey’s boekje zijn het vermelden waard. Ik beperk me tot twee aardige citaten. Het eerste is een klassendialoog tussen een leerling en leraar over problemen met schrijfgerei in de klas:
[Meester] ‘Maak je schrijfplankje wit, ga zitten en schrijf op. Wat sta je nu dom te kijken? Markeer de lange klinkers! Doe een beetje water bij je inkt. Kijk, zo is het goed!
[Leerling] ‘Mag ik de pen? Mag ik het mes?’
[Meester] ‘Welk mes wil je?’
[Leerling] ‘Het scherpe.’
[Meester] ‘Hoezo?’ (48,49)
De tweede passage betreft een badgast die het breed laat hangen. Bij aankomst in het badhuis schaft hij meteen voor twintig personen crème en wierook aan, producten van topkwaliteit. Wat volgt is een dialoog met zijn slaaf, die hem moet insmeren:
[Meester] ‘Hoe laat is het?’
[Slaaf] ‘Het achtste uur.’
[Meester] ‘Laat iemand even gaan aankondigen dat ik naar het Tigellijnse bad kom. Meekomen jij! Ik heb het tegen jou, stuk vuil!’ [In de kleedruimte] ‘Goed oppassen. Zoeken jullie maar vast een plekje. Ik ga intussen de parfumhandelaar begroeten. [Tegen de parfumhandelaar] ‘Dag Julius, ik groet je! Geef mij wierook en crème, genoeg voor twintig man vandaag. Maar goede kwaliteit!’ [In de badruimte, tegen een slaaf] ”Doe mijn schoenen uit, slaaf, en neem mijn kleren aan. Geef me wat olie en smeer me in…'[Tegen een vriend] ‘Kom, we gaan naar binnen. Zweet je al?’
[Vriend] ‘Jazeker!’
[Meester] ‘Geef me de zeep, wrijf me in. Ah, het bassin is goed op temperatuur.’ [Later] ‘Kom we gaan naar buiten, naar het zwembad.’ [Weer even later] ‘Dat was lekker koud water! Geef me het schraapijzer, schraap me schoon. Geef badhanddoeken, wrijf me droog. Iemand moet mij mijn schoenen aandoen. Ik zal me aankleden.’
[Badmeester] ‘Goed gebaad, mijnheer!’ (109)
In deze passage wordt de locatie gespecificeerd: het Tigillijnse bad was een bestaand badhuis in Rome, dat waarschijnlijk gebouwd is in de eerste eeuw na Christus, zo voegt Dickey meteen na deze passage toe. Opmerkelijk is, aldus de auteur, in deze passage het gebruik van zeep in een badhuis, een detail dat in weinig andere bronnen verteld wordt.
Boek: In een Romeins klaslokaal – Eleanor Dickey