Zomer 1969. De familie Peters uit Hilversum gaat op vakantie naar Duitsland. Ze vinden in Brauschweig een school terug, waar vader Jan tijdens de oorlog heeft ‘gewoond’. Ze gaan ook naar een fabriek, de MIAG, waar een behulpzame portier een naam opzoekt in een groot boek en een adres en telefoonnummer op een briefje schrijft.
We keken nog even rond op het terrein bij de ingang van de fabriek, waar vader ons opgewonden vertelde over de tijd die hij hier had doorgebracht, over de honger en de kou van die winter in 1944. Er was haast niet te werken met die pijnlijke bevroren handen. Hij wees plotseling naar een lange, roodbakstenen fabrieksschoorsteen, enkele tientallen meters links van de ingang, en rende er naartoe. Daar, daar had hij vele malen tegenaan gestaan in die barre winter van 1944-1945, met zijn veel te dunne werkkleding, tegen de muur van die schoorsteen, waar het altijd lekker warm was!
Het was voor Els Kiewik-Peters, zijn oudste dochter, een vreemde ervaring. “We waren wel onder de indruk, maar ik kan mij herinneren dat ik ook wel in de war raakte door de opwinding en emoties van mijn vader. Ik voelde de spanning van mijn vader erg aan. Die anders zo sterke en voortvarende man veranderde in een kwetsbare en heftig geëmotioneerde man.”
Opa Bernard
Na een telefoongesprek bleek het gezin meer dan welkom bij een kleine gedrongen man met een bril en een hartelijke vrouw die hen opwachtten met de zo beroemde Kaffee mit Kuchen. “De gesprekken waren voor ons, de kinderen, voor een groot deel niet te volgen.” Maar de ontmoeting, na 24 jaar en in veel betere omstandigheden, had de mannen overduidelijk goed gedaan.
In de auto legde vader ons uit dat deze man ervoor had gezorgd dat hij in januari 1945, een heel moeilijke en gevaarlijke tijd, de nodige reispapieren en toestemming had gekregen om naar Bramsche af te reizen om daar orde op zaken te stellen rondom de begrafenis van zijn vader, opa Bernard. Hij vertelde dat deze man een soort bedrijfsleider was van de afdeling waar hij toen werkte en een voorbeeld was van een ‘goede’ Duitser, die er gelukkig ook waren in de oorlog.
Op die ‘zonnige zomerdag’ liet vader Jan nog meer los over zijn verblijf in Braunschweig:
Hij vertelde ons in geuren en kleuren over de luizen die door zijn bed en kleding krioelden. Dat daar niets tegen te doen was en hoe smerig je jezelf daarbij voelde. Dat zijn hele lichaam onder de luizenbeten zat. Dat krabben vanwege de enorme jeuk voor wondjes zorgden die niet wilden genezen. Als kind liep ik te rillen bij het idee dat je moest slapen in zo’n vieze strozak vol beestjes. Dat je gedurende weken niet in staat was om jezelf voldoende te wassen. Onvoorstelbaar gewoon!
Emoties
Later die dag drong voor het eerst tot Els Kiewik door, hoezeer oorlogservaringen doorwerkten in het leven van haar vader. Dat gebeurde op het Friedhof an der Seelhorst in Hannover. Toen stond hij, “samen met ons, zijn vrouw Annie en de kinderen Els, Mario en Benno, aan het graf van vader Bernard”.
Het was de eerste keer in mijn leven, ik was vijftien jaar, dat ik mijn vader, die voor mij zo grote sterke man, diep verdrietig heb gezien. Maar hij wilde dat niet aan ons laten zien en rende van het graf van opa weg om een plekje voor zichzelf te vinden. Dit beeld heeft een enorme indruk op mij gemaakt en me de rest van mijn leven nooit meer losgelaten.
Aanvankelijk was Bernard op het katholieke kerkhof van Bramsche begaven. In 1954 werd het Ereveld Hannover ingewijd; een van de zeven erevelden die zijn ingericht voor landgenoten die in de verschillende delen van Duitsland om het leven kwamen. Volgens Els Kiewik kreeg haar oma de keuze haar man op het ereveld te laten herbegraven, op het ereveld in Loenen (Gld) of in Hilversum. Ze koos voor Hannover, “omdat men hiermee dacht het verdriet zo ook op een afstand te houden. Dat bleek een illusie”.
Daarna blijft het stil, tot na het overlijden van moeder Annie in 1995. Dan moet een oplossing worden gezocht voor de opvang van vader, die ernstige hartproblemen heeft gekregen. Bij het intakegesprek voor het verzorgingscentrum Het Reigersbosch in Duivendrecht wordt zijn kwetsbaarheid opnieuw duidelijk.
