Middletown is de schuilnaam die socioloog Robert Lynd in 1925 gaf aan het stadje Muncie in Indiana. Het economische en sociale leven in dit doorsnee Amerikaanse provincieplaatsje werd gedurende drie jaar door hem onder de loep genomen.
In vergelijking met het referentiejaar 1890 constateerde hij grote veranderingen. Kleinsteedse waarden en sociale cohesie hadden plaats gemaakt voor de consumptiemaatschappij. In plaats dat gezinnen met buurtgenoten gemeenschappelijke activiteiten ondernamen, gingen ze sinds de intrede van de auto en bioscoop liever individueel een ritje maken of naar de film. Het leven draaide niet langer om gemeenschapszin, maar om maatschappelijk succes en materieel bezit. Het gevolg was dat er een kloof gaapte tussen arbeiders, die moesten ploeteren voor een mager loon, en de meer welvarende burgers, die wel optimaal profiteerden van de mogelijkheden van de nieuwe tijd.
De maatschappelijke ontwikkelingen die Lynd in 1925 opmerkte waren nog maar het begin. De industrialisatie en verstedelijking die zich sinds de Burgeroorlog in rap tempo hadden ingezet, zouden zich gedurende de twintigste eeuw voortzetten. Terwijl in 1900 nog 40 procent van de Amerikanen op het platteland leefde, vormde de stedelijke bevolking slechts twee decennia later al de meerderheid. Arbeiders gingen meer profiteren van de welvaart. Terwijl de auto en de bioscoop in 1925 enorme maatschappelijke veranderingen hadden veroorzaakt, zou de televisie datzelfde doen in de tweede helft van diezelfde eeuw. De Amerikaanse massacultuur zou ook in de rest van de westerse wereld leidend worden. Grote verschuivingen deden zich ook voor op politiek gebied. De rol van de federale overheid groeide en na inmenging in twee wereldoorlogen zouden de Verenigde Staten decennialang optreden als politieagent van de wereld.
Hoe de Verenigde Staten zich gedurende de twintigste eeuw ontwikkelden tot het machtigste land ter wereld, zowel op cultureel als politiek gebied, wordt door Amerikadeskundige Maarten van Rossem beschreven in zijn standaardwerk De Verenigde Staten in de twintigste eeuw, waarvan in 2012 een bijgewerkte herdruk is verschenen. De schrijver behoeft haast geen introductie. De voormalige hoogleraar aan de Universiteit Utrecht voelt zich als een vis in het water in de Nederlandse mediawereld. Met zijn even relativerende als ironische commentaar is hij niet te missen op tv. Sinds enkele jaren heeft hij zelfs een eigen glossy en houdt hij zijn eigen oudejaarsconference. Bekend werd hij jaren geleden doordat hij geen blad voor de mond neemt. Tijdens de inauguratie van George H.W. Bush noemde hij Nancy Reagan “een doodeng vogeltje” en toen er na de aanslagen op 9/11 alom oorlogstaal gebezigd werd, werden Maartens relativerende woorden niet gewaardeerd. Na beide optredens werd hij door de media tijdelijk geboycot.
Dat Maarten van Rossem behalve televisiepersoonlijkheid ook een wetenschapper is met een lange academische carrière zou haast onopgemerkt blijven. Dat komt niet alleen doordat hij zichzelf, in tegenstelling tot veel van zijn collega’s, niet zo serieus neemt, maar ook omdat hij bijna geen wetenschappelijke boeken heeft gepubliceerd. Hoewel hij vele columns en enkele populairwetenschappelijke boeken op zijn naam heeft staan, lijkt hij altijd al de voorkeur gegeven te hebben aan het gesproken woord in de collegezaal of televisiestudio. Zijn vuistdikke boek over Amerika in de twintigste eeuw vormt daarop de enige uitzondering.
Het grootste deel van het boek schreef hij al in 1984, toen hij nog niet zo bekend was als tegenwoordig. Gedurende latere jaren voegde hij hoofdstukken toe over de gebeurtenissen die na die tijd volgden. Meermaals verwijst de schrijver in zijn boek naar het hierboven genoemde sociologische onderzoek in “Middletown”, dat in de jaren 30 en 70 herhaald werd.
Van Rossem begint zijn boek met de periode 1890-1920, toen onder aanvoering van de Progressive Movement de federale overheid werd ingezet om de ergste uitwassen van de industrialisatie in te tomen. De Republikeinse president Theodore Roosevelt deed dat door wetten in te voeren ter bescherming van het consumentenwelzijn en antitrustacties uit te voeren om de macht van de industrie te beperken. Hij was ook de eerste president die vond dat de nationale overheid de natuur moest beschermen tegen roofzuchtige exploitatie en wees daarom tijdens zijn presidentschap een vijftal nationale parken aan. Toch ging het in de jaren dertig mis, toen het ongeremde kapitalisme een mondiale economische crisis veroorzaakte. Door de invloed van de federale overheid uit te breiden met een breed pakket van tijdelijke en blijvende maatregelen, de New Deal genoemd, trachtte de Democratische president Franklin Roosevelt de crisis op te lossen, maar het was uiteindelijk de oorlogsindustrie van de Tweede Wereldoorlog die daarbij de doorslag gaf.
