De Beemster en het Nederlandse poldermodel

Wereldgeschiedenis van Nederland
9 minuten leestijd
Kaart van de ingepolderde Beemster, anoniem, 1735 (gravure). Bron: Wereldgeschiedenis van Nederland
Kaart van de ingepolderde Beemster, anoniem, 1735 (gravure). Bron: Wereldgeschiedenis van Nederland

Bij uitgeverij Ambo|Anthos verscheen deze week Wereldgeschiedenis van Nederland: een nieuw standaardwerk over de vaderlandse geschiedenis. In het lijvige boek beschrijven meer dan honderd Nederlandse onderzoekers op het gebied van geschiedenis en cultuur het wereldwijde verhaal van onze geschiedenis. Zij laten zien hoe Nederland de wereld door de eeuwen heen mede heeft vormgegeven, en andersom: hoe Nederland zich onder invloed van verre en nabije buren ontwikkelde. Het boek is uitgegeven door het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Op Historiek een hoofdstuk van Piet van Cruyningen over het beroemde poldermodel. Is dat wel typisch Nederlands?

De Beemster en het poldermodel

Op 21 mei 1607 verleenden de Staten van Holland een octrooi – vergunning – voor de droogmaking van de Beemster, een ruim 7000 hectare groot meer in Noord-Holland. Dat was in meerdere opzichten een belangrijk besluit. Het was op dat moment het grootste landaanwinningsproject ooit en stelde hoge eisen aan de toenmalige technologie. Het zou resulteren in een polder die nu als werelderfgoed is geclassificeerd.

‘Het octrooi uit 1607 is daarmee een mooie illustratie van het poldermodel’

Deze inpoldering was ook belangrijk omdat het octrooi de droogmakers verplichtte ‘contentement’ – compensatie – te geven aan derden wier belangen geschaad werden door de droogmaking. De investeerders die het meer wilden droogmalen werden hiermee verplicht om te onderhandelen met die derde partijen over een passende schadevergoeding. In latere octrooien werd de verplichting tot contentement standaard opgenomen. Al sinds de late middeleeuwen werd er bij landaanwinning naar gestreefd schadevergoeding aan derden te geven. De Hollandse Rekenkamer, die sinds de zestiende eeuw over octrooiverlening moest adviseren, stelde vaak voor dat de droogleggers maatregelen moesten nemen om de gevolgen voor derden te beperken. Het Beemster octrooi maakte een standaardclausule van de verplichting tot onderhandelen over compensatie. Het octrooi uit 1607 is daarmee een mooie illustratie van het ‘poldermodel’, de op samenwerking, compromis en consensus gerichte overlegcultuur in de Nederlandse samenleving.

De bedijkingscompagnie

De Beemster door Andries Schoemaker in de Atlas van Schoemaker.
De Beemster door Andries Schoemaker in de Atlas van Schoemaker. (Publiek Domein – wiki)
Een groot landaanwinningsproject als de droogmaking van de Beemster was gebaseerd op samenwerking. Om het benodigde kapitaal bijeen te brengen, in het geval van de Beemster het enorme bedrag van ruim twee miljoen gulden, werkten investeerders samen in zogeheten compagnieën. Het gebied dat zou worden bedijkt werd verdeeld in eenheden van enkele tientallen morgens (van 0,85 hectare), bijvoorbeeld twintig of vijftig morgen. Die eenheden vormden een soort aandelen waarvan de investeerders er één of meer konden nemen. De aandelen konden worden verkocht of nagelaten worden aan erfgenamen. In die zin leken ze op aandelen van moderne ondernemingen. Het verschil was dat de koopprijs niet van tevoren was vastgesteld. De koper van een aandeel nam de verplichting op zich om de bedijkingskosten van een bepaalde oppervlakte land te betalen. Gedurende de droogmaking schreef de compagnie omslagen uit die de aandeelhouders moesten voldoen. Vielen de kosten laag uit, dan hadden ze een meevaller, maar vaak waren de kosten aanzienlijk hoger dan vooraf geraamd. Als de droogmaking was voltooid, werd de nieuwe polder verdeeld in kavels, die vervolgens werden verloot onder de aandeelhouders.

De compagnieën bestonden uit netwerken van vrienden en verwanten die elkaar kenden en vertrouwden en dus goed konden samenwerken. Vaak werden ook zorgvuldig geselecteerde lieden uit bestuurlijke kring toegelaten om te zorgen voor goede connecties met de autoriteiten. De Beemstercompagnie bestond vooral uit Amsterdamse kooplieden en regenten, maar ook de Rotterdamse pensionaris Elias van Oldenbarnevelt zat erin en die had vanzelfsprekend toegang tot de machtigste man van Holland, zijn broer de raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt.

