1950: De wapens worden gelost
“Nederland mag niet opnieuw een slagveld worden en van ons, communisten, hangt alles af. (…) Kameraden, er zal veel werk verzet moeten worden, doch wij kunnen en moeten ervoor zorgen, dat deze wapens niet gelost kunnen worden”
Bovenstaande hield CPN-districtsleider Jan Schalker zijn Rotterdamse partijgenoten in januari 1950 voor. Schalker doelde op Amerikaanse wapens die in het voorjaar van 1950 aan de West-Europese NAVO-bondgenoten zouden worden geleverd. Rotterdam was één van de havens waar deze wapens moesten worden ontscheept. De CPN hoopte de havenarbeiders ertoe te kunnen aanzetten dit werk te weigeren. Een politieke staking dus. Het mislukte echter volledig. Niet meer dan een handjevol arbeiders legden daadwerkelijk het werk neer.
De ongeduldige partijleiding werd in februari 1950 nog verteld dat “de zaak leeft onder de arbeiders. Velen zijn bereid niet te lossen”. Twee maanden later probeerde ook Schalker het bestuur gerust te stellen: “over het algemeen hebben de meeste partijgenoten een optimistische kijk op de actiemogelijkheden”. De Binnenlandse Veiligheidsdienst had toen echter al geconcludeerd dat een omvangrijke staking onwaarschijnlijk was. Het was niet alleen het niet kennen van de leveringsdata dat remmend werkte op het energieniveau. Het ontbrak het de CPN aan drie essentiële succesfactoren: 1) een dynamische partijorganisatie, 2) aansluiting bij de havenarbeiders en 3) bondgenoten bij andere organisaties.
De partijorganisatie
In Rotterdam stelde de CPN van oudsher weinig voor, zeker in vergelijking met Amsterdam, waar het partijbureau was gevestigd en het politieke talent zich concentreerde. Na de bezetting groeide het leden- en stemmenaantal explosief, maar de lokale partijorganisatie evolueerde niet mee met de nieuw verworven aanhang. Tijdens de Duitse bezetting was het leeuwendeel van het Rotterdamse partijkader opgepakt en grotendeels vermoord. Dit had tot gevolg dat er weinig politieke en organisatorische ervaring voorhanden was. De bronnen geven een beeld van een zwabberend en leidingloos district, waar onderlinge intrige de boventoon voert. Op papier was er veel activiteit: er waren buurtafdelingen, bedrijfsgroepen, vredescomités, vrouwenbewegingen, maar in de praktijk kwam al het werk neer op dezelfde kern van actieve partijleden, zeker vanaf het moment dat de opkomende Koude Oorlog de CPN-aanhang deed uitdunnen. In de gemeenteraad werd de partij op een zijspoor gezet, en van noemenswaardige massa-acties was na 1948 nauwelijks sprake.
In januari 1949 was CPN-voorman Paul de Groot het weer eens zat. Partijbestuurslid Jan Schalker werd naar Rotterdam gestuurd om daar de leiding over te nemen. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), die vanaf 1947 meerdere informanten in de Rotterdamse CPN had rondlopen, wist een paar maanden later te melden dat Schalker “een grotere activiteit ontwikkelt dan zijn voorganger”, maar toch ook grote moeite heeft om “zijn partijgenoten hier te stede te mobiliseren”. Toen Schalker eind 1949 afwezig was vanwege een maagbloeding, kelderde de ledenactiviteit nog verder en namen zijn medebestuurders de ruimte om zo weinig mogelijk uit te voeren: “als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel”, zo concludeerde de BVD.
Een van de prioriteiten van het matig functionerende bestuur was het organiseren van massale acties in de bedrijven en dan met name in de haven, die door de CPN werd gezien als het voorportaal van de Amerikaanse invloed in Europa. Bestuurder Jan Bork en vakbondsman Maud Boshart ontwikkelden wilde plannen, zoals het platleggen van de haven door met roeiboten aan boord van schepen te gaan en dan de bemanning op de mouw te spelden dat het schip besmet zou zijn. Enige uitvoering werd hier, voor zover bekend, niet aan gegeven. Eind 1949 kwam, onder andere dankzij contact met de Belgische en Franse communistische partijen, een nieuw actie-idee op: arbeiders overhalen om geen Amerikaanse wapens in West-Europese havens te lossen. Alle aandacht ging er naartoe: er werden havenvredescomités opgericht, pamfletten gemaakt ene ronkende speeches aan gewijd.
