Het is weer een prachtig boek dat Herman Pleij zijn lezers voorschotelt. Dit keer betreft het een heuse seksuele revolutie die zich in de veertiende en vooral vijftiende eeuw openbaarde in het stedelijke milieu van Vlaanderen, Brabant en Holland. De heren en dames aldaar hadden weinig trek meer zich alle geboden en verboden van de kerk aan te laten leunen als het ging om liefde en lust. Ze hoopten hun aandriften meer op de maat van de natuur te beleven en wilden niet meer dansen naar de pijpen van Paus, Kardinaal en Dominicaan. Die revolutie zou halverwege de zestiende eeuw weer uitdoven. Pleij gaat in zijn boek Oefeningen in genot de vergelijking met de seksuele revolutie in de jaren zestig en daarna niet uit de weg. Elke revolutie baart monsters die tegenkrachten oproepen.
Motto is dat ‘met het heden het verleden mee beweegt’, waarmee Pleij zal bedoelen dat elke tijd met andere ogen kijkt naar dat verleden, ook als de bronnen niet veranderen. Het is in dat opzicht interessant nog eens terug te lezen in Herfsttij der Middeleeuwen waarin Johan Huizinga ditzelfde onderwerp, zij het wat minder uitvoerig, aan de orde stelt. Beide historici zijn voortreffelijke historici, stilisten en … moralisten. Huizinga schetste vol ergernis hoe de seksuele bevrijding in de late middeleeuwen zich los maakte van morele kaders en zich verloor in vrijheid-blijheid.
Het gehele genre, dat door een grove geest licht voor erotisch naturalisme gehouden wordt, dat, waar de mannen nimmer uitgeput zijn en de vrouwen altijd willig zijn, is evengoed als de edelste hoofse min een romantische fictie. Wat anders dan romantiek is de laffe verwaarlozing van alle natuurlijke en maatschappelijke complicaties der liefde, de bemanteling van al het leugenachtige, het zelfzuchtige en tragische in het geslachtsleven met de schone schijn van ongestoord jolijt? – Huizinga, Herfsttij, De stilering der liefde, 119
Tegenover het onmogelijke kerkelijke ideaal van haast totale kuisheid zag de Groningse historicus in de late Middeleeuwen het al even onevenwichtige ideaal van verantwoordingsloze onkuisheid geëtaleerd.
Pleij is ook een moralist maar beperkt zich tot de positie van vrouwen en seksuele minderheden. Nog veel meer dan in de jaren ’60 van de vorige eeuw waren het in de vijftiende eeuw vooral de mánnen die profiteerden van de nieuwe opvattingen. Zij kwamen – het zal niet verbazen – het meest aan hun trekken in de eeuwige strijd der seksen, omdat zij nu hun natuur beter konden volgen, zoals zij zelf vonden. Voor de vrouwen was er af en toe wel een sprankje begrip, maar ze bleven ofwel het passieve voorwerp van adoratie en minne, die om hun eer te bewaren vooral moesten tegenstribbelen of werden nog meer prooi voor gewetenloze vrouwenjagers. In de werkelijkheid waren aanranding en verkrachting een veelvoorkomend fenomeen. Het dominante uitgangspunt was dat ‘als een meisje nee zegt ze ja bedoelt’. Ideale seks was seks waarbij de mannen zo snel mogelijk hun punt wisten te maken en liefst zo vaak mogelijk. Dat zouden vrouwen stiekem ook als prettigst ervaren. Gelijke mogelijkheden waren er niet, vrouwen moesten kuis blijven, alleen mannen mochten ervaring hebben. Liefde was een vuur, vrouwen daarin het hout, mannen de vlam, zo luidde een gretig geciteerde analogie. Hout kon het vuur niet verteren, vuur het hout wel en was daarmee gevaarlijk.
