De weeskinderen van de kinderkolonie in Veenhuizen (1824-1859)

De Kinderkolonie – Wil Schackmann
5 minuten leestijd
Veenhuizen (Foto: schackmann.nl)
Veenhuizen (Foto: schackmann.nl)

Generaal-majoor Johannes van den Bosch (1780-1844) stichtte in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid. Zijn doel was om de ernstige armoede in de Hollandse steden na de Franse Tijd (1795-1814) te bestrijden en kansarmen aan het werk te zetten in ‘dwanggestichten’ in het Drentse dorp Veenhuizen. Ver van de boze stadswereld kregen armen, weeskinderen en zogenoemde ‘asocialen’ zo de kans om door hard te werken hun leven op de rit te krijgen. Romanschrijver Wil Schackmann – tevens coauteur van de tv-serie Medisch Centrum West – publiceerde over deze wezenkolonie in Veenhuizen De Kinderkolonie (Uitgeverij Atlas Contact, 2016).

Cornelis Kruseman, Portret van Johannes van den Bosch, 1829, Collectie Rijksmuseum
Cornelis Kruseman, Portret van Johannes van den Bosch, 1829, Collectie Rijksmuseum
Ook in andere plaatsen in Drenthe en Overijssel komen vanaf 1818 werkkoloniën tot stand, zoals in Frederiksoord (dat in 1818 de eerste proefkolonie is), Willemsoord, Wilhelminaoord en Ommerschans. Deze werden, anders dan Veenhuizen waar sprake was van dwang, de gewone of vrije koloniën genoemd. Op ongeveer 400 kleine hoeves met een lapje grond konden mensen hun eigen kost verdienen door landarbeid en spinwerk. Schackmann:

Het kolonisatiemes snijdt aan twee kanten: de steden worden ontlast van al die armoedzaaiers en ons land wordt rijker doordat er meer land in cultuur gebracht wordt, wat extra landbouwproducten oplevert.” (16)

Johannes van den Bosch

Schackmann schetst, na een korte verhandeling over de geschiedenis van weeshuizen, wat voor persoon Van den Bosch was. Johannes had als generaal-majoor in het leger gewerkt, maar verlegde zijn blikveld na de Franse Tijd. Hij ontpopte zich tot drijvende kracht achter het fenomeen ‘werkkolonies’. Van den Bosch was een idealist. Hij was sterk beïnvloed door Verlichtingsidealen, geloofde in de maakbaarheid van de samenleving en het opvoeden van kansarme mensen tot fatsoenlijke, deugdelijke burgers. Uit Johannes’ pen vloeide het ene na het andere plan om werkverschaffingsprojecten voor kansarmen op te zetten. Deze plannen werden voorgelegd aan koning Willem I en in het geval van de zojuist genoemde werkkolonies per Koninklijk Besluit geratificeerd.

In het Koninklijk Besluit van 6 november 1822 zijn, na eerder wezen en ‘asocialen’, weeskinderen aan de beurt. De Maatschappij tot Weldadigheid zou weeskinderen gaan plaatsen in werkkoloniën, tegen een vergoeding van 45 gulden per kind per jaar. Al een paar weken later koopt de Maatschappij grond aan in Veenhuizen om een kolonie te beginnen:

“Op 21 november 1822 koopt de Maatschappij ‘een boerenplaats, staande en gelegen te Veenhuizen, gemeene Norch’. Inclusief de erbij behorende ‘haverkampen, boschgronden, bouwlanden, velden en veenen, benevens hooij- en weidelanden’ betaald ze er zesduizend gulden voor.” (27)

De kinderkolonie Veenhuizen

De Kinderkolonie (detail cover)
De Kinderkolonie (detail cover)
Het jaar erop arriveerden de eerste armlastigen in de kolonie en op donderdag 19 februari 1824 de eerste 92 ‘wezen, vondelingen en verlaten kinderen’. Het zouden er 98 geweest zijn, ware het niet dat zes kinderen voortijdig weggelopen cq. ontsnapt waren. Op 28 februari arriveert een tweede groep van 52 kinderen in Veenhuizen. Ze hebben lekker de ruimte, aangezien het inwonertal van de kinderkolonie op 1200 is bepaald.

Schackman, die voor zijn boek veel onderzoek in het Drents Archief heeft gedaan, behandelt in De kinderkolonie alle denkbare aspecten van het leven in de kinderkolonie Veenhuizen: de dagbesteding en het werk dat de kinderen doen, de rol van godsdienst in het kampleven, ontsnappingen en pogingen daartoe, een cholera-uitbraak in 1849 die enkele dodelijke slachtoffers eist en de correspondentie die de kinderen in het kamp voerden met de buitenwereld.

Per 1 augustus 1824, voor de begrippen van die tijd rijkelijk laat, kreeg de kinderkolonie bijvoorbeeld een eigen protestantse predikant: Johannes Herman Heerspink (1785-1832). Heerspink was veertig jaar toen hij met zijn werk in Veenhuizen begon en ging met zijn gezin in Westervelde wonen. Hij gaf de kinderen in Veenhuizen catechisatie, preekte in het dorp en ontpopte zich tot een populaire en zeer geliefde predikant. Naast Heerspink was in Veenhuizen een katholieke zielzorger actief, die de katholieken bediende.

