‘Ik word burgemeester,’ verklaarde Hans Wiegel als schooljongen. Die ambitie heeft hij niet waargemaakt, maar hij schopte het wel tot voorzitter van de liberale jongerenorganisatie JOVD, Tweede Kamerlid, fractievoorzitter, lijsttrekker van de VVD, minister en vicepremier, commissaris van de koningin in Friesland, senator en ook nog voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland. Een indrukwekkende carrière. Hoe heeft hij dat, als in wezen verlegen zoon van een betrekkelijk eenvoudige middenstander uit Amsterdam-West, voor elkaar gekregen?
Het antwoord op die vraag komt (zeer uitvoerig) aan de orde in het boek ‘Hans Wiegel. De biografie’ van Pieter Sijpersma, voormalig hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden.
Volgens Sijpersma was Wiegel intelligent en vechtlustig. Hij kon kort en in heldere taal uiteenzetten wat hij bedoelde. Ook beschikte hij over gevoel voor humor en zelfrelativering, geen vanzelfsprekende eigenschappen voor een politicus. En last but not least: Wiegel voelde intuïtief aan wat zijn achterban graag wilde horen. Hij sloeg – althans in de oren van de doorsnee VVD-kiezer – de spijker voortdurend op zijn kop. In de woorden van Sijpersma was Wiegel ‘een politiek natuurtalent’.
Daarnaast had hij ook de omstandigheden mee. Zijn vader was dan wel een bescheiden meubelmaker, maar zijn bedrijfje liep uitstekend. Toen Wiegel twaalf was kon het gezin verhuizen naar het chique Laren. In deze kakkineuze omgeving viel Hans aanvankelijk nogal uit de toon. Hij sprak met een Amsterdams accent en wist niet goed hoe het in het nieuwe upper ten-milieu hoorde. Hij viel buiten de groep en zijn schoolresultaten waren niet geweldig.
Tongval
Dankzij zijn eerzucht en zijn vermogen snedig uit de hoek te komen wist hij het echter toch te redden. Gaandeweg groeide zijn populariteit. In de vijfde klas van het gymnasium werd hij gekozen tot klassenvertegenwoordiger. Hij begon er steeds meer bij te horen. De Amsterdamse tongval was hij na veel oefenen kwijtgeraakt. In plaats daarvan imiteerde hij de soms quasi platte spreekwijze van de hogere klasse (‘motten’, ‘an’).
In zijn studentenjaren (aanvankelijk rechten maar al vlug politieke wetenschappen) werd hij – doordat hij de juiste mensen kende – lid van de JOVD. Hij voelde zich er meteen thuis. In ijltempo klom hij op in de geestverwante VVD. In 1967 kwam hij – destijds als jongste lid ooit – in de Tweede Kamer. Zijn studie liet hij schieten, want hij had zijn draai helemaal gevonden in de Haagse politiek. In 1971 koos de fractie hem als haar voorzitter. Voor iemand van net dertig zonder meer iets bijzonders. Bij de verkiezingen van 1972 trad hij op als lijsttrekker. Tijdens de campagne maakte hij onder meer de legendarisch geworden vergelijking tussen PvdA-leider Joop den Uyl en Sinterklaas (‘Sinterklaas bestaat. Daar zit hij!’).
Wiegel noemt Den Uyl ‘Sinterklaas’:
Zijn polariserende stijl had effect. De VVD haalde een goed resultaat. Toch belandde zij in de oppositie, want twee van de drie confessionele partijen (voorlopers van het CDA) lieten zich in de lange kabinetsformatie naar links trekken.