Alle aandacht? De CPN is altijd behoorlijk slecht geweest in het stellen van prioriteiten. Actieve partijleden werden chronisch overvraagd. Ze moesten vergaderingen bijwonen, zitting nemen in allerlei comités, colporteren met De Waarheid en op hun werk de blijde boodschap van het communisme vertellen aan collega’s. Bovendien kwam de partij chronisch geld tekort, en dus werden de leden als een soort melkkoe gebruikt. Altijd was er wel weer een geldactie waarvoor tamtam gemaakt moest worden.
In 1949 maakte de partij het helemaal bont. Voor Stalins 70-jarige verjaardag werden alle districten opgeroepen geld te verzamelen voor een cadeau aan de grote leider, wat maar heel moeizaam lukte. Een afdelingsbestuurder op Zuid opperde zelfs dat CPN-arbeiders op hun werk propaganda moesten maken…
“…voor het idee om als blijk van waardering, een persoonlijk geschenk aan Stalin te sturen. Zo kunnen de arbeiders van de scheepswerven een miniatuurschip bouwen en de schilders een schilderstuk vervaardigen.”
Het is niet onvoorstelbaar dat de gemiddelde Rotterdamse communist in een soort constante verwarring leefde over hoe te voldoen aan de immer te hoge verwachtingen, en dat dit hem of haar eerder verlamde dan enthousiasmeerde. Het fanatisme dat nodig was om in 1950 acties tegen de wapenzendingen te ontketenen zal er dus bij de partijleden niet zijn geweest. Hoe zat dat bij de havenarbeiders, de groep die de staking uiteindelijk moest doorvoeren?
De havenarbeiders
De arbeidsverhoudingen in de haven lagen voor de oorlog duidelijk in het voordeel van de werkgevers. De meeste arbeiders waren immers niet in vaste dienst, maar moesten als ‘losse’ krachten zich telkens opnieuw aanmelden voor een klus. Door dit systeem hadden arbeiders te maken met onregelmatige inkomsten en periodieke werkloosheid. Mogelijkheden om carrière te maken waren er nauwelijks. Werkgevers en werknemers wantrouwden elkaar. Solidariteit bestond vooral tussen arbeiders onderling. Het optimisme rond de bevrijding deed echter de hoop van de havenarbeiders op een betere toekomst leven. Hun betrokkenheid bij de wederopbouw van de Rotterdamse binnenstad, de vernieuwingsideeën van bepaalde media en politici én de opkomst van de Eenheidsvakcentrale (EVC): dat alles zou een breuk met het verleden betekenen.
De realiteit werkte echter al snel ontnuchterend. De prioriteit van de havenbedrijven lag bij het zo snel mogelijk heropbouwen van de verwoeste haven, in plaats van salarisverhoging of meer werkzekerheid. De regering, werkgevers en de impopulaire ‘oude’ vakbonden bouwden ondertussen aan het systeem van structureel overleg en de geleide loonpolitiek. In dit systeem was geen plaats voor de immens populaire, voor communisten gedomineerde, EVC. Deze vakbeweging werd immers geacht haar toon te matigen, af te zien van ‘wilde’ looneisen en het stakingswapen niet te gebruiken. De EVC weigerde. Deze ontwikkelingen vormden de brandstof voor de massale havenstakingen van 1945 en 1946, die in andere publicaties al in detail zijn beschreven. Voor dit verhaal is de uitwerking van de gebeurtenissen op de houding van de havenarbeiders van belang. De stakers hadden hun werkzekerheid en loon op het spel gezet, en de hoon van een deel van de media moeten ondergaan. Ze kregen er echter weinig voor terug. De EVC werd nog steeds niet erkend, en de arbeidsvoorwaarden die de ‘bonafide’ vakbonden hadden weten te onderhandelen, werkten slechts als een doekje voor het bloeden.
