Op eerste kerstdag 1943 aten ze bonen, aardappelen, worst, pannenkoeken en pudding. Op andere dagen werd er cake of honingkoekjes gebakken. Ze rookten en dronken koffie. En in het voorjaar brachten ze zondagen luierend door op een grasveld. Het ontbrak de groep Joods-Nederlandse vrouwen in kamp Trawniki aan niets. Ze waren ontsnapt aan de gaskamer of de kogel omdat ze voor dwangarbeid geselecteerd waren. Kort voordat ze in het Poolse kamp terecht kwamen, had Aktion Erntefest hier plaatsgevonden. Ten minste 6.000 Joodse gevangenen waren door de SS geëxecuteerd. Het was de taak van de Nederlandse vrouwen om de lijken te verbranden en de kleding van de slachtoffers te sorteren voor hergebruik. Lijkverbrandingen, schurft, wrede bewakers en het verlies van naasten overschaduwden de betrekkelijke luxe. Trawniki was in feite een hel.
Eén van de vrouwen die op dat moment in Trawniki verbleven, was Mirjam Blits (1916-2004). Ze werd op 25 februari 1943 in Amsterdam bij een razzia door de nazi’s opgepakt. Met haar man Eddy werd ze afgevoerd naar vernietigingskamp Sobibor in Polen, waar het echtpaar gescheiden werd. Ze zouden elkaar niet meer terugzien. Mirjam werd met een aantal andere Nederlandse vrouwen geselecteerd en naar concentratiekamp Majdanek afgevoerd. Samen met deze groep vrouwen, die wel steeds kleiner werd, verbleef ze tot het einde van de oorlog in verschillende nazi-concentratiekampen, waaronder naast Trawniki en Majdanek ook Auschwitz (de titel van het boek verwijst naar het gevangenennummer dat ze hier in haar arm getatoeëerd kreeg) en Bergen-Belsen. Uiteindelijk kwam ze terecht in een kamp in Salzwedel, waar ze in 1945 bevrijd werd.
Mirjam Blits keerde terug naar haar geliefde Nederland waar ze ontdekte dat haar ouders en echtgenoot de nazi-vervolging niet hadden overleefd. Op een zolderkamertje schreef ze meteen na de oorlog de herinneringen aan haar kamptijd van zich af. Haar manuscript belandde bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (tegenwoordig het NIOD) en werd in 1961 in boekvorm gepubliceerd. Dit jaar verscheen een heruitgave voorzien van een voorwoord van acteur en kunstenaar Jeroen Krabbé, een neef van de schrijfster. Hij noemt haar “een exceptionele vrouw: zeer goed verzorgd, elegant, bruisend van levensplezier” en prijst haar overlevingsdrang.
“Laat niemand merken wat er echt in je omgaat. Niemand hoeft je zwakte te zien. Dat heeft ze tot de avond van haar dood volgehouden.”
Deze levenslust en overlevingsdrang zijn niet te missen in dit boek. Hoe gruwelijk hun ervaringen ook waren, Mirjam en haar vriendinnen maakten lol, verzorgden zich goed, zongen liedjes en legden vriendschappelijke contacten met mannelijke gevangenen. Maar ze vochten ook met andere vrouwen om hun positie te verdedigen, trotseerden hun bewakers en bedreven zwarte handel. Het was echter niet alleen dankzij haar sterke band met de andere vrouwen en haar instelling dat Mirjam de oorlog overleefde. Ze had ook het geluk dat besluiten van de nazi’s in haar voordeel uitvielen. Terwijl miljoenen anderen vermoord werden, waren Mirjam en haar vriendinnen de nazi’s nog van nut. Ze moesten in Trawniki het vuile werk opknappen en waren daarna bruikbaar als dwangarbeidsters in de oorlogsindustrie.
Een opvallend element in dit boek is de ambivalente wereld van de nazi-kampen. Het ene moment ruimde Mirjam lijken, stierf een goede vriendin door ziekte of nam ze met kapotte voeten deel aan een uitputtende Dodenmars, het volgende moment maakte ze lol met haar vriendinnen en at ze lekkernijen. Terwijl Oekraïense kampbewakers en Poolse medegevangenen haar het leven zuur maakten, spreekt ze goedkeurend over de mildheid van commandanten van de SS en prijst ze de behulpzaamheid van Duitse bewakers. Een legerarts uit de Wehrmacht was in kamp Trawniki bereid haar Joodse vriendin te behandelen en hij bleek zelfs een oogje te hebben op Mirjam. Dit alles maakt haar verhaal alles behalve voorspelbaar, maar ook niet uniek. Haar ervaringen lijken veel op die van leden van het Sonderkommando van Auschwitz, zoals Shlomo Venezia en Miklós Nyiszli, die ook een betrekkelijk geprivilegieerd kampleven hadden, terwijl ze ondertussen de kampgruwelen van zeer dichtbij ervoeren.
Het verhaal van Mirjam Blits is goed leesbaar, maar ze is geen literair schrijver zoals Elie Wiesel en Primo Levi dat wel zijn. Ze mist ook het zakelijke waarnemingsvermogen van bijvoorbeeld Jules Schelvis in Binnen de poorten. Het is een heel persoonlijk verhaal, niet zozeer geschreven met de bedoeling om door een groot publiek gelezen te worden. Haar opgewonden en soms ironische toon, is kenmerkend voor de persoon die ze was. Een jonge Amsterdamse vrouw met het hart op de tong. Het besef dat ze dit verhaal schreef in de eenzaamheid van een zolderkamertje, nadat ze haar ouders en man verloren had, dwingt veel respect af. Het is goed dat haar verhaal heruitgegeven is, zodat het ook door jongere generaties gelezen kan worden voor wie Mirjam Blits met haar doorzettingsvermogen en levenslust als voorbeeld kan dienen.
~ STIWOT – Kevin Prenger
Boek: Auschwitz 13917 – Mirjam Blits