Onblusbaar
Oefeningen in genot laat zien hoe de middeleeuwse kerk er alles aan deed seks te beperken tot eerzame oefeningen in bevruchting, waarbij man en vrouw alleen in de missionarissenstand mochten vrijen. Ze moesten elkaar kunnen aankijken, want mensen waren geen dieren. Lust en passie waren maar hinderlijk voor de enige reis die er ooit toe zou doen, die naar de hemel. De kerk kon niet ontkennen dat de plicht tot voortplanting wel dwong tot seks en evenmin dat de Bijbel een heel Bijbelboek kende namelijk het Hooglied, dat de lichamelijke liefde verheerlijkte. Maar de kuise kerkvaders sublimeerden dat in de bijna erotische liefde die de mannen en maagden van God koesterden voor heiligen, de maagd Maria, Jezus en uiteindelijk de Vader. Gewone menselijke seks was een wapen van de duivel en dat standpunt ramde de kerk er via de biecht en de andere sacramenten in bij de beminde gelovigen.
Voor de kerk was de vrouw eigenlijk een hemelvijandig wezen want niet alleen wekten de dames met hun volle vlechten, dat kuiltje in hun kin en andere kwaliteiten, onophoudelijk mannelijke verlangens op, maar ook was hun eigen seksuele vuur onblusbaar. Vrouwen moesten dus in toom gehouden worden. Dat ging ver, maar niet zo ver dat de kerk kuisheidsgordels voorschreef, dat zou nooit zou hebben bestaan, anders dan als gedachtenexperiment.
Vanaf de twaalfde eeuw ontstond een andere denkwijze over de liefde tussen man en vrouw die aanknoopte bij minder lustvijandige en misogyne opvattingen. In de hoofse roman, uitgevonden door de troubadours in Zuid-Frankrijk werd de edele vrouw juist op een voetstuk gezet en aanbeden. Voor de ridder gold dat begeren zaliger was dan bezitten en dat in dat hele onbevredigbare verlangen nu juist de schoonheid en vervulling school, die hoofse mannen kon bezielen en laten schitteren. Uit dat nieuwe hoofse denken ontwikkelde zich een radicaal andere opvatting.
De belangrijkste stap hierbij was de invloed van de Roman de la Rose die tussen 1240 en 1280 zou worden geschreven door Guillaume de Lorris en Jean Clopinel de Meung (of Meun). De eerste joeg dat klassieke hoofse ideaal na, maar de tweede trok alle registers van seks zonder consequenties open in een nauwelijks overtroffen literair spektakel dat lezers en luisteraars eeuwenlang in de ban zou houden. Daarbij ging Meung uit van volstrekte gelijkwaardigheid van man en vrouw. Ondanks heftige aanvallen uit de kerk, de universiteit (Jean Gerson) en vrouwelijke auteurs als Christine de Pisan bleef de Rozenroman het publiek betoveren en inspireren. Het was de Bijbel van de erotische lectuur, zou Huizinga al schrijven.
Prikkellectuur
Om te laten zien hoe deze twee opvattingen over seksualiteit en hoofse liefde botsten, spit Pleij met grote ijver de Nederlandse rederijkersliteratuur van de vijftiende en zestiende eeuw door. Hij illustreert de oude en nieuwe opvattingen aan de hand van de prachtigste voorbeelden zodat deze lezer voortdurend zat te grinniken om de fraaie zinswendingen en -spelingen, de glijmiddelen die Pleij hanteert om zijn verhaal kracht bij te zetten.
De stoet aan bezwaren vanuit de kerk weerhield de Rederijkers er echter niet van elkaar in hun genootschappen zotte minneraadsels op te geven en erotische teksten op te stellen, die soms voorzien van vrome waarschuwingen, verhaalden wat gepast, gewenst en lustvol was in de omgang der geslachten. Teksten die veinsden te waarschuwen, maar stiekem voorzagen in een behoefte aan prikkellectuur en aan … voorlichting. De stedelijke bevolking wist vaak van niets, vree in het donker, en was onkundig van het lichaam en de eigen edele delen, laat staan die van de vrouw. Waar moest de vrijer zijn ‘blindeman’ in dat spel der liefde eigenlijk laten? Dat publiek had baat bij raad over de daad.
