Lucas van Leyden, beeldend kunstenaar van beroep, werd in 1494 in Leiden geboren en stierf in die stad rond 1533. In 1524 maakte hij een prent, die door de kenners De Chirurgijn wordt genoemd. Wat is er te zien?
De toeschouwer krijgt een kijkje in de praktijk van een laatmiddeleeuwse medicus. De arts zit wijdbeens in zijn stoel, de patiënt zit op de grond, tussen de knieën van de geneesheer. Vluchten kan niet meer. Bezwerend houdt het slachtoffer zijn rechterhand omhoog, kennelijk bang voor de pijnlijke ingreep die hem te wachten staat. De arts brengt een sneetje aan achter het oor voor een aderlating ter plaatse. Voorzichtig houdt hij met zijn linkerhand het oor van de patiënt vast. In de rechterhand hanteert hij het aderlaatmes, zonder twijfel met vaste hand. Want, let op, achteraan het heft is een belletje bevestigd, dat bij elke verkeerde beweging zal gaan klingelen.
Rechts op het kastje staat de schaal al klaar, waarin het afgetapte bloed zal worden opgevangen. De ingreep zal de arme drommel een lieve duit gaan kosten. Ziekenzorg is altijd al een dure grap geweest. De rijke, met bont afgezette kleding van de chirurgijn staat in fel contrast tot de armoedige plunje van de patiënt. Bij hem is het armoe troef. Dat blijkt wel uit de kapotte schoenen van de man. De onbescheiden, maar spannende vraag luidt: Aan welke ziekte lijdt de patiënt, en waarom vindt de aderlating achter het oor plaats?
Aderlating werd ingegeven door de klassieke theorie van de ‘sappenleer’ die al in de Griekse oudheid door Hippocrates werd toegepast en ook in de Middeleeuwen (en tot in de negentiende eeuw!) gebruikelijk was. Men ging er daarbij van uit dat de gemoedsgesteldheid en de gezondheid van de mens werden bepaald door de vier lichaamssappen: gele gal, zwarte gal, slijm en bloed. In een gezond lichaam waren deze vier sappen met elkaar in evenwicht. In geval van ziekte was deze harmonie verstoord.
Bij de aderlating ging de chirurgijn (zo werd de arts genoemd) ervan dat bij de patiënt die te veel bloed had, het overtollige bloed moest worden afgevoerd. Over het algemeen werd zo’n patiënt gekenmerkt door zijn vurige, ‘verhitte’ gedrag. Hevig liefdesverdriet kon ook een oorzaak zijn.
De aderlating was strikt aan leeftijd gebonden. De praktijk mocht plaatsvinden bij patiënten tussen de veertien en zeventig jaar, niet eerder en niet later. Verder moest de aderlating plaatsvinden op een geschikt tijdstip dat door de stand van de sterren werd bepaald. De arts was dus ook een sterrenduider.
De afwijking kon echter ook op een ziekte wijzen. Op basis van de klachten van de patiënt moest de dokter zijn diagnose bepalen. Maar waar op het lichaam, van hoofd tot voeten, moest de aderlating plaatsvinden? In de late Middeleeuwen waren er zogenoemde aderlaattraktaten in omloop die door de behandelende dokter konden worden geraadpleegd. Zeer behulpzaam was de getekende ‘aderlaatman’, een schets van het mannenlichaam, waar in de marge door een verbindingslijntje de juiste plek voor de aderlating werd genoemd.
Aderlating achter het oor is volgens de oude medische geschriften de remedie tegen hoofdpijn en geestesziekte. De patiënt beschikt nier meer over zijn verstandelijke vermogens. De arme drommel op de prent van Lucas van Leyden die achter het oor ten ader wordt gelaten, blijkt psychisch gestoord te zijn. Zijn wijd opengesperde ogen, zijn verwilderde blik passen bij dit ziektebeeld. Hopelijk heeft de ingreep geholpen.