Confrontatie in de schaduw
van verkiezingen
Dat de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 tot één van de meest spraakmakende in de Nederlandse moderne geschiedenis behoort, wordt door historici al lang erkend. De communistische machtsovername in Tsjechoslowakije in februari 1948 ontketende een roerige fase in de Nederlandse politiek, waarin anticommunisme de boventoon voerde. Politici en opiniemakers buitelden over elkaar heen met voorstellen om de bewegingsvrijheid van communisten in te dammen. De verkiezingscampagne stond dan ook in het teken van botsende ideologieën, wereldpolitieke beschouwingen en de kloof tussen de Communistische Partij Nederland (CPN) en de andere partijen. Minder bekend is de manier waarop deze strijd lokaal werd uitgevochten. Dit is echter wel van belang, aangezien de CPN-aanhang zich ruimtelijk concentreerde in de grote steden en industriegebieden zoals de Zaanstreek. Lokale afdelingen kregen hier in 1948 de wereldpolitiek op hun bordje: CPN’ers moesten te midden van de anticommunistische storm hun rug recht zien te houden, terwijl de PvdA de Koude Oorlog inzette om stemmen af te snoepen.
In Rotterdam werd de CPN bij de raadsverkiezingen in 1946 de tweede partij (20% van de stemmen) en dus een machtsfactor van belang. Hoe verging het de Rotterdamse CPN het in roerige jaar 1948? En wat deed de PvdA, de grootste partij in de Maasstad, om de invloed van de CPN in te dammen?
Een weifelend begin
Kort na de oorlog bleken veel politici bereid om de heropgerichte CPN het voordeel van de twijfel te geven. Er werden voorzichtige pogingen tot samenwerking gedaan, bijvoorbeeld door communistische wethouders aan te stellen in onder andere Amsterdam, Groningen en Rotterdam. Dit zou in de jaren ’30 ondenkbaar zijn geweest, maar het verzetsoptreden van de communisten in de oorlog, de progressieve wind die rond de bevrijding door Nederland leek te waaien én de spectaculaire verkiezingsresultaten van de CPN in 1946 (10% van de stemmen bij de Kamerverkiezingen) overtuigden vooral de sociaaldemocraten ervan om de communisten een kans te geven mee te draaien in het politieke bestel.
Zodoende kreeg de CPN in Rotterdam de wethouderspost ‘Bedrijven’ toebedeeld, die achtereenvolgens door Lo van Halm en Bertus Schmidt werd bekleed. Omdat de KVP en ARP zich in eerste instantie tegen de aanwezigheid van de CPN in het college keerden én tegen het feit dat zij maar één wethouder zouden mogen leveren, heeft in Rotterdam een jaar lang een rood college (PvdA en CPN) avant la lettre geregeerd, totdat de katholieken en antirevolutionairen in 1947 na veel getalm toch tot het college toetraden. Tussen 1945 en 1947 leek de aanwezigheid van de CPN in de raad en het college nauwelijks tot botsingen te leiden. De communisten steunden een groot deel van het beleid van het college, net zoals de Tweede Kamerfractie van de CPN zich ook overwegend constructief opstelde.
Als we afgaan op de berichtgeving in de sociaaldemocratische krant Het Vrije Volk viel de CPN-fractie vooral op vanwege haar gebrek aan ervaring en politieke kennis, wat tot allerlei knullige voorvallen leidde. Het grootste deel van het vooroorlogse partijkader was in de oorlog omgekomen. De partij moest daarom vertrouwen op mensen die zich tijdens de bezetting bij het communistische verzet hadden aangesloten; deze bleken niet automatisch over politiek talent te beschikken. Wethouder Van Halm gooide na een opmerkelijke inzinking in februari 1947 (hij bleef minutenlang stil na vragen van raadsleden, totdat burgemeester Pieter Oud het debat maar afsloot) zelfs de handdoek in de ring.
De Koude Oorlog bereikt de raadzaal
In de tweede helft van 1947 veranderde de toon in de gemeenteraad. Bij de begrotingsbehandeling in december ging fractievoorzitter Henk Goudkuil vol op het orgel: hij ageerde – in navolging van partijleider Paul de Groot – tegen…
“…de door Amerika geleide anticommunistische hetze, die de aandacht afleidt van systematische uitplundering der West-Europese staten door Amerika”.