Bovendien eigende de CPN zich de vakbeweging steeds meer toe. Vóór 1947/1948 was de partij huiverig voor massale stakingen, want deze bedreigden haar reputatie en daarmee mogelijke regeringsdeelname voor de CPN. De partij oefende dus meermaals druk uit op de EVC om (vaak spontaan ontstane) stakingen te beëindigen, zonder dat er daadwerkelijk resultaten waren bereikt. Deze strategie deed de populariteit van de EVC geen goed, en deed de vakbond de bijnaam ‘Eeuwige Vakantie Club’ verdienen.
In 1947-1948 veranderde het politieke klimaat in Nederland drastisch. De toenemende spanningen tussen Amerika- en Sovjet-gezinden werden voelbaar, en kwamen tot een kookpunt toen de Tsjechische communisten met een coup de macht naar zich toetrokken in 1948. De meeste pogingen tot samenwerken tussen communisten en niet-communisten in Nederland werden hierna snel de nek om gedraaid. De CPN ging mee met de nieuwe confrontationele, anti-Amerikaanse lijn die door de Sovjet-leiders was uitgestippeld. Een onderdeel van deze nieuwe lijn was een hernieuwde liefde voor stakingen en arbeidersactie, maar dan wel als onderdeel van een grotere strijd: die voor de vrede en de revolutie, en tegen de regering, de ondernemers, de officiële vakbonden, de sociaaldemocraten en de Amerikanen. CPN-bestuurslid Jaap Brandenburg:
“Hierdoor krijgt elke staking, hoe onbetekenend deze ook moge lijken, een sterk politiek karakter, dat door de arbeiders en zeker door de communisten erkend dient te worden.”
Maar zaten de havenarbeiders op een stakingslustig EVC onder CPN-invloed te wachten? Daar lijkt het niet op. Hoewel de CPN in Rotterdam, en zeker in bepaalde arbeiderswijken (Afrikaanderwijk, Bloemhof, Katendrecht) veel stemmen trok, kwam het aantal havenarbeiders dat daadwerkelijk partijlid was nooit boven enkele honderden uit. Veel arbeiders waren gemigreerd vanuit het gelovige Zeeland en Brabant, en hadden het socialisme dus niet met de paplepel ingegoten gekregen. Bovendien waren de arbeiders weliswaar ontevreden over hun loon, het losse dienstverband en de scheve machtsverhoudingen in de haven, maar dat betekende niet automatisch dat ze tegen de politionele acties in Indonesië, de Marshall-hulp en Amerikaanse wapens waren – thema’s die in het communistische wereldbeeld allemaal met elkaar waren verbonden.
Bovendien veranderde langzamerhand het karakter van de arbeiderspopulatie. Hoewel de bezorgde elite het soms voorstelde als één samengebonden massa, die in verpauperde volkswijken woonde en er een losse leefstijl op nahield, blijkt uit onderzoek van Erik Nijhof een ander beeld. Havenarbeiders woonden door heel de stad verspreid. Zeker de jongere immigranten deden hun best om juist te ontsnappen aan het lage levenspeil van de ‘typische’ arbeider. Zij trokken naar de nette nieuwbouwwijken, waar ze een burgerlijk gezinsbestaan begonnen. Op hun werk waren ze meer dan de generatie voor hen gericht op individuele lotsverbetering, en dus minder geneigd om tot risicovolle, collectieve actie over te gaan. De stakingen van ’45 en ’46 hadden tot niets geleid, waarom zou het dan een volgende keer wel lukken? Bovendien was het altijd maar de vraag of de stakingskas van de EVC wel voldoende gevuld was. Als er niet werd gewerkt, werd er immers niets verdiend, maar de EVC was niet genegen stakers zomaar 100% uit te keren. Staken was immers geen hobby, maar een uiting van solidariteit, een offer voor het grotere doel. De CPN bekeerde zich dus pas aan het eind van de jaren ‘40 tot het stakingsevangelie terwijl de voedingsbodem daarvoor al aan het afkalven was. Maar waren er dan geen andere vakbonden die de arbeiders tot actie konden bewegen?