Wiegel maakte naam als felle bestrijder van het kabinet-Den Uyl en als spreekbuis van wat hijzelf het liefst ‘de mensen in het land’ noemde. Dat was niet de Randstedelijke intelligentsia, in de woelige jaren zestig en zeventig steeds uit op ‘vernieuwing’. Dat waren de middenstanders, de beoefenaars van ‘gewone’ beroepen en de gepensioneerden. De zwijgende meerderheid uit de provincie kortom. Degenen die zich ongerust maakten over de maatschappelijke veranderingen en de linkse ‘fratsen’ die de Haagse elite probeerde door te drukken. Voor een deel dezelfde categorie (maar dat schrijft Sijpersma niet) die zich later aangetrokken zou voelen door Pim Fortuyn, Geert Wilders en Thierry Baudet.
Betere kringen
Zij vormde de doelgroep van Wiegel. Het was zijn streven de VVD om te vormen van een partij voor de betere kringen tot een echte volkspartij, die voor iedereen opkwam. Dat is hem aardig gelukt, zo maken de verkiezingsuitslagen duidelijk. In 1977 bleek de VVD onder zijn leiding opnieuw flink gegroeid. Met 28 zetels was de liberale fractie, die tot in de jaren zestig steeds minder dan 20 leden had geteld, een factor van belang geworden.
Toch dreigde de partij opnieuw in de oppositie terecht te komen. De PvdA van Den Uyl was namelijk zo groot geworden dat ze – althans in haar eigen ogen – automatisch tot de regering zou moeten toetreden. Een kabinet van PvdA, CDA en D66 lag in de lijn van de verwachtingen. Het liep anders. De PvdA overspeelde in de ellenlange formatie haar hand en stelde veel te hoge eisen. Zo joeg ze CDA-leider Dries van Agt – die door nare ervaringen in het verleden toch al weinig op had met Den Uyl – in de armen van de geduldig afwachtende Wiegel. Het kabinet dat dit tweetal in no time in elkaar knutselde oogde wankel, vooral door zijn geringe draagvlak in de Tweede Kamer. Maar het hield wel vier jaar stand.
Decorum
In dit kabinet werd Wiegel vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken. Met smaak beschrijft Sijpersma hoe het voormalige Amsterdamse straatschoffie zijn ambt vervulde. Wiegel toonde zich een handige pragmaticus, die ernaar streefde met zo weinig mogelijk inspanningen een zo goed mogelijk resultaat neer te zetten. Daarbij leunde hij als het zo uitkwam graag op zijn uitstekend ontwikkeld gevoel voor decorum. Wiegel was dan wel, zoals Sijpersma beschrijft, slechts ‘een blauwe maandag’ lid geweest van het studentencorps, hij hield op een wat ballerige manier van traditie en theater.
Fraai is de beschrijving die het boek geeft van de manier waarop Wiegel als minister het parlementaire jaar afsloot. In een koets, bespannen met twee paarden en begeleid door een stoet van vierentwintig ruiters met helmen en sabels, begaf de bewindsman zich in 1979 naar het Binnenhof. Vanachter zijn raampje verkneukelde hij zich over de afkeurende reacties die dit pompeuze tafereel ongetwijfeld zou oproepen bij de PvdA-Kamerleden. Jammer genoeg hoorden die niet hoe Kamervoorzitter Anne Vondeling (hun partijgenoot) Wiegel begroette:
‘Zo Hans, ik zie dat je met paard en wagen bent gekomen.’
Commissaris
Het jaar 1980 – hij maakte nog steeds deel uit van het kabinet-Van Agt I – eindigde rampzalig voor Wiegel. Op 6 november verongelukte zijn vrouw Jacqueline (‘Pien’) in de buurt van hun huis in Amerongen. Niet lang daarna zegde hij de landelijke politiek vaarwel en werd hij commissaris van (toen nog) de koningin in Friesland. Het veruit grootste deel van de biografie zit er dan op. Wiegel (al snel hertrouwd met Marianne, de zus van zijn overleden vrouw), vervult zijn functie met geringe inspanning, maar doorgaans wel tot tevredenheid van de bevolking. En verder heeft hij ruim de tijd voor een enorme reeks bijbanen.