De constructieve houding van de CPN was tanende. Bovendien lieten de andere partijen hun afkeer van de CPN steeds vaker blijken, onder andere door het systematisch wegstemmen van communistische moties en amendementen. Wethouder Schmidt zag zich soms genoodzaakt om vóór deze kansloze moties te stemmen, wat hem in een lastige positie in het college bracht.
Toch had de Rotterdamse CPN grote verwachtingen van 1948. Bestuurslid Nol Weerts zag een ‘glorierijk jaar’ voor zich, als partijgenoten maar bereid waren de benodigde ‘offers’ te brengen (lees: financiële bijdrages en inzet voor allerlei acties). Politiek secretaris Bertus van der Ham, de belangrijkste man in het district, dacht een ‘brede volksbeweging’ te kunnen vormen door “op grote schaal tam-tam te maken”. Maar in de praktijk opereerde de partij juist steeds sektarischer. In februari 1948 had Van Der Ham zijn partijgenoten al opgeroepen alle banden met andersdenkenden uit het voormalige verzet te verbreken, toen de Rotterdamse afdeling van de EVC (Eenheids Vakcentrale) zich afscheidde van de vakcentrale, in protest tegen de groeiende invloed van de CPN op de EVC. Dit was zeer pijnlijk, omdat de partij juist dankzij de EVC nog enige aansluiting had met de arbeiders in de bedrijven.
Toen kwam Tsjechoslowakije. Het nieuws dat de democratisch verkozen regering was omvergeworpen door de communisten sloeg in Nederland in als een bom. De CPN juichte de coup enthousiast toe, onder Paul de Groots legendarische woorden:
“de kleur grijs is die van ezels”.
Hierdoor verschoof de aard van de kritiek op de CPN. De partij werd er steeds meer van verdacht te opereren als een ‘vijfde colonne’ van Moskou. Bestrijding van het communisme werd een zaak van nationale veiligheid: de democratie moest beschermd worden tegen dreigingen van buiten en van binnen! De niet-communistische partijleiders in Rotterdam zagen hun kans schoon om Bertus Schmidt via een motie op te roepen zijn wethouderszetel op te geven. PvdA’er Leendert Donker vreesde…
“…dat de communisten ook in Nederland van hun eenmaal verworven machtsposities misbruik zullen maken. Daartegen hebben de andere partijen zich te bewapenen. Mijn medestanders en ik zijn wel goed, maar niet gek.”
Schmidt weigerde in eerste instantie te buigen, en vergeleek de methoden van zijn tegenspeler met die van Hitler en Goebbels. Maar een maand later namen de gebeurtenissen een verrassende wending. In tegenstelling tot zijn Amsterdamse collega-wethouders, die bleven zitten totdat een nieuwe wet het mogelijk maakte hen tussentijds te ontslaan, liet Schmidt op 29 april weten zelf op te stappen. Hij liet weinig doorschemeren over zijn beweegredenen. Het Vrije Volk dacht echter wel te weten wat er aan de hand was: Schmidt zou teleurgesteld zijn geraakt in de slaafse Sovjet-koers van de CPN. De krant, die eerder geen hoge pet op had van Schmidt, noemde de opgestapte wethouder ineens…
“…de enige communist die trachtte zich in de belangen van stad en bevolking te verdiepen”.
CPN-spreekbuis De Waarheid hield het op erop dat Schmidt door de andere wethouders was ‘weggetreiterd’ en dat hij blijkbaar niet bestand was tegen deze zenuwenoorlog, wat mogelijk te wijten was aan zijn concentratiekampverleden. Schmidt verklaarde later dat hij constructief samen wilde werken met burgemeester Oud en de andere wethouders, maar dat de partij hem daarvoor geen ruimte liet. Schmidt werd vanwege zijn actie geroyeerd en kreeg in de begrotingsbehandeling van december 1948 nog een trap na van Goudkuil, die hem uitschold voor “een kleinburger, die elk proletarisch en socialistisch bewustzijn mist”.