De rol van de federale overheid en de president is een terugkerend onderwerp in het boek van Van Rossem. Geconstateerd kan worden dat die rol zowel door Republikeinse als Democratische presidenten is vergroot. Behalve de Republikein Theodore Roosevelt noemt Van Rossem bijvoorbeeld ook diens partijgenoot Dwight Eisenhower, die een einde maakte aan de rassensegregatie op scholen en de hulp van de Federale Garde inriep om zwarte kinderen in Little Rock te beschermen tegen een uitzinnige blanke menigte. Zelfs Ronald Reagan, die in zijn campagne een speerpunt had gemaakt van lagere belastingen en een kleinere overheid, was gedwongen tot het invoeren van hogere federale belastingen om het landsbestuur te kunnen blijven bekostigen. De politiek van het midden die gedurende een groot deel van de twintigste eeuw gevoerd is door beide Amerikaanse partijen staat sterk in contrast met het politieke klimaat van tegenwoordig, waarin de Republikeinen feller dan ooit streven naar een afbraak van de overheid en gematigdheid en compromissen voor velen van hen vieze woorden lijken te zijn.
Wie Maarten van Rossem volgt in de media kent zijn sterke afkeer van de politiek van de Republikeinse partij gedurende de afgelopen jaren. Voor voormalig president George W. Bush heeft hij geen goed woord over. In zijn boek is hij desondanks opvallend mild over de Republikeinse presidenten van de twintigste eeuw, uitgezonderd Richard Nixon die hij “de slechtste en gevaarlijkste president” noemt die de republiek ooit heeft gehad. Zijn afkeer voor de Republikeinen in het algemeen lijkt begonnen te zijn gedurende de Lewinskygate, toen de conservatieve partij er alles aan deed om president Bill Clinton uit het Witte Huis te krijgen vanwege zijn geheime seksuele affaire met stagiaire Monica Lewinsky. “Vederlichte flauwekul”, zo noemt Van Rossem de argumenten die de Republikeinen inzetten bij de impeachmentprocedure tegen Clinton. Hij betoogt dat de Republikeinen vooral uit waren op eigen gewin. Ze wilden hun rechtse evangelisch-christelijke kiezers tevreden stemmen, terwijl de meerderheid van de bevolking het onnodig vond de overspelige president af te zetten en daar grondwettelijk ook geen reden toe was.
Opmerkelijk is dat Van Rossem in zijn boek maar liefst veertien pagina’s besteedt aan het Lewinskyschandaal, terwijl bijvoorbeeld de eerste fase van Roosevelts New Deal slechts tien pagina’s beslaat. De verhouding is daar zoek en Van Rossem lijkt zich teveel hebben laten leiden door zijn verontwaardiging over de obstructieve houding van de Republikeinen. De politieke mores van alledag voert in zijn boek vaker de boventoon, vooral in zijn beschrijving van de laatste decennia van de vorige eeuw. Presidentsverkiezingen en het Amerikaanse buitenlandse beleid (vooral gedurende de Koude Oorlog) krijgen erg veel aandacht, terwijl binnenlandse sociale en economische ontwikkelingen minder uitvoerig aan bod komen. Zelf is de historicus daar, dertig jaar later, ook niet helemaal tevreden meer mee, zo blijkt uit het nawoord bij deze editie. Hij schrijft:
“Veel van de Amerikaanse presidentiële geschiedenis is wellicht amusant, maar behoort toch tot de oppervlakteverschijnselen van het historisch proces en ik ben in de loop van de tijd meer geïnteresseerd geraakt in de grote zeestromingen in de diepte van de maatschappelijke oceaan.”
Bovenstaande kritische woorden, inclusief die van de schrijver zelf, nemen niet weg dat “De Verenigde Staten in de twintigste eeuw” een levendig geschreven en informatief portret vormt van de ontwikkeling van Amerika tot het invloedrijkste land ter wereld. Het boek zorgt ervoor dat de lezer niet enkel de geschiedenis van het land, maar ook het hedendaagse Amerika leert begrijpen. Zo is bijvoorbeeld Obama’s zorgprogramma een vervolmaking van Roosevelts New Deal en is de recente “shutdown” van de overheid hetzelfde trucje als de Republikeinen inzetten tegen Clinton, die door de conservatief-evangelische kiezer net als de huidige president beschouwd werd als de grote satan. En om de fans van Maarten van Rossem gerust te stellen: jawel, ook in dit boek komen een aantal typische uitspraken van de historicus voor. De leukste is misschien wel zijn typering van Steve Forbes, presidentskandidaat voor de Republikeinse partij in 1996 en 2000, die hij “een reusachtig gerobotiseerd konijn” noemt. Zo kennen we Maarten weer.