Smeuïg
Onder invloed van de Rozenroman die eind veertiende eeuw in het Middelnederlands vertaald werd, zouden deze Rederijkersteksten het ‘seks om de seks’ van Jean de Meung steeds vaker navolgen. Aanvankelijk werden dergelijke woeste toestanden toegeschreven aan marginale groepen zoals boeren, zodat de elite kon doen of ze zelf natuurlijk niet zo was. De teksten zouden vooral circuleren in gezelschappen die zichzelf met zang, dans en toneel vermaakten en tegelijkertijd de verzenen prikkelden in hun samenzijn. Maar erotische teksten werden ook opgevoerd als lied, voordracht of spel op podia op de markt, wagenspelen, volksfeesten, religieuze ommegangen en schuttersfeesten. Om de lusten steeds weer opnieuw uit te dagen, vonden ze nieuwe woorden en begrippen uit, zoals te zien in de titel van deze bespreking, of ‘smeckebecken’, ‘sleuren en lecken’, ‘labbermuylen’ en ‘treckebecken’ voor tongzoenen… Soms spraken de schrijvers ook over door de kerk onnatuurlijk geachte handelingen als orale seks en masturbatie. Natuurlijk bleef dit allemaal literatuur, informatief, vernieuwend maar tegelijkertijd spel en vermaak. Of de werkelijkheid die literatuur volgde en of vrouwen meer ruimte verkregen voor eigen lijf, libido en verleiding blijft daarbij de vraag.
Hoogtepunt van deze seksuele revolutie in woord en in beeld zou rond het jaar 1500 liggen. Of de boekdrukkunst bij de popularisering van de lust een grote rol speelde komt jammer genoeg niet aan de orde. Je zou toch haast verwachten dat die bij de vorming van de publieke opinie in sexualis ook een rol zou spelen. Humanisten als Erasmus hielden er in deze een gematigd standpunt op na, terwijl Luther wel een plaatsje in zijn leer wilde vrijmaken voor de lust, maar dan wel binnen het huwelijk.
Rond 1550 was de revolutie uitgewerkt, zij het dat volksliederen, kluchten en novellen een uitwijkhaven bleven bieden voor explicietere vormen van seks. De elite nam afstand, waarbij het rijzend tij van reformatie en contrareformatie in de Vlaamse steden van de jaren ’60 een rol gespeeld kan hebben. Jammer dat Pleij over dat soort contexten soms weinig zegt. Het naakt verdween uit het straatbeeld, uit de kerk, uit de badhuizen/stoven en de bordelen gingen ondergronds.
Roos
Oefeningen in genot is al met al een heerlijk boek. Met zijn gouden pen en enorme eruditie wekt Pleij dat hele middeleeuwse tableau tot leven, van de blote meisjes die in de stad werden uitgestald bij de blijde inkomsten van een nieuwe vorst, tot de vele, vele talige spitsvondigheden waarin seks werd vergeleken met andere menselijke bezigheden, van het cliché over belegering en verovering van het fort der liefde, tot de vrouw als prooi in een jachtspel of als te plukken roos in de tuin der lusten.
Wel is de maaltijd die Pleij voorzet zo copieus dat je na de eerste happen al snel niet meer weet welke gang van het menu je nu proeft, wat je eigenlijk aan het eten bent en welk feestje je aan het vieren bent. Ofwel, de lezer wordt wel erg in het diepe gegooid, zonder precies te weten waar die rivier naar toe stroomt of wat hij precies mag verwachten. Een stevige, herkenbare inleiding is dan toch wel handig. Het summiere tekstje op de Franse titelpagina, een paar vragen in het eerste hoofdstuk en vooral het slothoofdstuk zetten dat gelukkig enigszins recht. Mooi, maar soms ook vermoeiend is de informatiedichtheid, de vele schrijvers en boektitels die Pleij bladzij na bladzij aanhaalt, waarbij je soms zou willen dat een van hen eens echt uitgewerkt zou worden.
Niettemin een prachtig boek dat een literatuur en een wereld ontsluit die nauwelijks bekend was.