Een jaar of acht geleden bezocht Henk H.M. van der Linden de begraafplaats aan de Kerkhoflaan in Den Haag. Zijn aandacht werd getrokken door een klein ereveld, gewijd aan Britse militairen die in de Eerste Wereldoorlog waren gesneuveld. Voor acht van hen was er een gezamenlijk monumentje. Zij stierven bij de ondergang van drie Britse kruisers voor de Scheveningse kust, op 22 september 1914.
Dat incident was Van der Linden, als actief onderzoeker van de Eerste Wereldoorlog, volstrekt onbekend. En aanleiding voor nadere studie. Het resultaat was een boek, Drie massagraven voor de Nederlandse kust, waarvan onlangs de tweede druk verscheen. Intussen werkt journaliste en duikster Annet van Aarsen aan een film, die in 2014 moet uitkomen, op de honderdste verjaardag van de ramp.
De Eerste Wereldoorlog ging aan Nederland grotendeels voorbij. Ons land bleef buiten de strijd; we waren neutraal. Ja, er kwam een golf aan Belgische vluchtelingen – volgens sommige bronnen wel een miljoen mensen, maar die waren gauw weer weg. En: in Zuid-Nederland was tussen 1914 en 1918 bij zuidenwind soms het kanongebulder te horen vanaf de frontlijn in Frankrijk en België. Slechts af en toe kwam de oorlog dichtbij. Toen twee koopvaardijschepen, de Flora en de Titan, 286 en 147 geredde drenkelingen in Nederland afleverden. En doordat in september en oktober aan de kusten honderden lijken aanspoelden van Britse militairen. Het leverde een paar kleine berichten in de Nederlandse kranten op en de stoomsloep van de Cressy werd nog in de Tweede Wereldoorlog gebruikt door de Nederlandse marine.
Niet in Groot-Brittannië, waar de schokgolven gevolgen kregen van de Duitse torpedo’s tot in de hoogste koninklijke kringen en tot belangrijke wijzigingen leidden in de Britse oorlogsvoering. Evenmin in Duitsland, waar U-boot-kapitein Otto Weddigen als een held werd binnengehaald, terwijl zijn grootste verdienste was dat hij van zijn onderzeeboot een ‘verdelgingsmiddel’ had gemaakt en honderden weerloze redders en drenkelingen kansloos liet.
1459 slachtoffers
Om het drama te beschrijven zijn slechts een paar zinnen nodig:
“Vlak voor de Nederlandse kust werden op 22 september 1914 drie Britse oorlogsschepen, de Aboukir, de Cressy en de Hogue, getorpedeerd door een Duitse onderzeeër, de U9. Daarbij kwamen 62 officieren en 1397 manschappen om het leven.”
Van der Linden heeft die materie uitgewerkt tot een uitstekend gedocumenteerd verhaal, met getuigenissen van direct betrokkenen als aanvallers, slachtoffers, redders en in oorlogsrapportages. Het boek doet niet alleen minutieus verslag van de bloedigste actie uit het begin van de Eerste Wereldoorlog; het laat ook zien hoe verbijsterend snel in 1914 de tamelijk ontspannen vredessituatie kon omslaan in een oorlog waarin de vijand werd bestreden met ‘verdelgingsmiddelen’.
Voorgeschiedenis
Het boek begint met een zomers tafereel in juni 1914, het 44e vredesjaar sinds de Frans-Duitse oorlog. De Kieler Woche was extra feestelijk vanwege de opening van het Kieler Kanal van Oost- naar Noordzee. De Duitse havenstad werd bezocht door de vier krachtigste slagschepen die de Britten toen bezaten; matrozen van allerlei nationaliteiten verbroederden tijdens allerlei festiviteiten. Maar toen werd, op 28 juni 1914, in Sarajevo in Oostenrijk-Hongarije aartshertog Frans Ferdinand vermoord. Een maand later had de wereld oorlog.
Opmerkelijk is ook dat de Kaiserliche Marine volgens Van der Linden een speeltje was van keizer Wilhelm II. De Duitse legerleiding vond een marine eigenlijk niet nodig; de Frans-Duitse oorlog was een landoorlog geweest; de Franse marine was geen factor van betekenis. Maar Wilhelm streefde naar wereldmacht, kende de machtige Britse vloot en vond dat een sterke marine een voorwaarde was om mee te spelen op het wereldtoneel.
