Dark
Light

Claim Birma-spoorlijn slecht onderbouwd

3 minuten leestijd
Nam Tok Sai Yok Noi, het huidige eindpunt van de Birma-spoorlijn - cc
Nam Tok Sai Yok Noi, het huidige eindpunt van de Birma-spoorlijn - cc

De Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel heeft aangekondigd dat de Nederlandse staat een claim kan verwachten voor het onzorgvuldig uitvoeren van de Birma-regeling. Nogal voorbarig, vindt Bert Immerzeel, want voor een dergelijke beschuldiging missen harde bewijzen.

De afgelopen weken verschenen meerdere berichten in de media over Nederlandse krijgsgevangenen die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de Birma-spoorlijn hebben gewerkt. Een verschrikkelijke geschiedenis die niet vergeten mag worden, en daarom steeds moet worden verteld. Maar toch, waarom juist nu deze extra aandacht? Omdat het 70 jaar geleden is dat de oorlog is geëindigd? Nee, omdat een nieuwe organisatie, de Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR), de Nederlandse overheid beschuldigt van onzorgvuldig handelen.

Uit de verkoop van de spoorlijn kregen de geallieerden van de Thaise overheid enkele miljoenen. Hiervan werd in 1954 honderdduizend Britse ponden voor de Nederlandse overheid gereserveerd om de mannen die de lijn hadden aangelegd, te compenseren. Volgens de Stichting TFIR zou deze overheid onvoldoende inspanning hebben geleverd om alle ca. 17 à 18 duizend Nederlandse Birma-dwangarbeiders over deze regeling te informeren.

Reacties positief

Deze ‘Birma-regeling’ was de eerste van een drietal regelingen waarbij de Nederlandse overheid als doorgeefluik fungeerde bij de verdeling van een lump sum. De andere twee, beide uit 1956, waren een uitkering bestemd voor álle krijgsgevangenen op basis van het vredesverdrag met Japan, en een uitkering bestemd voor burgergeïnterneerden op basis van het zogenaamde Yoshida-Stikkerprotocol.

Honderdduizend Britse ponden betekende volgens de toenmalige wisselkoers 1.062.000 Nederlandse guldens. Minister Beyen van Buitenlandse Zaken, en Luns, minister zonder Portefeuille, beloofden op 14 juli 1954 aan de Tweede Kamer dit bedrag te verdelen over de daarvoor in aanmerking komende krijgsgevangenen. De individuele uitkering werd vastgesteld op fl. 61,73. Er was zo ruimte gemaakt voor 17.200 betalingen. Dezelfde maand verschenen oproepen in Nederlandse en Nederlandstalige Indonesische dagbladen, en werden radiopraatjes gehouden. De reacties van de dwangarbeiders waren positief. Zowel in Nederland als in Nederlands-Indië ontstonden initiatieven om het geld af te staan aan een speciaal fonds voor de meest behoeftigen.

Een zachte dood

Helaas weten we niet precies hoeveel dwangarbeiders een beroep op de regeling hebben gedaan, evenmin hoe velen hun uitkering afstonden. De archieven zijn verloren gegaan. Het enige dat bewaard is gebleven, is een verslagje van rond 1967 ter grootte van een A4-tje, en een algemene lijst van alle Nederlandse krijgsgevangenen, waarop is aangetekend of werd uitgekeerd.

In 1967 werd vastgesteld dat nog slechts sporadisch aanvragen binnenkwamen; op dat moment was nog geld in kas “voor een dozijn aanvragen”. In hetzelfde jaar werd de uitvoering van de drie regelingen overgedragen van Buitenlandse- naar Binnenlandse Zaken. Deze uitvoering, nu in handen van de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP) in Heerlen, werd voortgezet op kosten van ´s Rijks kas. Tientallen jaren lang betrof het slechts een voetnoot in de jaarverslagen; nieuwe aanvragen kwamen zelden voor. Een zachtere dood kon een regeling niet sterven, zo leek het.

Andijvielucht

Tot in 2014, toen schrijfster Griselda Molemans met de publicatie van haar boek Opgevangen in andijvielucht het stof deed oprakelen. In dit werk noemt zij een tiental ‘claims’ van de Indische gemeenschap, waaronder ook een met betrekking tot de Birma-regeling. Alles zou fout zijn gegaan: De overheid was niet transparant geweest en hield geheime stukken achter; er was te weinig publiciteit, en duizenden ‘rechthebbenden’ zouden van de regeling geen weet hebben gehad.

De nu door haar in het leven geroepen Stichting TFIR wil bij de overheid een claim indienen voor het alsnog betalen van de Birma-uitkering aan al die ‘rechthebbenden’ (door de stichting op onduidelijke gronden becijferd op 6.424), geïndexeerd, met rente-op-rente. Hiertoe werd contact gezocht met advocate Liesbeth Zegveld.

Logica

De Indische gemeenschap heeft het trauma van de Japanse bezetting, de bersiap, het gedwongen vertrek uit Nederlands-Indië en de kille ontvangst in Nederland nog steeds niet verwerkt. En ja, daaraan is de overheid wel degelijk mede schuldig. Klagen over de overheid leidt in deze kringen dan ook tot grote bijval, zó grote bijval dat de Stichting TFIR inmiddels al 750 ‘rechthebbenden’ heeft verzameld, bijna allen kinderen en kindskinderen van spoorwegwerkers die dénken dat hun vader of opa 60 jaar geleden geen weet had van de regeling. Zó veel ‘rechthebbenden’ die een aanvraag willen indienen móet wel het bewijs zijn van onvoldoende bekendheid, aldus de redenering.

Deze logica lijkt te worden weersproken door feiten. Gealarmeerd door recente publiciteit, heeft zich ook een aantal ex-krijgsgevangenen en nabestaanden rechtstreeks bij de SAIP gemeld. Wat blijkt? De SAIP heeft de afgelopen maand een honderdtal afwijzingen moeten versturen. In alle gevallen bleek dat in een ver verleden al was uitbetaald. De kans is dan ook levensgroot dat straks die 750 aanvragers of meer van de Stichting TFIR, ook (bijna) allen te horen krijgen dat al eerder werd uitbetaald. En dus dat het niet-gebruik van de regeling in de verste verte niet zo groot is als door de Stichting wordt verondersteld.

De Stichting TFIR doet er goed aan eerst de feiten te kennen, en dán de publiciteit te zoeken. Niet andersom.

~ Bert Immerzeel

Beheerder van Java Post

Lees ook: ‘Veel oud-dwangarbeiders Birmaspoorweg kregen uitkering niet’

×