De Belgische koning Leopold II (1835-1909) had niet alleen de reputatie een grote appetijt te hebben wat eten betreft, ook zijn niet te stillen honger naar vrouwelijk schoon is inmiddels genoegzaam bekend. Zo had hij, althans volgens sommigen, een langdurige amoureuze relatie met de Franse variétédanseres Cléo de Mérode (1875-1966) en bij zijn minnares, de meer dan veertig jaar jongere prostitué Blanche Delacroix (1883-1948), verwekte hij op het einde van zijn leven twee bastaardzonen. Het verhaal:
Een huwelijk dat spaak liep
In augustus 1853 huwde de toen achttienjarige Leopold met aartshertogin Maria-Hendrika van Oostenrijk (1836-1902). Hoewel het een gearrangeerd huwelijk betrof, kregen ze samen vier kinderen: Louise-Marie, Leopold, Stefanie en Clementine. De kleine Leopold had echter een zwakke gezondheid en overleed in 1869 op negenjarige leeftijd. De dood van de jonge kroonprins maakte dat niet alleen de monarchie plots geen mannelijke opvolger meer had in rechte lijn, het veroorzaakte ook een niet meer te lijmen breuk tussen Leopold en zijn echtgenote. Maria-Hendrika trok zich met een deel van de hofhouding steeds vaker terug in het kuuroord Spa terwijl Leopold ‘troost’ zocht in de armen van opeenvolgende minnaressen.
De buitenechtelijke affaires van Leopold
Vrij snel kreeg de pers lucht van de amoureuze escapades van de Belgische vorst, die het zelfs niet schuwde om de nacht door te brengen bij prostituees. Ook zijn amourette met de Spaanse danseres en courtisane Augustine Otero (1868-1965), bijgenaamd ‘La Belle Otero’, zorgde in de kranten voor veel ophef. Maar Leopold’s meest bekende liefdesaffaire is ongetwijfeld zijn verhouding met de in Boekarest geboren prostitué Blanche Delacroix. Hij ontmoette haar in 1900 tijdens één van zijn buitenlandse reizen op de wereldtentoonstelling van Parijs en viel vrijwel onmiddellijk voor haar charmes. De relatie legde de toen zeventienjarige Blanche geen windeieren, want de smoorverliefde Leopold overlaadde zijn favoriete maîtresse met dure geschenken en juwelen. Zo kocht hij voor haar in de Franse gemeente Arronville, niet ver van Parijs, een achttiende-eeuws kasteel dat hij op zijn kosten volledig liet renoveren en meubileren. Naast een villa in Oostende schonk hij haar in Saint-Jean-Cap-Ferrat aan de Côte d’Azur ook nog een luxueus landgoed.
In september 1902 kwam Leopold’s echtgenote, aartshertogin Maria-Hendrika in haar buitenverblijf te Spa door een hartaanval te overlijden. Kort nadien installeerde Leopold Blanche Delacroix in een mondaine villa die pal aan het koninklijk domein te Laken grensde, waardoor hij zijn geliefde in alle discretie kon opzoeken. In februari 1906 schonk Blanche hem een eerste zoon, Lucien genaamd. Het jaar daarop volgde reeds een tweede kind, Philippe. Leopold kende zonder enige instemming van de regering aan Lucien de adellijke titel toe van hertog van Tervuren en aan zijn jongste telg die van graaf van Ravenstein. Ook Blanche verhief hij als barones de Vaughan in de adelstand.
Op 12 december 1909 trad Leopold met zijn minnares in het huwelijk. Enkele dagen later onderging hij een darmoperatie en kwam te overlijden. Blanche moest Brussel verlaten en vestigde zich in Frankrijk waar ze in augustus 1910 trouwde met de gewezen legerofficier Antoine Durrieux (1865-1917), naar verluidt een vroegere aanbidder en minnaar. Durrieux erkende de kinderen die Blanche had gekregen met Leopold, waardoor die zijn familienaam verkregen. Lang hield het huwelijk evenwel niet stand, want drie jaar later werd reeds de scheiding uitgesproken.
Lucien Durrieux, hertog van Tervuren (1906-1984)
Leopold’s zoon Lucien oefende tijdens zijn leven de meest uiteenlopende beroepen uit. Toch had hij op financieel vlak geen problemen, zeker omdat zijn moeder jarenlang een maandelijkse toelage kreeg van de Belgische koninklijke familie en hijzelf op last van koning Albert I een aanzienlijke geldsom kreeg toegestopt. Leopold’s buitenechtelijke zoon overleed op 78-jarige leeftijd in het Franse kuuroord Cambo-les-Bains. Op zijn grafsteen prijkt het opschrift: “Lucien, hertog van Tervuren”, onmiddellijk gevolgd door de tekst “Saxen-Coburg en Gotha”.
Philippe Durrieux, graaf van Ravenstein (1907-1914)
De jongere broer van Lucien werd met atrofie aan één van zijn handen geboren en had bovendien geen al te goede gezondheid. Op amper zesjarige leeftijd kwam hij in Parijs ten gevolge van tyfus onverwachts te overlijden. Hij kreeg zijn laatste rustplaats op het bekende Parijse kerkhof “Père Lachaise”. Na haar dood, in 1948, werd Blanche Delacroix volgens haar wens in het graf van haar vroegtijdig overleden zoontje bijgezet.
Ook interessant: De twee buitenechtelijke kinderen van koning Leopold I van België
…en: Claus eerste Oranje-echtgenoot die trouw bleef
…en: De Coburgs – Het Huis Saksen-Coburg en Gotha
Overzicht van Boeken over het Belgische Koningshuis