Op 2 augustus begon voor Duitsland de ‘frische fröhliche Krieg’, die hooguit tot de Kerst zou duren. Duitsland zette het Von Schlieffenplan in werking, de opmars door België met de bedoeling om Frankrijk te veroveren en daarna de hand vrij te hebben voor de strijd met Rusland. De Belgische neutraliteit werd gegarandeerd door Groot-Brittannië, dat daardoor ook de oorlog in werd getrokken. Binnen een maand lag de frontlijn, van de Noordzee tot aan de Zwitserse grens, als gestold in het Belgisch-Franse landschap.
Slag bij Helgoland
De Britse en de Duitse marine hadden geen idee van elkaars plannen. Het bleef bij verkenningstochten. Terwijl de Duitsers wachtten op een Britse aanval grendelden de Britten de twee toegangen tot de Atlantische Oceaan af: de Straat van Dover en de zee tussen Shetland-eilanden en Noorwegen. Duitse schepen begonnen met de uitvoering van een ‘Plan Mijnenleggen’, dat de Britten zich niet konden voorstellen; dat was gewoon ‘not done’. Op 26 augustus liep het eerste schip op een mijn, een Deen: vier slachtoffers.
De Britse aanval kwam toch, op 28 augustus. De Britse opperbevelhebber Roger Keyes bedacht een plan waarbij patrouillerende Duitse torpedoboten met behulp van Britse onderzeeërs de Bocht van Helgoland uit zouden worden gelokt om daarna te worden vernietigd. Bij de uitvoering ging van alles mis, maar het eindresultaat was wel dat de Duitsers drie lichte kruisers, een torpedoboot en 1242 man verloren, terwijl de Britten 35 doden telden en verder alleen het zwaar beschadigde vlaggenschip Arethusa naar huis moesten slepen. Het was een eclatante Britse overwinning en een nog veel grotere Duitse vernedering. Daarna bleek ook nog dat een Duitse duikboot, de U15, door een Britse kruiser was overvaren.
Drie afgeschreven Bachantes
Bij de slag bij Helgoland waren ook twee van de drie Bachantes betrokken die op 22 september in de grond zouden worden geboord; de Hogue fungeerde zelfs als sleepboot voor de Arethusa. Het waren verouderde kruisers met vier schoorstenen die hoogstens vijftien knopen (28 km/u) haalden en slecht bewapend waren. Keyes schreef op 21 augustus dat ze kansloos zouden zijn tegen een moderne Duitse kruiser en minister van marine Winston Churchill vond op 18 september dat ‘deze schepen deze opdracht niet moeten voortzetten’.
De opdracht van de Aboukir, de Cressy en de Hogue was het patrouilleren op de Breeveertien, de ondiepe zee voor Noord-Holland. Dat gebeurde onder bescherming van torpedoboten. Maar toen het op 17 september slecht weer werd werden die naar Harwich teruggestuurd. De Bachantes bleven onbeschermd achter.
Zelfmoordactie?
Op 22 september 1914 patrouilleerde ook een Duitse onderzeeër, de U9, onder leiding van Otto Weddigen, in de Breeveertien. Geladen met twee torpedo’s voor en twee achter en nog twee als reserve. In de ochtend kwam het schip boven water. Ondercommandant Johannes Spiess schreef er in 1925 een boek over, ‘Sechs Jahre U-bootfahrten’. Hij ontdekte toen aan de horizon rook en een mast. Weddigen gaf het bevel: duiken. “Wij keken elkaar aan en ik zei: ‘Wraak voor de U15!’”.
“Op periscoopdiepte zag Weddigen dat de mast een schip werd, en één schip werden er twee, en toen drie, drie kilometer van elkaar verwijderd. Eerst vermoedde hij dat zij de eerste schepen waren van een grotere vloot, maar het bleven er maar drie. Dus maakte hij zich klaar voor de aanval. Als eerste richtte Weddigen zich op de middelste van de drie, hij ging zo dichtbij als hij durfde, om zeker te zijn van succes.”
De manschappen in de onderzeeër hadden zelf kennelijk nog nooit een torpedolancering meegemaakt, zo blijkt uit het verslag van Spiess. Ze hadden het gevoel met een zelfmoordactie bezig te zijn.
“De grote vraag was: komen we bij een schot niet zelf boven water en hoe zal de uitwerking van een scherpe torpedo op ons eigen schip zijn? (…) Algemeen werd aangenomen dat bij een schot op minder dan vijfhonderd meter afstand de U-boot zelf beschadigingen zou oplopen en wellicht uitval van de diepteroeren.”
Toch een geweten?