Bij het beantwoorden van enkele vragen over vroeger komt vader niet verder dan een enorme huilbui, het verdriet is niet meer te stoppen, flarden van oorlogsherinneringen komen bij hem boven en op onsamenhangende wijze naar buiten. Het gesprek wordt voortijdig beëindigd, het is duidelijk…
Gevoelens stop je weg
Dat waren de ‘oorlogsherinneringen’ van Els Kiewik, toen haar vader in 1999 op 74-jarige leeftijd overleed. Ze wist dat hij in juli 1944, negentien jaar oud, ’s nachts door de Duitsers van zijn bed was gelicht en dwangarbeider was geweest in Braunschweig. Ze wist ook dat haar grootvader Bernard bij de razzia in Hilversum van 23 oktober 1944 was weggevoerd naar Bramsche boven Osnabrück, waar hij op 24 december 1944 was begraven, 49 jaar oud. Vader had alle energie gestoken in het Schilders- en Behangers Bedrijf Gebroeders Peters en verder in hobby’s, bij de Gooische Smalfilm Amateurclub. Over opa werd nooit meer gesproken. In het gelukkige, evenwichtige gezin leverde ‘de oorlog’ alleen maar emoties op, en dus werden die vermeden.
Dat was haar niet ontgaan, maakte ze duidelijk tijdens zijn begrafenis in 1999.
Gevoelens en heftige emoties waren moeilijk voor je: daarover praat je niet, immers. Ooit, op zo’n jonge leeftijd zoveel meegemaakt en gezien dat niets met leven en alles met dood te maken had, in de grauwheid van een door de oorlog geteisterd Braunschweig, zo onverwerkbaar. Die gevoelens stop je weg, ver weg, zodat ze nooit meer naar boven kunnen komen met die onbeschrijflijke pijn. Maar omdat het gewone leven in een gezin met opgroeiende kinderen vaak met heftige emoties gepaard gaat, ketste ons gevoel nogal eens af op die eeuwige, ogenschijnlijke nuchterheid van jou.
Familie-archief
Daar was het bij gebleven, als een tante in 2006 niet een familiearchief had vrijgegeven, met correspondentie, foto’s, documenten en ander materiaal, dat meer duidelijk maakte van wat er nou eigenlijk in Duitsland was gebeurd. Brieven van opa en oma, toen Jan in Braunschweig werkte. Een mededeling van een onbekende dat opa in Bramsche “altijd in de omstandigheden heeft berust” en zijn “goede, gelijkmatige humeur” behield toen hij met “een huidaandoening in het gezicht die van ernstige aard werd” op de ziekenzaal moest worden opgenomen. En dat hij in de nacht van 20 op 21 December heel rustig overleden was. Op 24 december hadden twintig Hilversummers hem naar zijn laatste rustplaats gebracht. Notities waaruit bleek dat vader Jan in januari 1945 van Braunschweig naar Bramsche was gekomen om grootvader de laatste eer te bewijzen en diens schaarse bezittingen weer mee te nemen. Achteraf bleek zo’n tocht heel bijzonder en bovendien levensgevaarlijk, omdat treinen door de geallieerden werden beschouwd als troepentransportmiddel en voortdurend werden beschoten.
Het waren stukjes van een legpuzzel die Els Kiewik nu af wilde maken. Ze begon een zoektocht naar mensen die haar vader en haar grootvader hadden gekend; naar de omstandigheden waaronder ze geleefd moesten hebben. Ze doet daarvan verslag in het boek De toekomst heeft een lang verleden – Biografie van twee Hilversumse dwangarbeiders 1944/45 in Nazi-Duitsland (2011). Ze weet, aan de hand van de verslagen van lotgenoten, heel aannemelijk te maken wat de mannen hebben moeten doorstaan tijdens hun dwangarbeid in gevangenschap, terwijl de bommen rond de oren vlogen, honger, ziekten en mishandeling deel van het leven waren en niemand er zeker van was de volgende dag te zullen overleven. Ze citeert uitvoerig uit publicaties van lotgenoten, zoals ‘De Hel van Bramsche’ van Hans de la Rive Box (1945), ‘Aufstehen, Kaffee holen! – Hilversumse dwangarbeiders in Bramsche 1944/45’ van Egbert Pelgrim en Jan Edelstein (1998) en ‘Balling in Braunschweig’ van Tjitse Talsma (1978). Maar nergens komt ze echt te weten wat vader en grootvader zelf hebben meegemaakt.
Baustelle
Een voorbeeld is ‘een incident op de Baustelle’ van Bramsche, dat op 1 december 1944 plaatsvond. Hans de la Rive Box vertelt in ‘De Hel van Bramsche’ dat een van de dwangarbeiders onwel is geworden en door enkele kameraden naar het ziekenhuis wordt gesleept. Daar stuiten ze op ‘een der OT-mannen’ (Organisation Todt; de leiding van de dwangarbeid).