‘Een wel toebereiden hutspot’

De weeskinderen waren veelal te jong om te kunnen werken, dus lag het accent in het kamp op onderwijs en opleiding. Voor de wat oudere kinderen (van middelbareschoolleeftijd) was er vlak bij Veenhuizen – in Klein-Wateren – een stuk land beschikbaar met gebouw waar ze een agrarische opleiding konden volgen, maar ook een opleiding tot bijvoorbeeld boekhouder. Schackmann:

“De allereerste leerlingen op het instituut in Wateren zijn weeskinderen. (…) Aan het eind van 1824 telt het instituut 39 kwekelingen. Als er rond deze tijd een commissie van de Maatschappij op bezoek komt, zien zij ‘dertig sterke, gezonde knapen met graagte een smakelijken en wel toebereiden hutspot nuttigen’.” (53)

Tuchtraad voor kinderen

Boeiend is het hoofdstuk over de ‘Raad van Tucht voor weezen, vondelingen en verlatenen kinderen’, die in augustus 1829 voor het eerst in Veenhuizen bijeenkwam. Deze Raad moest ongehoorzame en vervelende kindertjes aanpakken, op basis van een reglement dat op 8 juli 1829 was opgesteld en de ‘verkeerdheden en misdrijven’ benoemde die de kinderen konden begaan.

De ‘rechtspraak’ van de Tuchtraad was overigens nogal subjectief en vanuit juridisch oogpunt discutabel. Schackmann noemt meerdere specifieke voorbeelden van hoe de ‘Raad van Tucht’ oordeelde en al dan niet tot strafbepalingen overging:

“Belangrijk bij een strafbepaling is hoe een wees bekendstaat. Bij een slechte reputatie wordt het vonnis strenger. Als de achttienjarige Maria Ziegesen zover is gegaan om tijdens de veldarbeid een ander meisje ‘moedwilliger wijze met een kooren sikkel in de arm te blesseren’, wordt meegewogen dat zij volgens de zaalopziener ‘steeds geneigd is tot het oproer maken in de zaal’ en dat zij de gewoonte heeft ‘anderen tot baldadigheid en kwaadwilligheid aan te sporen’. Anderzijds kun je ergens mee wegkomen als je een goed verhaal hebt. Er wordt wel eens iets gestolen uit de fabriek. Pieternella Hartog had aan het eind van de dag stiekem ‘een kluw breijgaren’ meegenomen. voor de tuchtraad bekent ze die ontvreemding meteen, maar ze voegt eraan toe ‘echter niet met de intentie het voor zich te behouden’. Ze had het breigaren ’s avonds op de zaal willen gebruiken ’tot het breiden van borstrokmouwen voor de fabriek’. Haar bedoeling was geweest ‘om door deze weg meerdere verdiensten te bekomen’. Dat komt bij de raad prima over: ijver en vlijt staan hoog in het vaandel. Men spreekt haar alleen maar streng toe. Die mogelijkheid biedt het reglement ook.” (199)

Op zaterdag 11 december 1829 vindt in het kamp een ‘massaproces’ plaats, als vierentwintig jongens moeten voorkomen vanwege het stelen van aardappelen en wortelen. Zij worden veroordeeld tot vijf dagen strafkamer en tot het terugbetalen van de dubbele hoeveelheid van de ontvreemde goederen.

Einde kinderkolonie

De Kinderkolonie
De Kinderkolonie
Op 18 december 1859 sloten de ‘gestichten’ in Veenhuizen officieel hun deuren. De resultaten van het project waren te gering. In de periode 1824 tot 1859 zijn in totaal 8602 kinderen in Veenhuizen ondergebracht geweest. Van hen kwam bijna de helft uit Amsterdam (48 procent), met verder kinderen uit andere grote steden als Den Haag en Rotterdam.

Van de kinderen en wezen die in Veenhuizen hebben gezeten, was 58 procent jongen en 42 procent procent een meisje. Het aantal sterfgevallen lag rond de 25.1 procent, wat erg hoog was. In totaal stierven in Veenhuizen liefst 2155 kinderen. Gemiddeld ontsnapten meer dan tien kinderen per jaar uit de kinderkolonie Veenhuizen:

“Afgaande op notities in stamboeken, mutatieregisters en bij de raad van tucht is het [ontsnappen] ontzettend vaak geprobeerd. Maar wegblijven is de kunst en uiteindelijk zijn niet meer dan om en nabij de 375 wezen erin geslaagd om via ontvluchting het kinderetablissement achter zich te laten.” (365)

Eind 1859 vormde de Rijksoverheid de bedelaarsgestichten Veenhuizen en Ommerschans en tot gevangenissen. Het gevangenispersoneel kreeg een klein dorp ter beschikking, dat om de strafinrichtingen heen gebouwd werd. In 1890 sloot gevangenis Ommerschans. Veenhuizen bleef als gevangenis bestaan.

Boek: De kinderkolonie – Wil Schackmann
Boekfragment op Historiek: Van wees tot werkpaard
Verder lezen: Informatie Drents Archief over het kerkelijk leven in Veenhuizen

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

0
Reageren?x
×