Een van de wonderlijke gewoontes uit de oude wereld is de verwijdering uit de openbare ruimte van namen en standbeelden van mensen die in ongenade waren gevallen.
Soms met paradoxale gevolgen: we weten bijvoorbeeld veel over de Egyptische koning Echnaton omdat zijn opvolgers zijn monumenten lieten slopen en de stenen opnieuw gebruikten, waarbij de oorspronkelijke hiëroglyfenteksten niet meer zichtbaar waren. Ze waren eeuwenlang beschermd tegen de wind, zodat we ze uitstekend kunnen lezen. Ik zat eerder deze week te kijken naar een piekfijn bewaard portret van de Romeinse prinses Julia, die in ongenade was gevallen. Iemand heeft haar hoofd van een standbeeld gehakt en begraven – en ervoor gezorgd dat een vrouw die vergeten moest worden, na vele eeuwen juist heel herkenbaar is.
Waarom de oude volken dit deden? Wellicht speelt een rol dat bij veel halfgeletterde volken – en de overgrote meerderheid van de mensheid in de Oudheid was analfabeet – aan teksten een bepaalde magische betekenis wordt toegekend. Vernietig iemands portret of kras zijn naam weg, en je maakt hem machteloos. Los daarvan moet het een manier zijn om je af te reageren:
Wat was het heerlijk om die arrogante gezichten in stukken te slaan, om het zwaard naar ze te trekken of ze met bijlen compleet kapot te meppen, alsof onze klappen bloed en pijn zouden veroorzaken!
Vervloeking
Dat beweerde de Romeinse senator Plinius de Jongere over de bijltjesdag na de val van keizer Domitianus. Hij had recht van spreken: Plinius maakte carrière tijdens Domitianus’ regering en was van tijd tot tijd doodsbang geweest. Het was een ervaring die meer senatoren hadden. Het kapotmaken van keizerbeelden en uitwissen van de keizerlijke namen uit inscripties was in zijn tijd een officieel ritueel dat damnatio memoriae heette, “vervloeking van de herinnering”.
Het standbeeld hierboven fotografeerde ik in het Nationaal Archeologisch Museum in Athene en komt uit Sparta. Het stelt Aquilia Severa voor, een Romeinse priesteres die was getrouwd met keizer Heliogabalus. Toen die in 222 n.Chr. werd vermoord, werd ook haar standbeeld kapotgeslagen.
Loyaal
Niet dat ze de Spartanen ooit iets had misdaan of dat de vandaal levensgevaar had gelopen. Het kapotslaan van haar gezicht is niet de handeling van een magisch denkende, half-geletterde boerenkinkel, niet de woede van iemand die dagelijks vol angst ten paleize verkeerde. Dit vandalisme documenteert de kruiperigheid van een gemeenteraad die beelden kapotslaat omdat de politieke wind uit een andere hoek is gaan waaien en die het nieuwe beleid slaafs uitvoert. Ze hadden het beeld ook kunnen begraven, maar men ging daar nog even overheen om de superieuren te laten zien hoe loyaal men wel niet was.