Een tachtigtal kilometer ten oosten van de Libanese hoofdstad Beiroet bevinden zich de resten van de Romeinse tempelruïnes van Baalbek die sinds 1984 op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO prijken.
De pre-Romeinse periode
De ontstaansgeschiedenis van Baalbek situeert zich rond het einde van het derde millennium voor onze jaartelling. Deze door de Feniciërs gestichte nederzetting was in die tijd een bloeiend handelscentrum, gewijd aan de hemelgod Baäl en stond later in de Hellenistische periode bekend als Heliopolis. Aan het einde van de eerste eeuw voor Christus werd de stad ingelijfd bij het Romeinse Rijk en herdoopt tot “Colonia Julia Augusta Felix Heliopolitana”. De daaropvolgende eeuwen groeide de stad uit tot een religieuze metropool van Romeinse godheden.
De tempelruïnes
Het imposante tempelcomplex, bestaande uit meerdere tempels, werd opgetrokken op oudere fundamenten van vroegere heiligdommen. Met de bouw van de grootste tempel gewijd aan de Romeinse oppergod Jupiter, werd vermoedelijk reeds begonnen voor de regering van keizer Augustus (63 v.Chr.-14 n.Chr.). Het bouwwerk met zijn majestueuze ingang en enorm voorplein was de belangrijkste tempel van de stad. Oorspronkelijk omringden vierenvijftig granieten zuilen van meer dan twintig meter hoog en met een diameter van twee meter de tempel. Het bijna honderd meter lange voorplein werd aan de zijkanten met een overdekte zuilengalerij omzoomd en in de cella, de eigenlijke heilige ruimte in de tempel, stond een gouden cultusbeeld van Jupiter met in zijn linkerhand een bliksem. Vandaag de dag is van deze vroegere grandeur nog weinig te merken. Enkel zes zuilen staan nog overeind en tronen boven het voorplein uit.
Een tweede tempel op de site is vernoemd naar Bacchus, de Romeinse god van de wijn en zoon van Jupiter. Aangenomen wordt dat de tempel halverwege de tweede eeuw na Christus werd gebouwd in opdracht van keizer Antoninus Pius (86-161). De tempel wordt met zijn lengte van om en bij de zestig meter en vijfendertig meter breedte beschouwd als één der best bewaarde voorbeelden van religieuze Romeinse bouwkunst. Het meest in het oog springend zijn de nog negentien rechtopstaande zuilen waarvan de kapitelen versierd zijn met fijn uitgehouwen palmetten en acanthusbladeren die een architraaf ondersteunen waarop een rijkelijk met friezen gestileerd hoofdgestel rust. Ook in deze tempel is de cella een architecturale parel. Het heiligdom is omringd met Korinthische halfzuilen met aan weerszijden op de muren geometrische patronen en scènes uit wat het leven van Bacchus moet voorstellen. Een kleine trap leidt naar het adyton1 waar indertijd een cultusbeeld stond van de godheid.
Wat verderop bevindt zich een kleiner tempelcomplex dat gewijd was aan de cultus van Venus, de Romeinse godin van de liefde. De tempel dateert uit de derde eeuw na Christus en werd opgericht tijdens de regeerperiodes van keizer Septimus Severus (145-211) en zijn zoon Marcus Aurelius Severus Antoninus (188-217). Resten van een christelijke kerk doen vermoeden dat de tempel later als gebedsplaats dienst deed voor de verering van de heilige Barbara van Nicomedië.
Afbeeldingen op munten geslagen ten tijde van keizer Marcus Julius Philippus (ca. 204-249) wijzen erop dat zich in de derde eeuw op de site ook nog een vierde tempel bevond die, althans volgens sommigen, opgedragen was aan Mercurius, de Romeinse god van de handelaars en reizigers. Van die tempel blijft op enkele trappen na niets over. Archeologen denken dat in een latere periode de stenen van dit heiligdom door de plaatselijke bevolking werden gebruikt voor de verdere expansie van de stad.
Een afgewende teloorgang
Zowel de Romeinse tempelruïnes als de stad werden in de loop der tijden niet gespaard van allerlei onheil en natuurrampen. De eerste donkere wolken pakten zich reeds samen onder de regering van keizer Constantijn de Grote (272-337) toen in het Romeinse Rijk het christendom begon te gedijen. Toen tegen het einde van de vierde eeuw keizer Theodosius (346-395) het christendom officieel tot staatsreligie verhief, werden op zijn bevel alle “heidense” tempels gesloten en leeggeroofd. Zo werden de altaren en architecturale ornamenten uit de tempel van Jupiter gebruikt voor de bouw van een basilica waarvan de restanten van de apsis nog zichtbaar zijn naast de vroegere Jupitertempel.
In de zevende eeuw werd de stad door de Arabieren veroverd en in 748 grotendeels verwoest door troepen van de Omajjadenkalief Marvan Ibn Muhammad. De stad, net zoals trouwens de gehele regio, kreeg het nadien tijdens de opeenvolgende kruistochten vaak ook zwaar te verduren en tot overmaat van ramp richtte in 1759 een grote aardbeving veel schade aan. De historische site werd uiteindelijk eind negentiende eeuw van een zekere ondergang gered door een team Duitse archeologen onder leiding van Robert Koldewey (1855-1925). Gedurende vijf jaar verrichtte dit team opgravingen en verzamelde het artefacten en overblijfselen uit het tempelcomplex. De meeste teruggevonden voorwerpen zijn te bezichtigen in het plaatselijk museum op de site of in het Nationaal Archeologisch Museum van Beiroet.
Baalbek nu
Heden ten dage is de stad niet alleen bekend omwille van haar tempelruïnes, maar ook vanwege de talrijke muziekfestivals die er voornamelijk tijdens de zomermaanden plaatsvinden. Baalbek is echter ook al lang een bolwerk van de sjiitische Hezbollah-beweging die er uitgesproken anti-Israëlische opvattingen op nahoudt en zowat overal het straatbeeld bepaald met posters van omgekomen strijders en foto’s van hun geestelijke leider, Hassan Nasrallah.
Boek: Columns in Baalbek – Bekaa Valley of Lebanon Journal
1 – Een adyton (letterlijk: ‘het ontoegankelijke’) is het allerheiligste deel van de cella dat enkel door priesters mag betreden worden.