Tijdens de verkiezingscampagne van 1948 meende de CPN slachtoffer te zijn van een nationale heksenjacht. De communisten klaagden dat zij met allerlei ondemocratische methoden de mond werden gesnoerd. Daar hadden ze wel een beetje gelijk in: talloze burgemeesters verboden campagnebijeenkomsten, wilden vooraf inzage in redevoeringen of spoorden zaalverhuurders aan niet met de CPN in zee te gaan. Het Rotterdamse college stelde bijvoorbeeld een aantal beperkingen aan de communistische 1 mei-viering en latere verkiezingsbijeenkomsten: er mocht geen vuurwerk worden afgestoken, het mocht niet tot in de avonduren doorgaan en er mochten geen vlaggen van buitenlandse mogendheden (lees: de Sovjet-Unie) worden getoond. Het meest verbolgen waren de communisten over het feit dat 4 van de 17 leuzen die zij op 1 mei wilden tonen werden verboden, waaronder “de troepen terug” en “het Marshall-plan brengt slavernij”. De Waarheid greep deze controverse aan om op een vileine manier stemming te maken tegen burgemeester Oud, die met Seyss-Inquart zou hebben geheuld en zich had ontpopt als de man van ‘verboten’ en ‘Bekanntmachungen’.
De verkiezingscampagne
De landelijke leiding van de CPN had weinig fiducie in een goede verkiezingsuitslag in Rotterdam, gezien de scheuring binnen de EVC en het vertrek van Schmidt. De Amsterdamse kopstukken Chris Smit, Jan Bork en Henk Gortzak werden naar de Maasstad gestuurd om het verlies te beperken. Het campagnemateriaal bestond onder andere uit 4000 lijstnummers, 16 goed opgemaakte borden die op centrale plekken in de stad werden opgehangen en affiches met de tekst ‘Rood is troef’ voor op de plakplaatsen. Maar de grootste aandacht richtte zich feitelijk op het in beweging krijgen van partijgenoten zelf. De verkiezingscampagne moest immers door hen gefinancierd worden. Dus werd er verwacht dat elk partijlid gemiddeld 7 gulden zou besteden aan brochures, grammofoonplaten en ander CPN-materiaal. Bovendien moest men de boer op met ‘verkiezingslijsten’ om zoveel mogelijk mede-Rotterdammers mee te laten betalen. Hierbij werd men aangespoord door een terugkerende rubriek in De Waarheid, waarin verslag werd gedaan van wedstrijdjes tussen partijgenoten over wie zoveel mogelijk geld zou binnenhalen.
Tussen 11 juni en 6 juli waren er elke dag wel een of twee CPN-manifestaties op een plek in de stad, met vaak rond de 100 personen, behalve op 6 juli, toen duizenden kwamen opdagen bij de afsluitingsbijeenkomsten op het Noordplein, het Stichtseplein en het Heemraadsplein. De geestdrift spatte niet van deze manifestaties af, als we afgaan op de verslagen van informanten van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). De woorden ‘lusteloos’, ‘rustig’ en ‘zwak applaus’ worden herhaaldelijk gebruikt.
De PvdA was er op gebrand de arbeidersstem ‘terug te winnen’ die in 1946 deels naar de CPN was gegaan. De sociaaldemocraten hadden voorbeelden te over om aan te tonen dat de communisten toch vooral het Sovjet-belang verdedigden in plaats van het Nederlandse belang. De PvdA daarentegen zou als enige in staat zijn een ‘dam’ vormen tegen de dictatuur van links én het conservatisme van rechts. Dit was in elk geval de teneur van de speeches van Wim Schermerhorn (11 maart), Marinus van Der Goes van Naters (26 juni) en Willem Drees (6 juli), de PvdA-kopstukken die een bezoek aan Rotterdam brachten. De sociaaldemocratische campagne begon eigenlijk al in maart, toen er in de Rivierahal een druk bezochte protestbijeenkomst tegen de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije werd georganiseerd. Dat was ook de aanleiding voor de verspreiding van het boekje “Rotterdam past er voor”, een anticommunistisch pamflet waarin werd geïnsinueerd dat de CPN de Russen zouden verwelkomen als ze Nederland binnen zouden vallen, dat in een oplage van 140.000 werd verspreid. Daarnaast kregen 80.000 inwoners van arbeidersbuurten op 4 juni een anti-CPN folder in de buurt, een tactiek die de PvdA in andere buurten ook tegen de andere partijen zou inzetten. Later kwam daar nog eens de folder ‘woont Sinterklaas in Moskou?’ bij. We kunnen concluderen dat de PvdA een sterke anti-CPN campagne voerde gericht op de Rotterdamse arbeiders, terwijl de communisten moeite hadden om überhaupt een campagne van de grond te krijgen.
