Met Vesting Holland wordt van oudsher het zwaar versterkte westelijke deel van Nederland bedoeld, dat onder andere Amsterdam, Den Haag en Rotterdam omvatte. De term voor dit strategische verdedigingsgebied werd vooral in de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog gebruikt.
In 1922, gedurende het interbellum dus, werd een commando Vesting Holland gevormd dat verantwoordelijk was voor de verdediging van de meest dichtbevolkte en economisch belangrijke regio’s van Nederland tegen buitenlandse invallen. Voor die tijd was de term Vesting Holland echter ook al in gebruik, als algemene aanduiding voor de verdediging van het kerngebied van ons land. Zo schreef August Lodewijk Willem Seyffardt, een voormalige minister van Oorlog, in 1887 bijvoorbeeld:
Vesting Holland vormde in mei 1940 tijdens de Duitse aanval op Nederland het kerngebied van het land dat men kost wat kost probeerde te behouden. Het gebied diende zo als laatste bolwerk tegen de Duitse invasie. Ondanks enkele succesvolle operaties bleek het echter onmogelijk de vesting te kunnen behouden.
Het Nederlandse leger wist ondanks hevige gevechten bijvoorbeeld geen stand te houden bij de Peel-Raamstelling en de Slag om de Grebbeberg werd verloren. Al op 10 mei 1940 waren bovendien de eerste tienduizend Duitse parachutisten binnen de Vesting geland. Na het bombardement op Rotterdam werd helemaal duidelijk dat verder vechten nutteloos was, zeker aangezien de Duitsers dreigden ook andere steden in de as te leggen als niet werd gecapituleerd.
Aan het einde van de Duitse bezetting, toen de geallieerde strijdmachten aan hun opmars bezig waren, spraken de Duitsers van Festung Holland en werden verschillende gebieden rondom onder water gezet, in een poging het kerngebied zo lang mogelijk te behouden.