Najaar 1944 werd een Duitse militair ingekwartierd op een boerderij ergens in de Achterhoek, hij zette zijn vrachtauto op de deel, bleef er tot maart, en werd er kind aan huis. De uit Saarland afkomstige jongeman was trots op zijn ontsnappingen uit diverse omsingelingen in Normandië. In december leefde hij op toen het Ardennenoffensief eerst leek te lukken. Toen hij met de Kerst geen verlof kreeg om zijn overleden vader de laatste eer te bewijzen was hij ten einde raad. Tegen landwachters die bij een inval in de boerderij een schot losten op een over de akkers wegvluchtende onderduiker riep hij woest: ‘Seid Ihr denn verruckt geworden’? In maart trok zijn eenheid terug naar Noord-Duitsland en gaf zich begin mei in Flensburg over. Al die maanden poetste hij zijn vingers blauw om zijn truck te laten blinken.
Waarom bleef deze jonge vent, die goed kon opschieten met zijn Nederlandse huisgenoten, zo lang ‘meedoen’, hoewel hij allang het hopeloze van de toestand in kon zien? En waarom deden miljoenen anderen dat ook? Duitse troepen vochten nog door toen alleen in het uiterste Noorden en Zuiden nog intacte formaties over waren. Dat laatste driekwart jaar kostte miljoenen mensen het leven en diende eigenlijk geen enkel doel meer. De geallieerden zelf dachten medio ’44 dat het varkentje voor de Kerst zou zijn gewassen. Dat pakte toch even anders uit. De Britse historicus Ian Kershaw uit Sheffield probeerde deze vraag in 2010 te beantwoorden met zijn – inclusief literatuurlijst en register – bijna 600 pagina’s dikke boek ‘Tot de laatste man’. Dit voorjaar verscheen een ongewijzigde herdruk. Het is een boek dat nog steeds verbijstert. Welke antwoorden geeft Kershaw?
Volstrekt consistent
Het ultieme antwoord op die vragen lijkt misschien snel gegeven. Bij Hitler begon en eindigde het strategische denken van de Duitse legerleiding. Keitel, Jodl en al die andere ruggengraatloze stafmedewerkers durfden zich niet te verzetten of hadden zelfstandig denken al lang opgegeven; talloze gefrustreerde generaals, zo van het front, lieten zich overhalen, raakten na een gesprek met hun Führer ondanks alles toch weer geïnspireerd. Het verhaal van de duivelse kracht van Hitler blijft zo intact, zijn bevelen werden zelden genegeerd, ook als ze onuitvoerbaar of waanzinnig waren. Hitler volgde intussen zijn eigen onnavolgbare logica en was volstrekt consistent: capitulatie of ‘verraad’ zoals in 1918 was geen optie, dan liever de gifbeker helemaal leegdrinken. Onderhandelen wilde hij alleen op basis van kracht – het Ardennenoffensief bood daarvoor de laatste kans. Zijn gezag bleef onomstreden, ook al verschenen er wat haarscheurtjes in zijn voetstuk, zoals Kershaw telkens opnieuw vertelt. Volhouden dus en hopen op een wonder.
Bij dat volhouden speelde de mislukte aanslag op Hitler van 20 juli 1944 een belangrijke rol aldus Kershaw. Goebbels en anderen hadden al lang bij hun leider aangedrongen op een ‘totale oorlog’ en kregen nu diens steun: het regime radicaliseerde tot op het bot. De aanslag had dus bizarre en onvoorziene gevolgen: de zuiveringen leidden er toe dat de fanatiekste nazi’s hun macht zagen toenemen. De nazibonzen hadden niets meer te verliezen en zetten dat om in daden.
In lange hoofdstukken komen de belangrijkste leiders van dat laatste driekwart jaar aan bod: hoofd van de partijkanselarij Martin Bormann wist de partij en de Gauleiter, de provinciale Nazileiders, te mobiliseren tot een uiterste, ‘fanatieke’ inspanning. Joseph Goebbels was niet alleen hoofd propaganda, maar vanaf juli 1944 ook chef mobilisatie. Liefst een miljoen mannen uit de Duitse industrie en overheid werden ‘vrij’ gemaakt voor deelname aan de strijd. Heinrich Himmler had als bevelhebber aan het oostfront weliswaar opzichtig gefaald, maar vestigde met zijn SS toch een ijzeren greep op politie en Wehrmacht. Rijksminister van bewapening en munitie Albert Speer hield de Duitse economie aan de praat en zweepte deze op tot ongekende prestaties. Elk hoofdstuk vertrekt vanuit hun bijdrage aan het volhouden van nazi Duitsland. Soms leidt die aanpak wel tot herhaling van zetten.