De bedijkingscompagnie kan gezien worden als een Nederlandse uitvinding. Een van de oudste voorbeelden is de compagnie van Hollandse investeerders die in 1505 het Bildt in Friesland indijkte. In de zeventiende eeuw verspreidde deze financieringsvorm zich met Nederlandse ingenieurs en Nederlands kapitaal over grote delen van Europa, zoals Duitsland, Engeland en Frankrijk. Tot aan de Middellandse Zee, zoals in de omgeving van Arles, waren deels door Nederlanders gefinancierde compagnieën actief. Helemaal uniek waren ze niet. Ze vertonen overeenkomsten met het consorzio di bonifica (ontginningsconsortium), waarin in de vroegmoderne tijd investeerders samenwerkten om laaggelegen delen van de Povlakte en de regio Veneto droog te leggen.

Noorddijk, met links de Beemster. (Publiek Domein – wiki)
Noorddijk, met links de Beemster. (Publiek Domein – wiki)

Binnen organisaties zoals waterschappen en compagnieën werd dan wel samengewerkt, erbuiten werd de waterstaatswereld vooral gekenmerkt door conflicten tussen organisaties en individuen die strikt hun eigen belangen verdedigden. Bij droogmakerijen ontstonden vooral conflicten tussen de compagnieën en degenen waarvan de belangen door de droogmakerij werden geschaad, zoals vissers, schippers en waterschappen die het meer als boezem – waterreservoir – gebruikten en eigenaren van het aangrenzende oude land. Vonden die dat ze onvoldoende gecompenseerd werden, dan spanden ze processen aan die vele jaren konden duren en veel geld kostten. De rentabiliteit van de droogmakerijen kon daardoor in gevaar komen. Zeker bij een omvangrijk en gecompliceerd project als de Beemster was het risico daarop zeer groot. Het was bekend dat eerdere Noord-Hollandse droogmakerijen in de late zestiende eeuw verliesgevend waren geweest door dure procesvoering en dat wilde men in dit geval voorkomen. Dat is de reden waarom de contentementclausule is ingevoerd.

Een list van Van Oldenbarnevelt

‘Zonder de contentementclausule was hier mogelijk jarenlang over geprocedeerd. ‘

Contentement betekende niet alleen dat derden moesten worden gecompenseerd, maar ook dat langdurige procesvoering onmogelijk werd. Als de derde partijen niet tevreden waren met de compensatie die de compagnie bereid was te betalen, dan konden ze beroep doen op arbitrage door leden van de Hoge Raad van Holland en Zeeland, het hoogste gerechtshof in het gewest. Die uitspraak van de arbiters was bindend en beroep was niet mogelijk. Op deze manier werd met de belangen van alle partijen rekening gehouden: de investeerders waren ervan verzekerd dat ze niet zouden worden geconfronteerd met dure processen en de andere partijen kregen een behoorlijke compensatie voor hun verliezen. In de praktijk lijkt dit behoorlijk te hebben gewerkt. Compagnieën waren bereid behoorlijke compensatie te bieden en bij conflicten velden de arbiters vaak salomonsoordelen.

De contentementclausule bewees in de Beemster meteen zijn nut. De compagnie groef een afwateringskanaal naar de Zuiderzee om tegemoet te komen aan eisen van het waterschap dat de afwatering in het gebied beheerde, het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen. Daardoor ontstond een conflict met de inwoners van de dorpen waarvan het land doorsneden werd door het kanaal. Zij eisten de bouw van maar liefst 39 bruggen over het vier kilometer lange kanaal. De arbiters besloten dat acht bruggen wel genoeg waren en alle betrokkenen legden zich daarbij neer. Zonder de contentementclausule was hier mogelijk jarenlang over geprocedeerd.

Van Oldenbarnevelt moet beseft hebben dat het omvangrijke Beemsterproject een groot risico liep vast te lopen in langdurige rechtszaken en dus bedacht hij een oplossing: contentement.

Overleg en compromis waren dus praktisch en voordelig. Ook in Zeeland, Friesland en de Generaliteitslanden bestonden zulke overlegprocedures rondom landaanwinning, hoewel ze daar niet altijd waren vastgelegd in specifieke clausules. Toch was overleg zeker niet vanzelfsprekend, wat blijkt uit de manier waarop de contentementclausule in het octrooi voor de Beemster terechtkwam. Terwijl een octrooiverlening voor een groot landaanwinningsproject normaal gesproken enkele maanden in beslag nam, duurde die voor de Beemster slechts twaalf dagen. Het verzoek voor het octrooi kwam op 9 mei 1607 binnen bij de Hollandse Rekenkamer, die advies moest uitbrengen. De Rekenkamer vroeg vervolgens advies van de rentmeester van de domeinen in Kennemerland en West-Friesland, de Haarlemse regent Johan Colterman. Die adviseerde dat diepgaand onderzoek in dit geval niet nodig was en stelde dat derde partijen genoegdoening konden krijgen door middel van de contentementclausule. De brief met zijn advies kwam op 21 mei binnen bij de Rekenkamer. Die adviseerde vervolgens op dezelfde dag positief aan de Staten van Holland conform Coltermans voorstel en weer op dezelfde dag verleenden de Staten het octrooi.

