Als vanavond op de Dam de koning en zijn vrouw, de ministers en het volk weer twee minuten zwijgen om de oorlogsslachtoffers te herdenken, zit ik waarschijnlijk wel weer voor de buis. Net als andere jaren.
Maar tijdens die twee minuten stilte valt het herdenken mij steeds moeilijker. Terugdenkend constateer ik dat ik tijdens de afgelopen herdenkingen eigenlijk krampachtig aan niets heb zitten denken. De twee minuten zat ik uit. De herdenkingen waren de afgelopen jaren zo vaak controversieel, en daar deed ik op Historiek uiteraard ook verslag van, dat ik moeite heb om me om acht uur ’s avonds op die vierde mei nog te concentreren op waar het voor mij bij de herdenking eigenlijk om gaat. Ik denk krampachtig aan niets omdat ik anders aan de herdenking in Vorden denk. Aan de mensen die bedachten dat er op de heilige dag van de herdenking ook aandacht moet worden besteed aan Duitse militairen.
Rond 4 mei denk ik vooral aan de slachtoffers van de Holocaust, maar tijdens die twee minuten stilte lukt me dat de laatste jaren niet goed meer.
Eigenlijk denk ik vrijwel iedere dag aan het afschuwelijke drama dat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog afspeelde. En dat heeft niets te maken met mijn familie, die kwam de oorlog ongeschonden door. Ik heb me het leed van de slachtoffers van de Holocaust altijd al persoonlijk aangetrokken. En al vroeg was ik me er van bewust dat de mens schuldig is aan de Holocaust en dat het niet zozeer gaat over de nazi of de antisemiet. Lezend en nadenkend over de Holocaust besefte ik ook dat geen mens kan zeggen aan welke kant hij zou hebben gestaan. Was ik dader geworden of had ik het slachtofferschap geriskeerd door hulp te bieden aan vervolgde Joden of Roma en Sinti? Of zou ik, zoals het gros van de ‘grijze Nederlanders’, het grote leed naast me neer hebben gelegd. Schouderophalend. Zeggend: “Dat heb je toch… Wat wil je dan?”
Hoewel ik persoonlijk weinig nabestaanden van slachtoffers ken, is de Holocaust voor mij een persoonlijk verhaal. Net zoals de verhalen van omgekomen verzetsleden mij persoonlijk kunnen raken.
Ik denk gedurende het hele jaar aan de getuigenis van een vrouw die slachtoffer werd van de praktijken van dokter Mengele, ik denk aan de kille houding van Nederland na de oorlog. Ik denk aan het Nederlandse ambtenarenapparaat dat de Jodenvervolging mede mogelijk maakte. Ik denk aan de toespraak van hoogleraar Cleveringa, aan Settela Steinbach maar ook aan bijvoorbeeld de Waalsdorpervlakte en de mannen van Putten. Ik denk aan de massaslachting bij Babi Jar, de gaskamers van Auschwitz, Belzec, Sobibor en Chelmno en bij die grote aantallen dringen vooral de verhalen van de individuen zich aan me op.
Ik denk aan tranen en wanhoop van vaders, moeders, kinderen, opa´s, oma´s, buren en vrienden. Ik denk aan het leed van mensen en vraag me af of de uitspraak “dit nooit meer” daadwerkelijk zo hol is als hij soms klinkt. Of er wel geleerd is.
En rond 4 mei hoor ik dan ineens weer mensen praten over verzoening en ‘handreikingen naar de toekomst’. Hoor ik dat een commissie van mensen een defilé organiseert langs de graven van Duitse militairen op de heilige dag van de herdenking.
Bij Pauw & Witteman werd afgelopen week gediscussieerd over de dodenherdenking. Museumdirecteur Axel Rüger gaf tijdens dit gesprek aan wel enigszins begrip te hebben voor de (inmiddels verworpen) plannen van herdenkingscomité Vorden om na de officiële herdenking langs de graven van Duitse militairen te lopen, als gebaar van verzoening.
Volgens Rüger ontstaat er naarmate de jaren vorderen een steeds grotere emotionele afstand tot de slachtoffers. “Wat blijft dan over en hoe ga je verder?”, vroeg hij zich af.
Zijn vraag is legitiem. Wat blijft er over als je je emotioneel niet meer of steeds minder betrokken voelt bij de slachtoffers? Voor mij persoonlijk (geboortejaar 1979) is de vraag echter irrelevant omdat ik die emotionele betrokkenheid voel. Op een geheel andere manier uiteraard dan nabestaanden van slachtoffers die voelen, maar er is wel degelijk sprake van een intense emotionele betrokkenheid. En die betrokkenheid wordt naarmate de tijd vordert eigenlijk alleen maar heviger. En daarin ben ik absoluut niet de enige.
Ik hoop dat het niet zozeer de factor tijd is die bepaalt of er emotionele betrokkenheid is bij de Holocaust. Als de Holocaust inderdaad maar twee of drie generaties intens door een volk kan worden herdacht, dan zou ik dat dramatisch vinden. Ik zou me schamen. In dit kader vind ik het ook van groot belang dat de Nationale Dodenherdenking in opzet een herdenking van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog blijft. Om te voorkomen dat de herdenking verzandt en uiteindelijk verwordt tot een dag waarop we gezamenlijk stilstaan bij ‘alle niet zo leuke dingen in het leven’.
Wat zou het krachtig zijn en getuigen van eerbied voor de geschiedenis als wij over tweehonderd jaar op de vierde mei nog altijd de slachtoffers van de Holocaust herdachten.
Hitler kon Joden vernietigen. Maar een mens is pas daadwerkelijk vernietigd als hij niet meer herdacht wordt, als zijn naam niet meer wordt genoemd, zijn nagedachtenis verwaarloosd wordt. Daarom is het ook van belang te herdenken en verklaringen van overlevenden op te tekenen en (her)lezen. Het herdenken van slachtoffers voelt voor mij ook als een opgeheven vinger naar de geschiedenis én de mensheid. Vernietigd maar niet vergeten. En persoonlijk herdenk ik ook de schuld van de mens. Het hele jaar door. Want het is de mens geweest die de Holocaust bedacht en uitvoerde. En daarom zijn wij het herdenken van de Holocaust ook schuldig aan onszelf. Ik hoop dat de vinger altijd krachtig blijft. Hoeveel generaties er ook voorbij gaan.