Onvoorwaardelijke overgave
Met die radicalisering kochten de nazi’s dus tijd. Hadden de geallieerden met een politiek aanbod moeten komen om de nazi’s tegen elkaar uit te spelen? Had een voorwaardelijke overgave de oorlog bekort? Dat was de inzet van de aanslagplegers van ’44 die hoopten dat een nieuw regime kansen maakte op een overeenkomst. Vergrootte de eis tot onvoorwaardelijke overgave niet de desperate eenheid aan Duitse kant? Terecht maakt Kershaw hier geen groot punt van: het apart onderhandelen over vrede (Separatfrieden) had de alliantie met Moskou kapot gemaakt. Verder had een voorwaardelijke overgave belangrijke sectoren van het leger intact gelaten; zo’n vrede was waarschijnlijk door de SS niet geaccepteerd waarna een burgeroorlog zou zijn uitgebroken. In dat opzicht lijkt het haast onvermijdelijk dat Duitsland de gifbeker tot de laatste slok moest leegdrinken. Alleen een totale nederlaag bracht de reflectie tot stand dat het land dit gruwelijke lot aan zichzelf te wijten had, aldus Kershaw.
Geen misverstand, lang niet iedereen wilde tot het bittere einde doorgaan. Het moreel zakte diep weg, het aantal deserteurs liep op, ondanks een genadeloze terreur. Eind 1944 zou een kwart miljoen manschappen gedrost zijn, waarvan er 15.000 werden doodgeschoten, aldus de auteur. De strijd staken was dus soms op individueel niveau mogelijk, maar geen simpele kwestie. Dat veel troepen bleven vechten had echter een andere hoofdreden, stelt Kershaw, namelijk patriottisme. Velen zagen ‘volhouden’ als enige mogelijkheid om hun vaderland te beschermen tegen het uitgommen ervan door de Sovjets of zoals voorgesteld in het Amerikaanse Morgenthauplan. Net als in de Sovjet-Unie vier jaar eerder was niet zozeer ideologie relevant maar vaderlandsliefde. Voor Duitsers uit het Oosten, wier families van huis en haard intussen verdreven werden, gold dat nog sterker. De plunderingen en verkrachtingen door het Rode leger in het Pruisische dorpje Nemmersdorf, dat de Duitsers na een eerste bezetting door de Russen heroverden, vormden een welkom propagandacadeautje voor Goebbels. Sommigen hoopten op de beloofde wonderwapens of op een laatste geniale truc van de Führer, zoals het Ardennenoffensief. Niet weinigen tenslotte bleven tot het laatste toe geloven in de propaganda en de rechtmatigheid van het systeem.
Witte vlag
En voor wie dat allemaal niet gold was er vaak nauwelijks een alternatief. Uiteindelijk richtte de terreur zich in die laatste maanden niet meer in de eerste plaats of alleen tegen Joden, zigeuners en andere ‘Untermenschen’, maar tegen de eigen bevolking. Huizen waaruit een witte vlag stak werden opgeblazen. Een opstand van communisten, jongeren en deserteurs in november ’44 in Keulen werd neergeslagen. Slechts af en toe won in die laatste weken de rede het van het genadeloze geweld, zoals in Regensburg en Greifswald waar het dappere burgers lukte door een tijdige overgave verwoesting van hun stad te voorkomen. In het stadje Bad Windsheim verhinderden vrouwen vernietiging van hun woonplaats. Het zijn verhalen die we in Nederland nauwelijks kennen, wat ook geldt voor het verhaal over al die deserties.
Hoe verliep het die Duitse militaire vrachtwagenchauffeur uit het begin van deze bespreking? Half maart 1945 vertrok hij met zijn eenheid uit de Achterhoek want, zo schreef hij…
…‘man mustte pflichtgetreu seinen Dienst’ vervullen. (…) Hoe de maanden sinds mijn vertrek uit de Achterhoek verliepen, kunnen jullie wel denken. Veel van mijn kameraden hebben nog hun leven verloren. Ik kan jullie echter mededelen dat ik gespaard ben gebleven zonder een vinger te krommen (‘ohne einen Finger zu krummen’).”
Op 9 mei arriveerde hij in Flensburg waar hij in respectievelijk Britse en Amerikaanse krijgsgevangenschap raakte, maar in oktober was hij weer thuis en in november 1945 aan het werk. In zijn brieven veel plichtsbetrachting, bizarre trots op zijn in mei ’45 krasvrije vrachtwagen, naïef onbegrip voor de bejegening van de ‘bose Deutschen’, maar ook veel hartelijkheid naar die mensen in de Achterhoek.
‘Tot de laatste man’ is kortom een verbijsterend verhaal over radicalisering van het regime, totale mobilisatie, bloedige verliezen en verbeten ‘Durchhalteparole’, meedogenloze terreur tegen de eigen bevolking, totale instorting en af en toe, als lichtpuntje, mondjesmaat verzet tegen al dat geweld in. Duitsers durfden niet op te geven uit plichtsbesef, angst voor terreur, zorg om hun vaderland en naasten, of omdat ze geen andere opties zagen. Het was een loterij met alleen maar nieten waarin die ene soldaat uit het Saarland zich achteraf troostte met de gedachte dat hij persoonlijk geen bloed aan zijn handen had kleven.
Kortom, goed boek. Kershaw heeft een verbluffende greep op het omvangrijke materiaal en dwingt grote bewondering af. Het notenapparaat telt ondanks de kleine letter meer dan 100 pagina’s; literatuurlijst en register completeren dit boek.
Boek: Tot de laatste man – Ian Kershaw