’Wat is hier te doen? Vooruit, schweinen, aan het werk,’ schreeuwt hij en begint als een idioot met zijn knuppel om zich heen te slaan. Een Hilversummer loopt een schram aan zijn voorhoofd op, een ander krijgt een gevoelige tik tegen zijn rechterknie. Haastig hervatten ze hun werk.
De man blijkt een maagzweer te hebben, waarmee geen half uur langer gewacht had moeten worden. Els Kiewik blijft zitten met de vraag of die Hilversummer met die schram op zijn voorhoofd wellicht haar opa was, die immers overleed aan een ‘huidaandoening in het gezicht die van ernstige aard werd’. Maar het blijft een hypothese.
Tjitse Talsma beschrijft in Braunschweig een incident dat “een groep uitgeteerde en uitgemergelde jonge vrouwen aangestrompeld komt voor ontluizing” en “hysterisch wordt van de etensgeur” van de restanten van kool die door de dwangarbeiders is gevonden en net wordt geroosterd om de honger te bedwingen. “Op gruwelijk wrede wijze worden deze vrouwen door hun bewakers (…) tot bloedens toe geslagen met geweerkolven, tot ze kruipend en strompelend weer naar hun rij bij de ontluizingskeet terugkeren”.
Ik weet niet of vader ook getuige is geweest van dergelijke wreedheden,. Hij heeft er in ieder geval nooit over verteld. Als ik echter de talloze dagboekbeschrijvingen en andere getuigenissen van de dwangarbeiders die ik heb gelezen in beschouwing neem, dan is de kans zeer klein dat hij dit soort schouwspelen niet gezien heeft.”
Verdriet
Els Kiewik probeerde de omstandigheden waaronder haar vader en grootvader hadden geleefd te reconstrueren in een verhaal, dat ze aanvankelijk schreef om alles voor zichzelf duidelijk te krijgen, en om haar familie, neven en nichten inzicht te geven in een verborgen verleden. Maar Bernard en Jan Peters hadden in 1944/’45 een gedeelde geschiedenis met honderden, zo niet meer dan duizend andere mannen uit Hilversum, die hun lot deelden in Bramsche en Braunschweig, zodat ze met haar boek een belangrijke bijdrage levert aan de oorlogsgeschiedenis van Hilversum.
Tijdens de oorlog werden tussen de 550.000 en 600.000 Nederlandse mannen in Duitsland gedwongen te werk gesteld. Na thuiskomst konden ze er meestal niet over vertellen. Heel vaak hebben ze hun geheimen meegenomen in hun graf, zodat hun nabestaanden voor altijd onbekend zijn gebleven met wat ze hebben doorgemaakt en waardoor ze wellicht soms wat merkwaardig reageerden. Wanneer ze door ouderdom in een kwetsbare levensfase kwamen, werd vaak duidelijk dat hun herinneringen nog springlevend waren; dat ze steeds vaker in hun slaap geplaagd werden door beelden uit het verleden. Er was te veel verdriet in voorraad. Kiewik vindt het verdrietig dat haar vader er nu niet meer is om erover te praten.
De Hel
Een van haar bronnen is ‘De Hel van Bramsche’ van Hans de la Rive Box. Het werd al geschreven in 1945. In hetzelfde jaar verscheen een ander boek met een gelijksoortige titel: De Hel van Rees van Jan Kirst, over net zo’n dwangarbeiderskamp vlak over de Duitse grens, waar mannen uit onder meer Rotterdam, Den Haag, Haarlem en Apeldoorn terecht waren gekomen na razzia’s in november/december 1944.
Het was een gebeurtenis die in Apeldoorn ‘bekend’ was, maar waar vrijwel niemand het er over had. Pas toen de zoon van een dwangarbeider het zwijgen van zijn vader wist te doorbreken en op zoek ging naar lotgenoten ontstond een verzameling van 105 verhalen, waardoor voorkomen werd dat ‘de hel van Rees’ voorgoed in het vergeetboek zou verdwijnen. De titel van dat boek was ‘De verzwegen deportatie’.
Honderden dwangarbeiderskampen
In 2011 publiceerde Michael Hirsch De bevrijders – Van Bergen Belsen tot Mauthausen; de bevrijding van de concentratiekampen , waarin Amerikaanse soldaten vertellen over hum opmars door Duitsland. De titel is wat misleidend – de bevrijding van de vernietigingskampen komt wel aan de orde, maar de verhalen maken vooral duidelijk dat de troepen tijdens hun opmars op honderden kampen stuitten waar dwangarbeiders leefden in uiterst kommervolle omstandigheden. Niet alleen in Auschwitz werden mensen vernietigd. In Bramsche, Braunschweig en Rees gebeurde dat ook.
Boek: De toekomst heeft een lang verleden
Lees ook de inleiding van dit boek van de hand van Ad van Liempt