De bondgenoten
De toenemende CPN-invloed in de EVC stootte ook een aanzienlijk deel van de actieve Rotterdamse EVC-leden tegen de borst. Bekende voormannen als Toon van den Berg en Leen van Os kregen steeds meer het idee dat het ‘Amsterdamse’ partijbelang zegevierde boven het ‘Rotterdamse’ arbeidersbelang. Zeker de fusie die de EVC in 1946-1947 tot stand probeerde te doen komen met de NVV (de voorloper van de huidige FNV) zette kwaad bloed, met name vanwege de ondemocratische methoden die het landelijke EVC-bestuur probeerde te gebruiken om opposanten buitenspel te zetten. De fusieplannen strandden in het opkomende Koude Oorlogs-klimaat, maar het kwaad was al geschied. De Rotterdamse afdeling had zich van de EVC afgescheiden en een nieuwe vakbond opgericht; het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Deze OVB was in Rotterdam in één klap veel populairder dan de EVC, die in de woorden van een historicus “werd gereduceerd tot een obscuur filiaal van een Amsterdams moederbedrijf”. De OVB en EVC werden elkaars concurrenten; van samenwerking kwam het nauwelijks.
Toch werden partijleden door de CPN-leiding opgeroepen juist het contact te zoeken met andersdenkenden, om samen acties te ondernemen en ze langzaam tot het communisme te winnen. Maar, en dit is één van de onoplosbare paradoxen van de CPN, er moest tegelijkertijd zo duidelijk mogelijk stelling genomen worden tegen het trotskisme. De vermeende volgers van de ideeën van Leon Trotski waren mensen die zich als progressief voordeden, maar in opdracht van de vijand (de veiligheidsdienst, de regering, de Amerikanen) verwarring creëerden en de goede zaak stiekem tegenwerkten.
Voor de CPN was de OVB het schoolvoorbeeld van een trotskistische organisatie. De OVB kwam immers op voor betere arbeidsvoorwaarden en ondersteunde stakingen, maar besteedde weinig aandacht aan de grotere politieke boodschap – die tegen Amerika, de Marshallhulp en de Duitse herbewapening. Een doodzonde in de ogen van communisten. In de CPN-media was de OVB daarom voortdurend lijdend voorwerp van complottheorieën en scheldkanonnades. Jaap Brandenburg schoof de schuld van de geringe invloed van de CPN in Rotterdam dan ook geheel in de schoenen van het trotskisme.
“De Rotterdamse haven is van beslissende betekenis in de strategische plannen van de Amerikaanse imperialisten. Deze haven is voorbestemd een belangrijke rol in de voorbereiding van een eventuele derde wereldoorlog te spelen. In opdracht van hun Amerikaanse meesters verrichten de trotskisten hun verderfelijk werk in die plaatsen, waar dit voor hen het meest noodzakelijk is, hier Rotterdam”.
De onderlinge vijandschap tussen de twee tot actie bereide, niet-officiële vakbonden belemmerde dus de totstandkoming van grootschalige acties in de Rotterdamse havens.
De nasleep
Als we het ‘maandoverzicht’ in het communistische tijdschrift Politiek & Cultuur van maart 1950 moeten geloven, begrepen de arbeiders…
“…dat het mogelijk is een nieuwe imperialistische oorlog te verhinderen, wanneer men met eensgezinde kracht tegen de oorlogsvoorbereiding optreedt, geen enkele maatregel van de oorlogsstokers onbeantwoord laat, en wanneer men voorkomt, dat de kanonnen aan land worden gebracht, die hun lopen naar het Oosten moeten richten”.