De eerste kruiser werd ‘uit het niets’ getorpedeerd. De twee andere zetten hun motoren stil en lieten reddingboten te water om de drenkelingen te redden. Ze vormden zo een ideaal doelwit voor vervolgacties, waarbij alle zes de torpedo’s werden gebruikt. Spiess suggereert in zijn boek dat het de bemanning niet geheel koud liet.
“Wij in de toren probeerden door te schelden op de Engelsen (…) de vreselijke invloed weg te poetsen, die het slagveld boven ons maakte, met de in het water zwemmende mensen, de ronddobberende boten en het wrakhout en de andere scheepsresten waaraan zich verdrinkenden vastklampten.”
Via de periscoop werd nog een laatste blik geslagen op de gevolgen voor de Cressy:
“De reus met de vier schoorstenen viel langzaam, maar onafwendbaar naar bakboord om, en we zagen zwarte mensjes als mieren eerst op de ene kant en daarna op de reusachtige kiel klimmen, tot ze in de golven verdwenen. Een treurige aanblik voor een zeeman.”
Verdelgingsmiddelen
Het Nederlandse Dagblad het Centrum constateerde ‘de verandering welke ook de oorlogvoering ter zee heeft ondergaan’.
“Van een strijd in de eigenlijke zin kan op die wijze geen sprake meer zijn. (…) Hoe zich te verweeren tegen een aanval, dien niemand ziet aankomen en die plotseling uit de diepte opduikt? Hier mag slechts sprake zijn van verdelgingsmiddelen.”
De verdelgingsoperatie die de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk zou worden kwam met ruim 1400 slachtoffers in dit ‘incident’ sputterend op gang. Een van de eerste conclusies van de Britse admiraliteit was dat in het vervolg:
“Geen maatregelen mogen worden genomen, om mensenlevens te redden, die de militaire situatie schade zouden toebrengen.”
De U9 kon in de chaos onopgemerkt ontsnappen. Het schip was anders kansloos geweest: de accu’s waren leeg; duiken was onmogelijk. Weddigen en zijn mannen werden in Helgoland en later in Wilhelmshafen als helden binnengehaald en de hele bemanning kreeg het IJzeren Kruis, zij het in diverse categorieën. Een dichter schreef: ’Dein ist dat Meer, Germania’.
Zondebokken
De operatie leidde in Groot-Brittannië tot grote verwarring. Niemand kon zich voorstellen dat één enkele onderzeeër bij toeval zo’n schade kon veroorzaken. Men vermoedde een hinderlaag; een gecoördineerde actie van een heel eskader duikboten. Toen uit Duitse berichten duidelijk werd dat de ramp te wijten was aan één enkele onderzeeër, werd dat als een diepe vernedering ervaren.
Dus waren zondebokken nodig. Churchill, de minister van marine, werd ernstig onder vuur genomen, maar pas de verloren Slag om Galipoli in 1915 dwong hem tot aftreden. Paranoia hielp: First Sea Lord prins Louis von Battenberg, al 46 jaar Brits staatsburger, kreeg last van zijn Duitse afkomst en het feit dat zijn zwager, prins Hendrik van Pruisen, de leiding had over de Duitse Hochsee Flotte; hij trad in oktober af. Uiteindelijk werd zelfs aan de gezindheid van koning George V getwijfeld, want hij was een Von Sachsen Coberg und Gotha. Aanleiding voor naamsveranderingen in 1917: Von Battenberg, grootvader van prins Philip, werd Mountbatten en het Britse koningshuis behoorde voortaan tot het Huis van Windsor.
Bescherm een wrak
De Aboukir, de Cressy en de Hogue hebben geen grafrust gekregen. Het zijn geliefde objecten geworden voor diepzeeduikers. Maar vorig jaar kwamen er ook berichten dat de wrakken geplunderd zouden worden door koperjagers.
Dat was aanleiding voor een initiatief van de organisaties Duik de Noordzee schoon, Vereniging Kust & Zee, Stichting De Noordzee en Sportvisserij Nederland: Bescherm een wrak.
“Samen met alle gebruikers en liefhebbers van scheepswrakken in de Noordzee proberen wij scheepswrakken te beschermen en duurzaam te gebruiken.”
Eén van de gevolgen was het feit dat op het ogenblik door Klaudie Bartelink en Annet van Aarsen, onderwaterfilmster en journaliste en allebei duikster, in samenwerking met Henk van der Linden wordt gewerkt aan een documentaire over de vergeten scheepsramp uit de Eerste Wereldoorlog. De film zal precies 100 jaar na de torpedering uitkomen, in 2014. Tot die tijd zijn de ontwikkelingen te volgen via Facebook.