In het hart van de Pyreneeën ligt het Ossau-dal. Daar vormen herders met een baret op het hoofd, samen met hun schaapskuddes op de groene weidevelden, al eeuwenlang een vertrouwd beeld. Later verspreidde deze baret zich vanuit de bergen naar de steden, ‘emigreerde’ naar Latijns-Amerika en werd uiteindelijk over de hele wereld door militairen gedragen. Toch geldt dit hoofddeksel altijd nog als door-en-door Baskisch. Eind negentiende eeuw droeg werkelijk iedere Bask een baret, die destijds synoniem stond voor het Baskenland.
Hoewel de ‘béret’ vandaag de dag nog altijd geassocieerd wordt met Baskenland, wordt daarmee voorbijgaan aan het feit dat hij in de hele Pyreneeën werd gedragen. Zijn oorsprong heeft hij echter in de Béarn, meer bepaald in het Ossau-dal, waar archiefbronnen uit de dertiende eeuw al melden dat de herders uit de bergen er een droegen. De weidebegrazing door schaapskuddes kent daar een lange traditie, die mogelijk meer dan zevenduizend jaar teruggaat in de tijd. De voorvaderen van de bewoners uit het Ossau-dal waren herders en veehouders die er met hun kuddes in de zomers rondtrokken, terwijl ze de winters doorbrachten op de schralere gronden van het laagland. In de bergen waren ze voortdurend blootgesteld aan de grillen van de natuur, waardoor behoefte ontstond aan een hoofddeksel dat hen beschermde tegen de felle zonneschijn en heftige regenbuien. De wol van hun schapen bleek zich hier uitstekend voor te lenen, omdat deze natuurvezel zowel bestand is tegen vocht als tegen hitte.
Het Baskische woord voor ‘muts’ is ‘béret’ en zo kwam het primitieve hoofddeksel van de herders dan ook bekend te staan. Op marktdagen verlieten zij het dal om hun wol in de stadjes te verkopen en vanaf de zestiende eeuw was Oloron-Sainte-Marie al uitgegroeid tot de belangrijkste handelsplaats van dit ‘witte goud’. Later werd het ook het centrum van de barettenproductie vanwege haar ligging aan de samenvloeiing van de Gave d’Ossau en de Gave d’Aspe. Het water van deze twee rivieren ging men toen gebruiken voor het wassen van de wol, alvorens er baretten van te breien. Vooral de export naar Spanje was zeer lucratief en op den duur leefde de hele regio ervan. Zo werd Oloron-Sainte-Marie de hoofdstad van de Baskenmuts.
In de omliggende dorpjes van dit zeer landelijke gebied stak men veel tijd in de vervaardiging van iedere individuele muts, wat dan ook vaak een unicaat was. Aanvankelijk werden ze helemaal met de hand gemaakt en dit breiwerk was toen nog vooral een vrouwenbezigheid die in, of voor, het huis bedreven werd. Rond 1870 wees een telling uit dat zo’n twaalfhonderd keuterboertjes met hun vrouwen en kinderen in de omgeving van Oloron-Sainte-Marie op die manier een bijverdienste hadden. Omstreeks 1900 schakelde men echter over op industriële productie en namen arbeiders in Oloron-Sainte-Marie het werk over dat voorheen als huisnijverheid in de dorpjes was verricht. Er werden machines ontwikkeld om een deel van de fabricage te mechaniseren en deze draaiden op de waterkracht van beide rivieren. Langs de oevers ontstond een textielindustriegebied dat zich kon meten met dat van Noord-Frankrijk. Vanaf die tijd begon de Baskenmuts ook onder de lagere bevolkingsklassen populair te worden: herder, boer of arbeider, allemaal droegen ze er een.