Geregeld zijn er signalen dat hij terug zal keren naar de landelijke politiek. Eén keer lijkt het menens te worden. In 1986 geldt hij als een zeer serieuze kandidaat voor de opvolging van zijn plotseling overleden partijgenoot Koos Rietkerk, de minister van Binnenlandse Zaken. Wiegel wil wel, maar de Friese Staten steken er een stokje voor. Als hij weer naar Den Haag vertrekt, hoeft hij niet meer terug te komen, wordt hem te verstaan gegeven. Wiegel kiest eieren voor zijn geld en blijft in Leeuwarden.
Ook daarna zijn er nog enkele momenten waarop een rentree nabij lijkt, maar het komt er niet van. Op den duur begint de Haagse VVD-leiding ook steeds meer genoeg van hem te krijgen, temeer daar hij zich in toenemende mate verzet tegen de koers van de partij. Die houdt volgens hem te weinig rekening met de wensen van ‘de gewone man’. Zijn dwarse houding stuit op verzet. De partijtop wil hem niet meer, in elk geval niet op een post waar hij last zou kunnen bezorgen.
Nacht
Wel wordt Wiegel in 1995 nog lid van de Eerste Kamer. Als senator speelt hij zelfs een hoofdrol op het Binnenhof als in 1999 (de ‘nacht van Wiegel’) het correctief referendum door zijn tegenstem sneuvelt. Het tweede paarse kabinet (waarin de VVD samenwerkt met aartsvijand PvdA) komt ten val. Maar de breuk wordt na korte tijd gelijmd en Wiegel raakt steeds verder uit beeld.
De man die ooit op het Binnenhof coalities met kunst- en vliegwerk op de been hield, laat nu telkens warme belangstelling blijken voor politieke dwarsliggers. Kort na de eeuwwisseling voor Pim Fortuyn, later voor Geert Wilders en Thierry Baudet. Politici die zeggen op te komen voor de belangen van de ‘mensen in het land’. Met de VVD heeft Wiegel een almaar moeizamer verhouding. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 laat hij weten dat hij niet meer zal terugkeren in de landelijke politiek. Een jaar later doet hij zelfs een oproep om de VVD maar op te heffen en te laten samengaan met onder meer PVV en D66. Zijn voorstel krijgt vrijwel geen steun.
In 2005 is hem overigens een tweede persoonlijk drama overkomen. Zijn vrouw Marianne overlijdt, net als haar zus eerder, bij een verkeersongeluk. In een detectiveroman zou je een dergelijke samenloop van omstandigheden als al te ongeloofwaardig afwijzen. Maar het echte leven is soms tragischer dan fictie.
Column
Sinds 2011 is Wiegel met pensioen als voorzitter van de belangenorganisatie voor zorgverzekeraars, een baan die hij na zijn Friese avontuur aanvaardde. Dat wil echter niet zeggen dat hij niets meer doet. Geregeld bemoeit hij zich nog met de gebeurtenissen op het Binnenhof. Tot de dag van vandaag heeft hij een wekelijkse column in De Telegraaf, de krant die bij de VVD-aanhang zo hoog in aanzien staat. Ook treedt hij nog met enige regelmaat op in politieke tv-programma’s.
Sijpersma beschrijft het leven van Wiegel met verve, maar ook erg gedetailleerd. Naar mijn smaak hier en daar een beetje te gedetailleerd. Vooral in de hoofdstukken over Wiegels loopbaan als landelijk politicus had wel wat meer geschrapt kunnen worden. Zo wijdt de biografie ettelijke pagina’s uit over debatten in de jaren zeventig, waardoor bij de lezer de neiging kan ontstaan hier en daar een alineaatje over te slaan. Ook geeft Sijpersma een wel erg uitgebreid sfeerbeeld van de jaren vijftig. Natuurlijk dient een biograaf zijn personage in zijn tijd te plaatsen, maar je kunt ook overdrijven.
Dit boek vertelt alles wat u over Hans Wiegel wilde weten, en soms nog wel een beetje meer.