De legende van de Bokkenrijders spreekt nog steeds tot de verbeelding, met name in Limburg. Bokkenrijders waren criminelen – dieven en rovers vooral, maar soms pleegden ze ook moorden – die volgens de legende op bokken door de lucht vlogen. De volksverhalen deden alleen in de achttiende eeuw de ronde in de Maasgouwen: het oude hertogdom Limburg, de Landen van Overmaas en het graafschap Loon, een gebied in het huidige Zuid-Limburg.
François van Gehuchten schreef een boek over de processen die tegen de vermeende Bokkenrijders werden gevoerd: Bokkenrijders. De schande van Limburg, deel I. In dit eerste deel (het tweede deel verschijnt nog dit jaar) staan de Bokkenrijders-processen van 1743-1745 en 1750-1752 centraal. Het te verschijnen derde deel behandelt de processen in de jaren 1771-1777.
Van Gehuchtens goed leesbare verhaal is gestoeld op relevante secundaire literatuur, maar de meeste informatie heeft hij opgedoken in de geschatte 10.000 folia aan processtukken, briefwisselingen en ander archiefmateriaal dat over de Bokkenrijders bestaat. In de historiografie, zo opent de auteur, tekenden zich van het begin – vanaf de tijd van de Romantiek – twee tendensen af. De eerste meende dat de Bokkenrijders echt een goddeloze bende waren die eigenlijk niet hard genoeg gestraft zijn. De tweede groep opiniemakers evalueerde de (tortuur)verklaringen kritisch, accepteerden deze niet zomaar en beschouwden de opgelegde straffen (zoals ophanging) als buitensporig.
Hoofdvragen
Van gehuchten beantwoordt in zijn boek een aantal interessante vragen, zoals de vraag of er werkelijk georganiseerde groepen misdadigers optraden. En waren, afgezien van een harde kern criminelen, de meesten niet arme en wat simpele mensen? Hard getroffen door economische tegenwind, misoogsten en strenge winters, en zonder enig sociaal vangnet?
Waren deze Bokkenrijders protocommunisten, revolutionairen, verlopen soldateska of papenvreters? Slachtoffers van een vermolmd rechtssysteem met een rampzalige martelingspraktijk? Vormen de Bokkenrijders-processen een gerechtelijke dwaling die haar weerga in Nederland niet kent?
Roofmoord
Tussen 1730 en 1742 werd het Zuiden van Limburg overspoeld met diefstallen en roofovervallen, zo schrijft Van Gehuchten:
“Een gewapende groep van acht tot tien mannen overmeesterde ’s nachts de bewoners van een afgelegen boerderij of een pastorie, ging over tot gruwelijke bedreigingen en soms martelingen (…) Een roofoverval in groepsverband leverde het meeste buit op: geld, kostbaarheden en kleding die in pakken werden gebonden en meegenomen. De samenleving, en vooral de boerengemeenschappen, stonden vrijwel machteloos tegen dit soort criminaliteit. De verontwaardiging en ‘maatschappelijke onrust’, zoals dat in de huidige strafrechtdebatten heet, was zeer groot. De druk op justitie om krachtig en ‘keihard’ op te treden, overeenkomstig hoog (…) Wanneer de bewoners zich verdedigden, kon het tot moord komen. In 1737 was in Walhorn een brutale roofmoord op de pastoor gebeurd. De daders waren opgepakt.” (104-105)
De groepen criminelen gingen divers te werk. Zo maakten ze regelmatig hun gezicht zwart om zichzelf onherkenbaar te maken en was er een club rovers die als standaard martelmethode vuur onder de voetzolen van de slachtoffers hield – of hun gezicht of schaamstreek verbrandde – om meer buit te krijgen. Weer een andere groep onderscheidde zich door de bewoners te binden en in de kelder te gooien.
‘Kromme Thijs’
Vanaf 1743 begon in het Zuiden van het huidige Limburg de vervolging van en heksenjacht op vermeende Bokkenrijders. In twee golven (1743-1745 en 1750-1752) maakten beulen een einde aan de levens van tientallen vermeende Bokkenrijders. Dat gebeurde op diverse, vaak gruwelijke manieren, zoals door radbraken, vierendeling, wurging of – iets ‘humanere executiewijzen – onthoofding of de galg.
