Migratie, dat mensen met een bepaalde identiteit elders gaan wonen bij mensen met een andere identiteit, is momenteel een belangrijk oudheidkundig thema. Eerlijk is eerlijk: dat is soms gemakzuchtig inhaken op de actualiteit. Migratie heeft immers problematische kanten die momenteel de aandacht trekken en er zijn oudheidkundigen die het belang van hun vak denken te kunnen tonen door erop te wijzen dat je ook in de Oudheid migratie had. Dan toon je je eigen irrelevantie want je loopt aan achter wat anderen belangrijk vinden in plaats van je eigen kwaliteiten te tonen. Het is zoiets als tijdens een pandemie beweren dat je ook in de Oudheid epidemieën had. Gelukkig is er ook een minder zelfdestructieve reden om je met migratie bezig te houden: de DNA-revolutie.
Door het onderzoek naar antiek DNA en het isotopenonderzoek wordt duidelijk dat de mensen vroeger buitengewoon mobiel waren, minimaal in sommige regio’s en tijdperken, wat betekent dat ideeën veel breder konden circuleren dan wel aangenomen is geweest. Wie een Latijnse tekst interpreteert, kan niet langer om Aramese parallellen heen, om het samen te vatten. Ons vak staat op de grondvesten te trillen en om die reden was “Van heinde en verre” in 2019 het thema van de Week van de Klassieken.
Maar migratie was al eerder een thema: in de negentiende eeuw. Omdat de toenmalige noties nog steeds circuleren, een artikel over die materie.
Teksten
Wat wisten ze in de negentiende en vroege twintigste eeuw over migratie? In de eerste plaats: in teksten stond regelmatig te lezen dat een populus of een ethnos op drift was geraakt. Als voorbeeld noem ik de Langobarden, over wie Paulus de Diaken een geschiedwerk heeft geschreven. Ze woonden, zo lezen we, oorspronkelijk aan de randen van de aarde en bewogen in stappen vanaf de benedenloop van de Elbe naar het zuiden, zich uiteindelijk vestigend in Italië. Tijdens elke etappe van hun migratie klommen ze ook een trede op de beschavingsladder, want in het antieke wereldbeeld woonden op de randen van de aarde de grootste woestelingen en woonden de beschaafdste mensen in Italië en Griekenland. Dit sjabloon is eigenlijk steeds aanwezig en gaat in laatste instantie terug op Herodotos’ beschrijving van de Skythen.
Dat sjabloonmatige doet afbreuk aan de geloofwaardigheid. Paulus de Diaken wist alleen dat een groep die zich “Langobarden” noemde Italië had onderworpen. (Het is archeologisch ook bewezen.) Vervolgens construeerde Paulus een respectabele voorgeschiedenis, waarin hij voor die noordelijke herkomst weinig meer bewijs had dan wat verwijzingen in de Romeinse etnografische literatuur. De naam “Langobarden” heeft zich dus van noord naar zuid verplaatst, maar het zou te ver gaan te zeggen dat de nieuwe meesters van Italië de rechtstreekse afstammelingen waren van mensen die ooit woonden in het Elbegebied.
Superfederatie
In de negentiende en twintigste eeuw groeide de hoeveelheid informatie over wat bekendstaat als superfederaties. Het gaat hier om de groepen op de Centraal-Euraziatische vlakte, die in de loop der tijden ontstonden, onder een charismatische leider (Attila, Djengis Khan, Timoer Lenk…) successen hadden en uiteen vielen zo snel de successen ten einde kwamen.
Wie de Hunnen dus waren, we weten het in feite niet. Dat de naam “Attila” Germaans is, wil niet zeggen dat het Germanen waren; dat de Hunnen uit het oosten kwamen aanstormen wil niet zeggen dat het Mongolen waren. Of neem het hof van Timoer Lenk. Daar werd Turks en Mongools gesproken, maar ook Arabisch, Tibetaans, Aramees, Perzisch en Indisch. Religie was ook nauwelijks een verbindende factor in dit allegaartje. Het geldt zelfs voor de ogenschijnlijke uitzondering op die regel, de Arabische veroveringen. Het succes van de islam is ten dele te verklaren doordat het eerdere godsdiensten assimileerde.
Enfin, zo’n tijdelijke groepering heet een “superfederatie”. Dit is een van de manieren waarop oudheidkundigen tegen de migrerende groepen aankijken. Er zijn andere modellen om de antieke bronnen te interpreteren. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze afstamming niet centraal stellen. De Visigotische naam mag dan van de Weichsel via de Oekraïne en Roemenië richting Balkan, Italië, Aquitanië en Iberië zijn verplaatst, de koningen van Toledo stamden niet per se af van mensen aan de Oostzeekust.
De migratie van namen
Zo’n verplaatsende naam documenteert echter wél dat mensen met een bepaalde identiteit zijn gaan wonen tussen mensen met andere identiteiten. Die migranten claimden een andere voorgeschiedenis dan de bewoners van het land van aankomst. Voor ons relevant is of ze zich correct dingen herinnerden over hun eigen herkomst.
Weinig oudheidkundigen zullen aannemen dat in de mondelinge overlevering veel correcte informatie schuilt. Er zijn echter wel degelijk elementen goed onthouden. Dat de Goten claimden vóór de hierboven beschreven zwerftocht te hebben gewoond in Scandinavië, is een raar detail, eigenlijk overbodig. Een verblijf in Skythië zou voldoende zijn geweest om een barbaarse afkomst te documenteren. Dit wil niet zeggen dat de noordelijke herkomst waar is, maar wel dat het denkbeeld behoort tot wat in de Duitse literatuur, waar oudheidkundige zaken doorgaans het beste worden doordacht, een Traditionskern heet.
