Mijn oma had vroeger een enorme kersenboom, met een stevige stam en kronkelende takken, in haar achtertuin. Als kind plofte ik vaak tegen de stam van de boom aan en, terwijl ik de kersenpitten van de zoete kersen uitspuwde, verwonderde ik me: Wat heeft hij die oude, majestueuze boom allemaal gezien en meegemaakt? Welk verhaal zou de boom vertellen?
Die kinderlijke mijmering over verhalende bomen wordt werkelijkheid in de roman Het vloekhout van Johan de Boose. In het boek, overigens het sluitstuk van de trilogie, is de verteller namelijk een stuk olijfhout, dat op verschillende momenten in de geschiedenis op een andere manier dienst doet. Aan de hand van diens wel heel speciale levensloop schetst De Boose een prikkelende, anekdotische ideeëngeschiedenis.
Wreed voorval
De olijfboom, inclusief stem en bewustzijn, aanschouwt, meteen op pagina één, de brute verkrachting van Maryam door een stel Romeinse soldaten. Uit het wrede voorval wordt Jesjoea geboren. Als Jesjoea wat ouder is, verzamelt hij zijn vrienden onder de boom en overtuigt hij hen ervan om hem, en zijn christelijke boodschap, te volgen. De vrienden stemmen in en ze volgen hem naar Jeroesjalajim, ver weg van de woestijn. De olijfboom slaat het tafereel gade en verzucht: wordt nou maar gewoon toneelspeler of timmerman, Jesjoea.
Niet dat Jesjoea de olijfboom kan horen, overigens – de verhalen van de olijfboom zijn voorbehouden aan de lezer. De boom deelt – op een ietwat pedante toon – aan ons mee wat hij ziet, hoort en ruikt, hij klaagt over zijn kwaaltjes, zijn pijn, zijn verveling, en zijn verdriet en laat ons delen in zijn dromen en ambivalente gevoelens ten opzichte van de mens.
Kruis
In Jeroesjalajim ontmoetten de olijfboom – inmiddels omgehakt en tot kruis verspijkerd – en Jesjoea elkaar weer. Jesjoea draagt het kruis, bezwijkt een aantal keer onder diens gewicht en wordt op de berg Golgotha aan het kruis genageld. Het olijfhouten kruis ruikt brood en bloed, vraagt zich af of die naïeve Jesjoea nu werkelijk de mensheid heeft gered, en concludeert, als de uitverkorene eenmaal als een natte doek aan zijn houten dwarsbalk is gespijkerd: ‘sterven is niet iets moois.’
Icoon
Het kruis wordt later vermaakt tot hakhout, en als dikke spaander voelt hij zich als herboren. Hij wordt meegenomen door een Romeinse theatermaker, en als stut in het decor, als deus ex machina, vervolgt hij zijn reis naar Nero’s Rome. Onderweg ontmoet hij per toeval de lijkwade waarin het lichaam van Jesjoea gelegen heeft. Als de kletsmajoor die hij is – blijkbaar zijn olijfbomen dat – knoopt hij een gesprek aan met de lijkwade (ja, ‘mevrouw lijkwade’ kan ook praten) en ontdekt hij dat Jesjoea zijn graf heeft verlaten. Wat een ‘rebelse snaak!’, oordeelt het olijfhout.
De theatermaker overleeft de uitbarsting van de Vesuvius (weer zo’n memorabele gebeurtenis waar het olijfhout getuige van is) niet, waarna het olijfhout zoek raakt. Uiteindelijk wordt hij, na eeuwen onder puin bedolven te zijn, opgediept door een nieuwe eigenaar, een monnik, die op het plankje een schildering aanbrengt van Maryam met geloken ogen. Mede daardoor promoveert het plankje tot een heus icoon, die bij eenieder die hem aanraakt een intense siddering teweeg brengt.
Abdeslam uit Molenbeek
En er zijn nogal wat typetjes die het beschilderde plankje aanraken: van wetenschapper tot soldaat, en van kunstenaar tot ketter. Parallel aan het wisselende eigenaarschap verandert natuurlijk ook de functie van het olijfhout. Religieus icoon, opgeborgen kunstschat, handelswaar, schroot, kostbaar relikwie, schietschijf, snijplank, ruimtepuin en, last but not least, schermafbeelding van de telefoon van Mahmud, leerling van Abdeslam uit Molenbeek – een flinke, maar niet allesomvattende, greep uit de verschillende gedaantes van het vloekhout.
Dankzij het vloekhout, en diens wisselende eigenaar, krijgt de lezer een inkijkje in de ideeëngeschiedenis van de wereld: het hout, en daardoor de lezer, is toehoorder bij gesprekken tussen kardinalen over christelijke theologie, bij disputen tussen geleerden over islamitische filosofie en bij discussies tussen soldaten over communistische ideologie.
Net als bij Jesjoea eerder, schroomt het hout nu niet om de ideeën van die suffige mensen – of die mensen zelf – van cynische commentaar te voorzien. De islamitische filosofen, bij wie het olijfhout aanwezig is, voeren, na een paar alcoholhoudende drankjes, hun debat…
“…op vurige toon, maar met steeds minder logica. Ten slotte zien ze eruit als goedige oude boeren die […] hun rode koppen bij elkaar steken en in elkaars oren spannende verhalen vertellen.”
Niet-weten
Dergelijke uitspraken kán het hout ook doen, want hij gaat natuurlijk veel langer mee dan een standaard mensenleven. Doordat het vloekhout ruim tweeduizend jaar geschiedenis, inclusief belangrijke gebeurtenissen en sleutelpersonages, van dichtbij heeft meegemaakt, wéét hij dat gebeurtenissen anders zijn verlopen dan dat de mens graag gelooft: zo is Jesjoea niet het resultaat van een ‘Onbevlekte Ontvangenis’, maar van een ordinaire verkrachting door een soldaat. Religieuze ideeën en menselijke kennis zijn eerder inbeelding dan werkelijkheid. De ironische kanttekeningen van het vloekhout lijken het tijdelijke, het beperkt houdbare en het niet-kunnen-weten van de mens te benadrukken.
De (mogelijke) boodschap van het vloekhout? Misschien moeten wij mensen, bewoners van deze blauwgroene aardbol, eens wat minder obsessief bezig zijn met religie en ideologie en ons meer focussen op wat er écht toe doet, namelijk goed en gelukkig voor elkaar zijn. Ach, je kan er natuurlijk van alles in lezen – een zoetsappige boodschap of een flinke dosis maatschappijkritiek. Uw recensent is geen filosoof.
Kunstig
Het vloekhout is een kunstig werk. Het is knap hoe De Boose de lezer, via de levenswandel van het olijfhout, langs ideeën uit verleden en heden leidt. Door de originele invalshoek, de anekdotische en vlotte stijl, en de dan weer humoristische dan weer ernstige toon, schetst De Boose een prikkelende geschiedenis van de wereld, haar avonturiers en hun ideeën.
Het onvertelde verhaal van mijn oma’s zwijgende kersenboom valt ongetwijfeld in het niet bij dat van de olijfboom.
Boek: Het Vloekhout – Johan de Boose