Communicatie onderweg
Een zeereis naar Nederlands-Indië is een hachelijke onderneming. Regelmatig vergaan er schepen met man en muis en overlijden er bemanningsleden en passagiers als gevolg van een ongeluk of een ziekte. Niet alleen familieleden en vrienden maar ook de rederij, handelaren die lading op het schip hebben, en verzekeraars, wachten in spanning af hoe de reis verloopt. Nieuws daarover ontvangen ze pas na vele weken of zelfs maanden, want ook dat reist per schip.
De eerste mogelijkheid om nieuws naar Nederland te sturen doet zich al daags na vertrek voor. De loods die het schip de Noordzee over heeft gebracht, gaat van boord en neemt brieven van passagiers en bemanningsleden (voor zo ver die kunnen schrijven) mee. Bij zijn terugkeer naar Nieuwediep brengt hij die naar het postkantoor.
Daarna moeten de passagiers het hebben van passerende schepen. Blijven de schepen op te grote afstand of is de zee te ruw dan kunnen de kapiteins alleen met seinvlaggen communiceren. Ze noteren de naam van het andere schip, op welke plek ze het passeren, de naam of het nummer van de kapitein en eventuele bijzonderheden (zoals een afgebroken mast). In de eerstvolgende haven die ze aandoen maken ze daar melding van bij de bevoegde autoriteiten. Die zorgen er dan
voor dat de informatie wordt doorgegeven aan het land (vlaggestaat) van het gepasseerde schip. Dat gebeurt in de meeste gevallen door middel van een schrijven dat wordt meegegeven aan het eerste schip dat die richting uitgaat. Op de eindbestemming krijgen ook dagbladen de beschikking over het nieuws. Die publiceren het in speciale scheepvaartrubrieken.
Een voorbeeld ter illustratie. Op 22 april noteert Hogerwaard als de Henriette Maria ten zuidwesten van Kaap de Goede Hoop vaart:
‘Gepraaid heden door The Maid of Juda komende van Sidneij, en gaande naar London; geen gelegenheid van brieven medetegeven, maar hij heeft beloofd melding van ons te maken.’
De kapitein van de Maid of Juda houdt zich aan zijn woord. Op 11 juni verschijnt het nieuws in Nederlandse dagbladen en weet het huisfront dat anderhalve maand eerder alles nog in orde was met het schip.
Als wind en golfslag dat toelaten kunnen de schepen min of meer langszij komen en kunnen de kapiteins met elkaar praten met behulp van een scheepsroeper. Er kunnen dan soms ook brieven aan het andere schip worden meegegeven. Hogerwaard beschrijft dat in komisch detail als de Henriette Maria op 1 april een Spaans schip ontmoet.
De mogelijkheid om brieven aan andere schepen mee te geven is vermoedelijk ook een van de redenen, naast bestrijding van de verveling, dat Hogerwaard een journaal bijhoudt. Zo kan hij snel een brief schrijven aan het thuisfront. De stof kan hij simpelweg kopiëren uit wat hij al heeft aangetekend.
De Henriette Maria arriveert uiteindelijk op 26 juni in Batavia. Het nieuws van de behouden vaart staat 44 dagen later in de Nederlandse dagbladen. Dat is de tijd die post uit Indië nodig heeft om het vaderland te bereiken via de overland mail.
En dan is het wachten op de eerste brief uit Indië.
Dingsdag 1 April
Penn verhaalde ons bij zijn terugkomst, dat zij zeer beleefd waren, de kapitein sprak zelfs heel goed fransch. Het schip heette Margarieta kapt Wataga van Manilla naar Cadiz. Het bootje dobberde nog al, want er was veel wind, zoodat wij er van tijd tot tijd er niets van zagen, en Penn door middel van touwen aan ’t Spaansche boord werd geheschen, wat hij niet erg pleizierig vond. De stuurman en Penn kregen aan boord delicieuse koffij te drinken en de kapitein haalde daarbij een flesch te voorschijn, volgens Penn een flesch met haarolie, waarvan hij een zekere hoeveelheid in de koffij deed, en waardoor zij een overheerlijke smaak kreeg. Aan boord bevonden zich 120 passagiers, waaronder veel officiers, vrouwen en kinderen en het stonk er fameus; de vrouwen waren leelijk en zaten met ontzaggelijke waaijers zich te bewaaijen, Penn zegt, hij hoorde het er stinken. De kapitein bedankte ons voor het cadeau, en gaf in de plaats een kistje manilla’s, die de kapitein onder ons verdeeld heeft, en die wat anders smaken dan onze Nederlandsche manilla’s. Zij hebben de vorm van onze puntmanilla’s maar zijn driemaal zoo groot, en hebben delicieuse geur. De Spaansche kapitein verzekerde tevens, dat hij voor onze brieven zou zorgen, en vroeg of wij niet aan ’t een of ander behoefte hadden; op zee helpt men elkander altijd voor niets. Toen is onze ambassadeur Penn terug gekomen, en heeft wel moeite gehad om weer aan boord te komen; 10 zat hij tot zijn knieën in ’t water in de boot; 20 dorst hij er niet uit te komen, de golven waren wat grooter gekomen, en hij had werk om zich als vasthoudend te blijven zitten; hij werd door den bootsman van ons boord een strop aan ’t lijf geworpen, en zoo aan boord geheschen, half klauterende, dan weer in de lucht slingerende, waarbij hij een pantoffel verloor, zoo kwam hij weer aan boord. Een paar uur later hebben we wederom een schip gepraaid, hetwelk ons zou melden, het was de Mammaluck van Calcutta naar London.
De terugkomst van onzen ambassadeur Penn na zijn bezoek op ’t Spaansche schip de Margarieta is achter in het journaal te bezigtigen.