1918: Landelijke noodopvang van Franse vluchtelingen

6 minuten leestijd
‘Franse vluchtelingen lopen begeleid door Nederlandse soldaten richting het N.S. goederenemplacement voor vertrek uit Weert, op de achtergrond het Stationsplein met de tram die de vluchtelingen naar Weert heeft gebracht’ (CC BY-SA 3.0 - Gemeentearchief Weert - Europeana)
Franse vluchtelingen lopen begeleid door Nederlandse soldaten richting het N.S. goederenemplacement voor vertrek uit Weert, op de achtergrond het Stationsplein met de tram die de vluchtelingen naar Weert heeft gebracht. (CC BY-SA 3.0 - Gemeentearchief Weert - Europeana)

Dat Nederland na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd overspoeld met bijna een miljoen vluchtelingen uit het bezette België zal velen bekend zijn. Dat er aan het einde van die oorlog een tweede vluchtelingengolf op gang kwam, van voornamelijk Noord-Franse burgers, is veel minder bekend. Het is 20 oktober 2018 honderd jaar geleden dat de eerste vluchtelingen uit deze door de zich terugtrekkende Duitse troepen opgejaagde groep ten zuiden van Weert over de grens kwamen.

Er was volop bedrijvigheid bij de Rotterdamse Rijnhaven in de ochtend van de negende november 1918. Alles werd in gereedheid gebracht voor de komst van de eerste Franse vluchtelingen. Het Rotterdamse Comité voor Franse Vluchtelingen had afspraken gemaakt over de huur van de loods New York, deze schoongemaakt en ingericht. Met enige moeite was het gelukt om voldoende kolen te kopen om die loods van de Holland Amerika Lijn warm genoeg te stoken. De loods was klaar: de laatste dagen waren er kribben, matrassen, hoofdkussens, dekens, sanitaire voorzieningen, banken, tafels, kachels, keukens, en gaskomforen aangebracht. Aan alles was gedacht.

Om drie uur ’s middags kwamen de eerste 1.200 Fransen vanuit Eindhoven en Amersfoort aan op Station Feyenoord. Van daaruit nam de transportcolonne van het Rotterdamse Rode Kruis het over. Ze voerden de Fransen naar de loods aan de Wilhelminakade. De vluchtelingen werden er voorlopig opgevangen in afwachting van verder transport naar Frankrijk.

Na vier jaar wereldoorlog en blokkade, de toenemende schaarste en de tweede golf van de Spaanse griep die in de herfst zijn hoogtepunt bereikte, waren de omstandigheden in 1918 flink ongunstiger dan vier jaar eerder, toen de Belgen moesten worden opgevangen.

Modderpoelen

De barre tocht van de Fransen was weken eerder begonnen. Op 27 september 1918 had de Duitse bezetter van België en Noord-Frankrijk een ultimatum gesteld aan de bevolking van zo’n 250 steden en dorpen in Noordwest-Frankrijk, die zich tussen de door de Duitsers opgerichte Hindenburglinie en de grens met België bevonden, om huis en haard te verlaten. De verwachting was dat er hevige gevechten zouden uitbreken nu de geallieerden de Duitsers terugdrongen richting België, waardoor het beter zou zijn het gebied te evacueren. In het gebied lagen steden als Douai, Tourcoing, Roubaix, Lille, maar ook bijvoorbeeld het aangrenzende Moeskroen. Diegenen die aan de oproep gehoor hadden gegeven, trokken veelal te voet door het bezette België, hun schamele bezittingen met zich meenemend. Er was overeenstemming bereikt met Nederland dat een grote groep er tijdelijk onderdak zou krijgen.