Bijgelovige, labiele of mismaakte personen – die meer kans liepen opgepakt te worden – legden soms opmerkelijke verklaringen af. Zo beweerde een zekere Matthijs Smeets, alias ‘kromme Thijs’, dat hij in 1773 een Bokkenvlucht had gemaakt van Venlo naar Weert, een flinke afstand. Hij maakte er een spannend verhaal van: met 42 man had zijn roversgroep op genoemde plekken diefstallen en misdaden begaan. Dit vreemde verhaal van ‘kromme Thijs’ wordt begrijpelijker, als men zich realiseert dat mensen met opmerkelijke belevenissen langer mochten blijven leven. Dit omdat de (kerkelijke) autoriteiten wilden uitzoeken wat er nu precies aan de hand was, en in hoeverre de duivel aan het werk was geweest. Anders dan de medeverdachten, die na twee maanden al aan de galg hingen, kreeg Matthijs Smeets ‘pas’ na zes maanden een strop om zijn nek (97-98).
Gloeiende tepel
Van Gehuchten beschrijft de processen en executies uitvoerig en tot in detail. Vaak dwong justitie de verdachten tot een bekentenis (soms veel meer diefstallen dan er in de regio waren gepleegd) door de opgepakte personen langdurig te martelen. Soms kwamen hele families daardoor, zacht uitgedrukt, in de problemen. Laten we als voorbeeld het gezin Arets nemen. In 1743 arresteerden de autoriteiten de vader, moeder, zoon en schoonzoon op verdenking van diefstallen (door vader Michiel) en abortus incluis moord. Vader Michiel had namelijk zijn vrouw en schoonzoon ervan beschuldigd dat ze zijn dochter Christine hadden vermoord, omdat ze zwanger was. Een wel heel alternatieve manier om iemand te aborteren. De soapachtige situatie werd het hele gezin Arets fataal. De beulen maakten van de terechtstelling, die plaatsvond in Schaesberg bij het ‘Galgenbeumke’, geen half werk, maar maakten er een complete show van:
“De mogelijke kindermoord werd het gezin Arets zwaar aangerekend. Michiel Arets en zijn zoon Servaas werden eerst ‘half’ gewurgd en verbrand, onthoofd en de lichaamsdelen op een rad tentoongesteld. Van de enige vrouw, Mergen Arets, werd eerst een hand met een bijl afgehakt, daarna werd ze gewurgd aan de paal, onthoofd en nadien haar lichaam op een rad geplaatst. Zij kreeg de symbolische radbraking, wat voor bendeleiders [gereserveerd was] en slechts zelden bij vrouwen werd toegepast. Zoon Servaas werd ook eerst de hand afgehakt. Schoonzoon Dirckx, die als hoofdverantwoordelijke van de moord werd gezien, werd de rechterhand verbrand, met een gloeiende tang een tepel afgeknepen, dan de rechterhand levend afgehakt, onthoofd, geradbraakt en de vier lichaamsdelen ‘rondom aan het rad gehangen’. Dit was een vierendeling maar niet in de traditionele betekenis dat de vier ledematen werden uitgerukt door paarden.” (154-155)
Een aantal andere verdachten die tegelijkertijd de doodstraf kregen, werden gewurgd en verbrand, of aan de galg gehangen.
Slot
Van Gehuchten heeft een boeiend boek geschreven, dat gebaseerd is op uitgebreid bronnenonderzoek. Het geheel is opgesierd met talrijke illustraties. Prettig is ook dat de voetnoten in de marge staan, zodat je als lezer niet telkens naar de voetnoten achterin hoeft te bladeren.
Jammer is wel dat een duidelijke conclusie ontbreekt, hoewel de titel natuurlijk al een beetje verraadt dat de auteur de processen een schande vindt. Iets wat mijns inziens te ver gaat, omdat je als historicus primair de taak hebt om te begrijpen, en – als je al oordeelt – zo objectief mogelijk te werk te gaan. Verder is het taalgebruik Van Gehuchten vrij consequent passief (worden, werden). Maar deze twee kritiekpunten zijn slechts voetnoten in de marge van een fraai boek.
Boek: Bokkenrijders. De schande van Limburg 1
Bekijk hier informatie over deel 2 over de Bokkenrijders