Bovendien, door het uitbreken van de zogenaamde Carlisten-oorlogen (de eerste, tweede en derde van respectievelijk 1833-1840, 1846-1849 en 1872-1876) aan de andere kant van de Pyreneeën groeide het hoofddeksel ook uit tot een politiek statement. Deze conflicten tussen liberalen en conservatieven, die in de loop van de negentiende eeuw steeds weer opflakkerden, veroorzaakten een dramatische scheuring in de Spaanse samenleving. Het waren in feite erfopvolgingsoorlogen die maar niet wilden ophouden en waarin de Basken het kamp van de conservatieven kozen. Ze realiseerden zich namelijk dat wanneer de liberalen aan de macht zouden komen, dit het einde van hun zelfbestuur zou betekenen. De liberalen waren immers uit op een gemeenschappelijke grondwet voor heel Spanje.
De Spaanse Basken wilden echter hun eigen rechts- en bestuurssysteem tegen iedere prijs behouden. Onder deze omstandigheden kon het gebeuren dat in het stadje Tolosa, gelegen in het hart van Spaans Baskenland, de Baskenmuts het symbool werd van strijd en opstand. Tomás Zumalacárrque (1788-1835) werd de aanvoerder van de Carlisten, hetgeen grote gevolgen had voor de betekenis van de Baskenmuts. Een van zijn eerste besluiten was dat eenheid moest worden uitgestraald, en wel door alle strijders dit hoofddeksel te laten dragen. Aanvankelijk ontbraken namelijk gevechtsuitrustingen en waren zijn medestanders gewoon in hun dagelijkse kleren uit de bergen gekomen om zich aan te sluiten. Nog vóór de Carlisten uniformen droegen was de rode Baskenmuts hun herkenningsteken geworden. In 1874 veroverden ze Tolosa, dat daarna een bolwerk van de Carlisten werd, inclusief een grote barettenfabriek aan de oever van de Oria-rivier. Uiteindelijk kwam er een einde aan deze serie burgeroorlogen, maar de Carlistische groepering bleef bestaan, met de Baskenmuts als haar symbool. Opmerkelijk genoeg waren ondertussen ook voormalige strijders van liberale zijde in steden als Bilbao en San Sebastian een baret gaan dragen, gewoon omdat het een geliefd hoofddeksel was geworden.
De zegetocht van de Baskenmust ging echter nog verder dan Baskenland, Spanje en Frankrijk, toen de haven in het Franse Bayonne rond 1900 de poort naar de nieuwe wereld werd. Daar vandaan vertrokken honderdduizenden emigranten om aan de andere kant van de oceaan een nieuw bestaan op te bouwen. Naar Baskisch gebruik erfde de oudste zoon uit het gezin namelijk het ouderlijk huis. De andere kinderen mochten er weliswaar blijven wonen, maar hadden daar meestal geen zin in omdat ze dan niet konden trouwen en zich bovendien nuttig moesten maken in de huishouding. Gevolg hiervan was dat ze naar elders trokken en dat was vooral Amerika. Ver van huis hielden ze de herinnering aan hun land van herkomst levend door de Baskenmuts te blijven dragen. Velen van hen gingen in het nieuwe vaderland het beroep van herder uitoefenen, zowel in Argentinië als in de Verenigde Staten.
De schaapsherder met een baret is in de Amerika nog altijd bij uitstek het symbool van de Baskische immigrant. Sommigen keerden later terug naar Europa, maar de meesten bleven er voorgoed en hechtten daar grote waarde aan hun Baskische identiteit.
Tegenwoordig wordt in Baskenland de baret door de jongere generaties alleen nog bij bijzondere gelegenheden gedragen om gemeenschappelijkheid uit te stralen. Dankzij Che Guevara (1928-1967) en zijn beroemde portret werd de Baskenmuts een iconisch object dat revolutionairen over de hele wereld dragen. Zoals eens de herders, arbeiders en Carlisten, vertrouwen ook zij op het robuuste wollen hoofddeksel dat nooit meer uit de mode is geraakt.