Rond 1566 maakte de bekende Zuid-Nederlands tekenaar, graveur en uitgever Jan Wierix een serie van zeven gravures waarop oude Vlaamse spreekwoorden worden verbeeld. Bij het maken van deze serie baseerde de kunstenaar zich in veel gevallen waarschijnlijk op werken van Pieter Bruegel de Oude.
Johannes Wierix speelde een grote rol bij de verspreiding van de Nederlandse kunst over Europa. In zijn serie spreekwoorden staat steeds een menselijke dwaasheid centraal. Hieronder de titel van de werken met daarbij de begeleidende tekst en enige uitleg.
De scheldende vrouw en de kakelende hen
Omschrift: ‘Een leeckende dack, ende een roockende schouwe. Ja daer de simme (aap) aenden heijrt (heijrt) sit en siet, Een craeijende hinne, een kijfachtige vrouwe, Is ongeluck in hijs, ja quellinghe en verdriet.’
Vertaling: Een lekkend dak, een rokende schouw, een kakelende hen en een scheldende vrouw in huis betekenen ongeluk en verdriet.
De man met de geldzak en zijn vleiers (iemand in de kont kruipen)
Omschrift: Die ghelt te gheven heeft onder hooghe en slechte, En dat hij wat milt laet van sijnen schat, druijpen, Hy vrijcht Offitien en comt t’sijnen rechte, Want elck en weet niet hoe hem sal in t’ gat cruijpen lezen we bij Bruegel.
Op deze spotprent over de vleierij is een enorm figuur te zien, bij wie letterlijk mensen door zijn openstaande “gat” naar binnen kruipen. Dat de man rijk is blijkt uit het feit dat hij uit een grote zak geld op de grond strooit. De vleiers kruipen hier dus letterlijk in de kont van de man, in een poging iets van zijn geld in bezit te krijgen.
De rijke man die viool speelt op een kaakbeen
Omschrift: Tis goet Ontfangher sijn, inden Crijch principael. Hij vult den Aessack en men laudeer sijn sake, Al is sijn gagie groot noch weet hij sy verhael, Hij hout hem heerlijck en speelt op die kake.
Hoe deze afbeelding precies geduid moet worden is niet helemaal duidelijk. Aangenomen wordt dat de letterlijke kaken die hier te zien zijn, terugvoeren op het zestiende-eeuwse werkwoord ‘kaken’, in de betekenis van ‘zich iets onrechtmatig toe-eigenen’. Te zien is een rijke man, gekleed in een bontmantel, die zittend op een kaakbeen een viool bespeelt. Een bijzondere viool, gemaakt van een kaak.
Een marskramer verkoopt waardeloze spullen, maar de klant is niet gek
Omschrift: A) Hier netten ende trompen ja oock schoon fluuijten, Gheen beter ware men nu hier in d’landt en vindt. B) Wech versiet v Cremere lopt elders stuijten, Daer t’uolck noch is hoorende doof en siende blindt.
Vertaling: A) Hier zijn netten en trompetten, en ook mooie fluiten. Betere waren zijn er in het land niet te vinden. B) Ga weg, marskramer, prijs je waren ergens anders waar mensen nog steeds horende doof en ziende blind zijn.
De misantroop die door de wereld wordt bestolen
Omschrift: De sulck draecht rou / om dat de weerelt is onghetrou, Die meeste ghebruijcken minst recht en reden, Weijnich leefter nou / also hij leuen sou, Men rooft men treckt elck steeckt vol gheueijsde seden. Achter de misantroop: Je porte dueil voyant le monde / Qui en tant de fraudes abonde.
Op deze gravure, gebaseerd op een beroemd schilderij van Pieter Bruegel de Oude uit 1568, is een misantroop (mensenhater) te zien, gekleed in een rouwgewaad. De man wordt bestolen door een in lompen geklede beurzensnijder, een personificatie van de oneerlijke wereld. Op de achtergrond is te zien hoe een huifkar overvallen wordt. Geheel rechts een afbeelding van een galg. Al deze ellende leidt ertoe dat de misantroop verzucht: Omdat de wereld is zo ongetrouw, daarom ga ik in de rouw.
Bedelaars kloppen tevergeefs aan bij huizen waar niet open wordt gedaan
Omschrift: Wat ick clop, oft bid, tis voor een doofmans deure, Ons proue wort soper, ons cappe die verslijt, Eijlaes, hebben wij t’beste, nu gheten veure, Soo wil ick mij den bedelsack haest maken quijt.
Op deze gravure zijn twee bedelaars te zien die samen de uitdrukking ‘Aan een dooven mans deur kloppen’ verbeelden, die betekent dat iemand geen gehoor krijgt. De twee mannen staan voor gesloten deuren. Er wordt niet open gedaan…
De boogschutter die zijn pijlen verspilt
Omschrift: Ja datmen veel gheeft en men siet hulp noch bate, Ten is gheen wonder dat dit meest elck verdriet, Waer toe ist nut men hout gheen oorden noch mate, Dan datmen den een pijl naden anderen schiet.
Bronnen â–¼
-https://www.rijksmuseum.nl/