De nasleep
Had de PvdA campagne succes? Jawel: waar de CPN in de Tweede Kamer van 10 naar 8 zetels ging, zou de partij (omgerekend in raadszetels) in Rotterdam van 9 naar 5 zijn gegaan, een verlies van 20.000 stemmen. Een deel van de CPN-aanhang liep over naar de PvdA, maar de sociaaldemocraten verloren ook de stem van een groep middenstanders aan de pas opgerichte VVD van burgemeester Oud, waardoor de PvdA feitelijk nauwelijks groeide. Bij volgende verkiezingen zou de PvdA wederom gebruik maken van anticommunistisch materiaal: inwoners van ‘CPN-straten’ mochten zich elke keer verheugen op speciale folders. De partij hield om die reden nauwgezet bij in welke buurten en bij welke stembureaus de meeste CPN-stemmers woonden. De door de PvdA-gedomineerde Rotterdamse raad bleef de CPN in 1948 op vele manieren dwars zitten. Niet alleen werden er in de raadscommissies geen communisten meer benoemd, maar de Koude Oorlog bereikte zelfs de nieuwe bestuurslaag van de wijkraden: het college nam het principebesluit om ook daarin geen CPN-leden meer op te nemen, waar ze zich tot het einde van dit bestuurlijk experiment aan zou houden.
Hoewel De Waarheid de dag na de verkiezingen bezwoer dat de verkiezingsuitslag een “depressie van voorbijgaande aard” was, droeg het opvallende verlies in Rotterdam bij aan de overtuiging van de partijleiding dat ingrijpende maatregelen nodig waren in de Maasstad. Het optreden van de CPN-fractie in de begrotingsbehandeling van december 1948 zal niet geholpen hebben haar imago bij het partijbestuur op te vijzelen. Raadsleden kwamen te laat, vroegen het woord over niet in behandeling zijnde moties en vielen door de mand door hun gebrek aan kennis – wat uitgebreid werd uitgemeten in Het Vrije Volk. Diezelfde krant voorspelde al direct na de verkiezingsuitslag dat Bertus van der Ham geslachtofferd zou worden. Begin 1949 was het inderdaad zover. Partijbestuurslid Jan Schalker volgde hem op: het was zijn taak de zwalkende Rotterdammers beter in het gareel te krijgen. De politieke lijn van de CPN was ondertussen volledig in Koude Oorlog-modus afgesteld. Ook de Rotterdamse raadszaal was nu een toneel in deze strijd. Er ging geen rede van een communistisch raadslid voorbij zonder dat het Marshall-Plan of de oorlog in Indonesië er bij werd gehaald. Zo was de CPN tegen de aanleg van het vliegveld Schieveen omdat het een mogelijk bruggenhoofd voor Amerikaanse invloed in West-Europa zou zijn.
Wij en zij
1948 was geen gelukkig jaar voor de Rotterdamse CPN. De afscheiding van de lokale EVC-afdeling, de schok die Tsjechoslowakije veroorzaakte en het vertrek van wethouder Schmidt maakten dat de partij constant in de verdediging zat, terwijl de PvdA de aanval kon kiezen. Echter, de PvdA bezat ook de politieke ervaring en campagnemiddelen die nodig waren om deze aanval te verzilveren; twee dingen waar de Rotterdamse CPN nog jarenlang verlegen om zou zitten. De anticommunistische campagne en maatregelen van 1948, én de kritiekloze pro-Sovjetkoers van de CPN hadden wel een serieus gevolg dat er ook in de Rotterdamse raadszaal en maatschappij tot in de jaren zestig een ‘wij’ en een ‘zij’ zouden bestaan.
Bronnen ▼
-Laar, Paul van de – Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw (Zwolle, 2000).
-Sinke, Tijn – ‘Dutch Communism in Transition: The Unfolding of a National Cold War during Political Reconstruction, 1944–8’, Journal of Contemporary History 52, 4 (2017) 1042-1062.
-Verrips, Ger – Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991 (Amsterdam, 1995).