We moeten ervan uitgaan dat minimaal de elite van zo’n groep migranten een verhaal over de herkomst deelde. Wie, ongeacht de herkomst, tot die elite wilde horen, zou het moeten onderschrijven. Een Avaar was iemand die de levenswijze van de Avaren voerde en die door anderen als Avaar werd erkend – en daarvoor was noodzakelijk dat je de Traditionskern accepteerde en reproduceerde. In de Avaarse superfederatie waren ondertussen andere volken aanwezig.
De migratie van namen
Je kunt niet zeggen dat de verplaatsing van een naam met bijbehorende Traditionskern voldoende bewijs is voor migratie. Het probleem is dat die namen óf niet bijster consistent zijn óf niets zeggen. De naam “Vandalen” betekent zoiets als “zwervers” (vgl. to wander) en deze groep staat eveneens bekend als Lugii, Asdingen, Hasdingen en Silingen. Het is wat moeilijk op deze wijze een scherp beeld te krijgen.
Of neem de Goten. Hun naam migreerde van de Oostzee naar het zuidoosten en dat past bij het archeologisch bewijs. Er zijn namelijk nauwe banden tussen enerzijds de Wielbark-cultuur aan de Weichsel in de eerste twee eeuwen van onze jaartelling en anderzijds de derde/vierde-eeuwse Tsjernjachovcultuur in Oekraïne en de Santana de Mureş-cultuur in Roemenië. Een denkbaar scenario is dat de Goten naar het zuidoosten trokken, dat ze na enkele plundertochten in de derde eeuw werden verslagen, en toen door keizer Aurelianus de Romeinse provincie Dacië kregen toegewezen. Eén groep vestigde zich daar en stond sindsdien bekend als Terwingi (“bosmensen”). De elite liet zich de Vesi noemen, “de edelen” of “de wijzen”. De andere groep bleef achter in Oekraïne en noemde zich “steppemensen” ofwel Greutingi, maar ook Ostrogoti, “de schitterende Goten”. (De “Oost-Goten” en de “West-Goten” die u kent uit Asterix zeggen meer over Fransen die zóveel houden van Duitsland dat ze willen dat er wel twee van zijn.)
Misverstanden?
Dit klinkt plausibel en vermoedelijk is het waar, maar onze bronnen duiden de derde-eeuwse plunderaars vaak aan als Skythen en het land aan de Beneden-Donau waar de Terwingi later woonden als het land van de Geten (over wie ik al eens blogde). Het is zomaar denkbaar dat een onduidelijke groep migranten is aangeduid met in de Romeinse tijd al antieke namen. Is de verplaatsing van de naam “Goten” vanaf de Oostzee naar het zuidoosten misschien een misverstand?
Archeologie
In het bovenstaande, Gotische voorbeeld durf ik de migratie wel aan te nemen. Ook al past de reconstructie goed bij het sjabloon “groep beweegt van de randen van de aarde naar het centrum en wordt steeds beschaafder”, er is wat archeologisch materiaal dat in dezelfde richting wijst. Om dezelfde reden durf ik wel aan te nemen dat Britse namen als Essex, Sussex en Wessex wel zullen samenhangen met de Saksen uit noordelijk Duitsland (en Saaksum). De naam is de Noordzee overgestoken, ongeacht wie er migreerden.
Toch is ook archeologisch bewijs wat dubieus. In de Late Oudheid worden in het noorden van Gallië allerlei ontvolkte gebieden opnieuw bevolkt. De nieuwe bewoners hebben een eigen materiële cultuur die doorgaans als Frankisch wordt getypeerd, maar waarvan je eveneens kunt zeggen dat het gaat om landontginners zonder Germaanse voorouders. Is een verandering van een materiële cultuur wel een aanwijzing voor migratie?
En omgekeerd: de Visigoten die zich, na een goed-gedocumenteerde migratie vanaf de Donau via de Balkan en Italië vestigden in Aquitanië, zijn archeologisch volledig onzichtbaar.
Taal
Wat de Frankische migratie zuidwaarts tot een historisch feit maakt, is de taal. Het is vrij zinloos te ontkennen dat de Taalgrens is ontstaan doordat Germaans-sprekenden de Rijn zijn overgestoken en zich hebben gevestigd in wat destijds Toxandrië heette, zeg maar het latere hertogdom Brabant.
De negentiende eeuw
Wat ik al met al wil zeggen is dat er, zelfs zonder DNA- en isotoop-bewijs, voldoende manieren zijn om migratie te documenteren. Mensen met een bepaalde identiteit gingen elders wonen bij mensen met een andere identiteit. Het grote misverstand is dat die “bepaalde identiteiten” volken waren, dus mensen met een gemeenschappelijke afstamming.
Voor zover ik weet is dat niet af te leiden uit de antieke bronnen. Ook hebben zeventiende- en achttiende-eeuwse historici, die in dit opzicht wat onbevangener waren dan hun opvolgers, het evenmin beweerd. Dat er sprake was van migrerende volken is een romantisch idee. Het paste goed in het negentiende-eeuwse nationalisme maar is in de twintigste eeuw weerlegd. Daarom zou het allang op de schroothoop moeten liggen. Toch blijft het terugkomen, vaak als archeologen waarschuwen tegen overinterpretatie van DNA- en isotoopbewijs. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze daarbij in feite een stroman omver schieten.