Velen van hen waren er erg aan toe, vooral de ouderen en de door de oorlogsomstandigheden verzwakten. Nadat de eerste vluchtelingen uiteindelijk op 20 oktober toch nog onverwacht bij Ittervoort, onder Weert, de grens waren gepasseerd, verzamelde de internationale pers zich in Limburg om hun verhalen en verschrikkingen op te tekenen. Er was zelfs een filmploeg aanwezig die later die week de aankomst filmde van een van de vele groepen. Het fragment begint bij Stramproy, waar tot de oorlog uitbrak de stoomtram Maaseik-Weert de grens – die nu gesloten was – passeerde. De groep vluchtelingen wordt gevolgd tot ze via het station in Weert de stad verliet.

In de ochtendeditie van het Algemeen Handelsblad van 22 oktober verscheen het volgende verslag:

Zij hadden ontzettend te lijden van het slechte weer. De wegen waren door de vele regens in modderpoelen herschapen, maar de Belgen, met hun lot begaan, hadden ’t hun aan niets laten ontbreken. Zij werden bij aankomst onmiddellijk onderdak gebracht. Waar ’t niet vlug genoeg ging, hielp de Duitsche overheid een handje. Zij moesten bekennen, dat deze op hunnen tocht veel had gedaan om hen het lot te verzachten. In eenige dorpen, vooral te Jodoine [sic], was de ontvangst buitengewoon hartelijk; maar ondanks al deze vriendelijkheden viel de tocht toch buitengewoon zwaar. De Duitsche soldaten begeleidden hen van post tot post; en gaven de menschen aan het geleide van hunne collega’s over. Zoo kwamen deze Fransche voorloopers van vele duizenden eindelijk aan onze Limburgsche grens. Daar was het aan onze grenswachten de behulpzame hand te bieden.

Drie weken hadden ze erover gedaan, om de ca. 230 kilometer af te leggen van de Frans-Belgische naar de Belgisch-Nederlandse grens. Een route ten zuiden van Brussel dwars door België. Uiteindelijk zouden bijna 40.500, voornamelijk Fransen, maar ook enkele Belgen, Nederland bereiken. Na noodopvang bij de grens werden ze verder landinwaarts opgevangen, waarbij de grote steden in het westen werden ontzien.

‘Franse vluchtelingen komen vanuit Neeritter met de tram aan op het goederenemplacement van het spoor langs de Parallelweg in Weert oktober 1918 (CC BY-SA 3.0 - Gemeentearchief Weert - Europeana)
‘Franse vluchtelingen komen vanuit Neeritter met de tram aan op het goederenemplacement van het spoor langs de Parallelweg in Weert oktober 1918 (CC BY-SA 3.0 – Gemeentearchief Weert – Europeana)

Repatriëring

Wegens de snel veranderende situatie aan het front en de op handen zijnde wapenstilstand werd er vrijwel meteen een commissie ingesteld onder leiding van mr. J.B. Kan, staatssecretaris in algemene dienst, namens Binnenlandse Zaken, mr. D.W. baron van Heeckeren, hoofd Politieke Zaken bij Buitenlandse Zaken, kapitein-ter-zee b.d. W.H. von Leschen en majoor G.B. Noothoven van Goor om de repatriëring te organiseren. Binnen een week werden de meeste problemen opgelost. Omdat de vluchtelingen niet door bezet België terug konden en de spoorverbindingen nog niet waren hersteld, werd gekeken naar de mogelijkheden van transport over zee. Het was eerst de bedoeling dat ze langs de kortste route ons land zouden verlaten – van Vlissingen naar Duinkerken – maar dat was deze dagen nog niet mogelijk. Daarom kwam als alternatief de route Rotterdam-Dieppe in beeld. De Fransen huurden hiervoor boten van de Batavierlijn van de Rotterdamse handels- en scheepvaartmaatschappij Wm H. Müller & Co.