Achteraf moeten we vaststellen dat de situatie er in de praktijk er totaal anders uit zag. Er waren slechts een paar fanatieke communisten in de haven om arbeiders te informeren over de wapenzendingen. Krachtige leiding was er nauwelijks; de leiders Bork, Boshart en Dorchain opereerden solistisch, en lagen geregeld in de clinch met elkaar en met andere partijgenoten. Bij vergaderingen kwamen maar weinig havenarbeiders opdagen, omdat de meesten geen zin hadden hun loon en baan te riskeren voor de politieke doeleinden van de al eerder onbetrouwbaar gebleken communisten. Het was immers wederom niet duidelijk of de EVC wel tot salarisuitkering over zou kunnen gaan. Naar verluid begroetten bewoners van de Tweebosstraat daarom een CPN-optocht in mei 1950 met de frase:
“wil je honger en ellende, kies dan Schalker en zijn bende.”
De CPN interpreteerde de houding van de arbeiders echter anders: “de massa begrijpt nog niet, waarom ze moeten staken”. De OVB was tenslotte weinig genegen om haar aartsvijand te hulp te schieten. Het tegenoffensief was krachtig, vooral van de zijde van de sociaaldemocraten: de leden van de bij de NVV aangesloten Bond van Transportarbeiders verklaarde plechtig de wapens te zullen lossen, en de Rotterdamse PvdA verspreidde een pamflet waarin de tactiek van de Russen werd vergeleken met die van de nazi’s in mei 1940.
In de zomer van 1950 gebeurde er echter iets anders waardoor de havenarbeiders wél in actie wilden komen. Doordat er in de haven van Antwerpen werd gestaakt tegen de terugkeer van koning Leopold III, raakte de haven van Rotterdam overbelast. De werkgevers moesten werklozen inzetten om het tekort op te vullen. Voor deze werklui hoefden geen sociale lasten te worden betaald, zodat ze meer loon ontvingen dan de reguliere havenarbeiders. Dit zette kwaad bloed, wat leidde tot een grote staking die van 13 tot 19 augustus duurde, waar zo’n 10.000 man aan meededen. De plaatselijke EVC-leiders hadden hun lesje geleerd van het wapenzendingsfiasco, en wisten de staking te kanaliseren door niet onder de EVC-vlag, maar via een apolitiek ‘comité van actie’ te opereren. Er ontstond echter wederom onduidelijkheid over de stakingskas, terwijl het wel duidelijk was dat de regering en de werkgevers niet bereid waren om aan de opvallend hoge eisen (10% loonsverhoging!) van het comité van actie te voldoen. Een impasse volgde. Veel havenarbeiders kozen eieren voor hun geld en op 19 augustus ging iedereen weer aan het werk. Wederom was er niets bereikt.
De verkeerde lessen
Wat leerde de CPN van de mislukte acties in 1950? Dat men niet kon verwachten dat havenarbeiders zich zomaar voor het politieke karretje van de partij lieten spannen, zeker als er geen zekerheid over inkomsten geboden kon worden? Dat de eigen partijorganisatie helemaal niet berekend was op het ondersteunen van grootschalige acties, omdat actieve leden zich al voor honderd dingen tegelijk moesten inzetten? Dat het zoeken van samenwerking met andersdenkenden en het uitschelden van vermeende trotskisten eigenlijk niet samengaan? Welnee. De partijleiding weet het fiasco ten eerste aan een onvoldoende politiek bewustzijn onder de arbeiders. De oplossing: meer activiteit van partijgenoten in de bedrijven en meer scholing. Ten tweede hadden enkele individuen grote fouten gemaakt, zoals het opzij zetten van politieke eisen en het stellen van de 10%-looneis. De oplossing: Jan Bork de laan uitsturen en Jan Schalker op een zijspoor zetten. Tenslotte hadden trotskisten de acties moedwillig gesaboteerd. De oplossing: nog harder tegen vermeende trotskisten en spionnen optreden. Dat de CPN en de EVC na 1950 geen rol van de betekenis in de Rotterdamse haven hebben gespeeld mag dus geen verrassing heten.
Bronnen ▼
-Smit, Evert Jan – De syndicale onderstroom: Stakingen in de Rotterdamse haven, 1889-2010 (Amsterdam, 2013)
-Verrips, Ger, Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991 (Amsterdam, 1995)