Op 11 november, de dag dat de wapens zwegen, kwamen 1.000 nieuwe vluchtelingen in Rotterdam aan. Deze vluchtelingen werden ondergebracht in het Uraniumhotel. Enige dagen later vertrokken de eerste boten naar Frankrijk. Uit alle delen van het land kwamen vervolgens de Franse vluchtelingen per trein naar Rotterdam, om vervolgens na enige tijd per boot te vertrekken. Op nieuwsjaardag 1919 bereikte de opvang in Rotterdam zijn hoogtepunt met bijna 4.500 Fransen en 34 Belgen. Deze stroom zou zo aanhouden, tot in januari de laatste Franse vluchteling Nederland had verlaten. Deze vluchtelingen vormden de voorhoede voor de 110.000 Franse militairen en nog duizenden Roemeense, Portugese en Servische lotgenoten die vanaf de wapenstilstand, na vrijlating uit Duitse krijgsgevangenschap, via dezelfde route zouden worden gerepatrieerd.

Onderzoek Gezondheidsraad

Na berichten in de Franse pers begin 1919 over de hoge sterfte onder vluchtelingen, met name in Kamp Zeist, voerde de Centrale Gezondheidsraad een onderzoek uit. Tijdens hun verblijf van tweeënhalve maand in het kamp waren 104 vluchtelingen overleden op een gemiddelde kampbevolking van 5.000. De sterftecijfers werden vergeleken met het gemiddelde voor Nederland en voor de omliggende gemeenten. De conclusie van de raad luidde als volgt:

“Onderlinge vergelijking van al deze cijfers doet zien, dat de sterfte voor het vluchtelingenkamp hoog was. Evenwel niet zóó hoog als — de omstandigheden in aanmerking genomen — gevreesd was. Bij de beoordeeling toch, moet zeer bijzondere aandacht worden geschonken aan het verschil, dat er — afgescheiden nog van de gevolgen van vermoeienis en uitputting voor de ouden van dagen — noodwendig moet bestaan tusschen eene bevolking als de Nederlandsche, die onder andere levensomstandigheden verkeerde en de in het kamp gehuisveste personen, die allen, onmiddellijk te voren, gedurende zeer geruimen tijd, ook in hunne woonplaatsen waren blootgesteld geweest aan allerlei schadelijke invloeden van physieken en van psychischen aard, waardoor hun weerstandsvermogen tegen ziekten niet anders dan sterk kon zijn afgenomen.”

In totaal zijn tussen november 1918 en januari 1919 volgens opgave van het Nederlandse Rode Kruis 740 Fransen van deze groep behandeld in ziekenhuizen, waarvan er in 88 gemeenten in het hele land 427 zijn overleden.

Monument in Soesterberg (Foto John Stienen)
Monument op de R.K. Begraafplaats Carolus Borromeus in Soesterberg (Foto John Stienen)

Herinnering

Vanaf 1923 werden op verzoek van de familie velen van de overledenen in Frankrijk herbegraven. In het voorjaar van 1935 besloot de Franse overheid om de stoffelijke resten van de overleden Franse vluchtelingen die niet waren gerepatrieerd te concentreren: degenen die ten zuiden van de grote rivieren waren overleden zouden worden herbegraven in een verzamelgraf in Weert, degenen die ten noorden van de grote rivieren begraven lagen werden overgebracht naar Soesterberg. Daaronder bevonden zich ook 21 Franse militairen die tijdens de repatriëring uit Duitse krijgsgevangenkampen in Nederland aan de Spaanse griep waren overleden.

De werkzaamheden, die werden uitgevoerd door de bekende Haagse begrafenisondernemer Innemee, waren in de zomer van 1935 afgerond. In november vonden de eerste herdenkingen plaats in Weert en Soesterberg. Op beide verzamelgraven werd een vergelijkbaar monument geplaatst “Aux réfugiés français morts aux Pays-Bas 1914-1918”. Drie Franse militairen die in Vlissingen zijn begraven, rusten daar nog altijd. Omdat er in 1926 in Maastricht al een beeld was geplaatst ter herinnering aan deze gestorvenen, zijn er nu, in 2018, op vier plaatsen in het land monumenten of graven die herinneren aan de Franse vluchtelingen en militairen die honderd jaar geleden overleden.

~ John Stienen

Overzicht van Boeken over de Eerste Wereldoorlog

0
Reageren?x
×