Johan van Oldenbarnevelt
Johan van Oldenbarnevelt
Waarschijnlijk is dit octrooi in hoog tempo verleend om te voorkomen dat de steden in Hollands Noorderkwartier de tijd zouden krijgen om zich te realiseren dat de contentementclausule hun een wapen uit handen sloeg om onwelgevallige projecten te blokkeren. Steden als Alkmaar en Hoorn waren bezorgd over hun vaarroutes die door droogmakerijen verstoord konden worden. Hadden ze zich de consequenties gerealiseerd, dan hadden ze de octrooiverlening mogelijk tegengehouden. Deze snelle afhandeling moet welhaast ontsproten zijn aan het brein van Johan van Oldenbarnevelt: hij had de macht om dit zo te regelen. Bovendien kende hij de juridische problemen die rond landaanwinningsprojecten konden ontstaan uit eigen ervaring omdat hij zelf aan dergelijke projecten had deelgenomen. Hij moet beseft hebben dat het omvangrijke Beemsterproject een groot risico liep vast te lopen in langdurige rechtszaken en dus heeft hij een oplossing bedacht: contentement.

Een politiek doel

Portret van Dirck van Os, te bezichtigen in het Stedelijk Museum Alkmaar.
Portret van Dirck van Os, te bezichtigen in het Stedelijk Museum Alkmaar.
De vraag is of Oldenbarnevelt alleen ingreep omdat hij vond dat dit zinvolle project – het zou leiden tot duizenden hectares meer landbouwgrond en overstromingsrisico’s in Noord-Holland sterk verminderen – een kans verdiende. Er zou nog iets anders aan de hand geweest kunnen zijn. In het voorjaar van 1607 wilde Oldenbarnevelt een wapenstilstand met Spanje sluiten om te kunnen onderhandelen over wat uiteindelijk het Twaalfjarig Bestand zou worden. Amsterdam was aanvankelijk tegen die wapenstilstand en zonder steun van Amsterdam kon in de Republiek geen belangrijk besluit genomen worden. In maart 1607 was Amsterdam nog tegen, maar op 12 april bleek het stadsbestuur te zijn omgegaan en twee dagen later werd de Beemstercompagnie opgericht die grotendeels bestond uit machtige figuren uit het Amsterdamse patriciaat, zoals de burgemeester Barthold Cromhout en de bewindhebber van de VOC Dirck van Os. Vervolgens kreeg die compagnie in mei een octrooi waarin het risico op juridische complicaties was uitgeschakeld, waardoor de kans op het maken van winst aanzienlijk werd vergroot. Het is dus mogelijk dat Oldenbarnevelt de octrooiverlening voor de Beemster heeft gebruikt om een deel van de Amsterdamse elite aan zijn kant te krijgen. Zij vreesden verlies van inkomsten als gevolg van de wapenstilstand, maar werden daarvoor gecompenseerd door een potentieel winstgevend landaanwinningsproject.

Polderen uniek Nederlands?

Vaak wordt verondersteld dat het poldermodel een uniek Nederlands fenomeen is. Voor wat de vroegmoderne waterstaatswereld betreft valt daar wel iets voor te zeggen. De absolute vorsten in Noord-Duitsland drukten landaanwinningsprojecten vaak door zonder overleg en zonder rekening te houden met de belangen van lokale gemeenschappen. Hetzelfde geldt voor Engeland, waar vooral gedurende de regering van Karel I (1625-1649) grootschalige droogmakingsprojecten werden uitgevoerd zonder rekening te houden met de belangen van de plaatselijke bevolking. Vooral de boeren die gebruiksrechten hadden in de wetlands, zoals het recht om daar turf te steken, te vissen, riet te snijden en vooral om er vee te laten grazen, verzetten zich met alle beschikbare middelen. Processen hierover sleepten soms tot in de achttiende eeuw. Daarnaast kwam het ook tot gewelddadige acties, zoals het aanvallen van arbeiders en het vernielen van dammen en sloten. Door dit verzet zijn veel van deze projecten mislukt en hebben investeerders zware verliezen geleden. Onder die investeerders waren ook Nederlandse kooplieden en regenten, die de Zeeuwse ingenieur Cornelis Vermuyden in 1626 hadden voorzien van het kapitaal om het Noord-Engelse Hatfield Chase droog te maken.

Toch was er zeker één ander land waar ook werd gepolderd: Frankrijk. Hier werd bij een besluit van koning Hendrik IV uit 1607 het recht op droogmaking van alle wetlands in het koninkrijk toevertrouwd aan een compagnie naar Nederlands model, waaraan ook Nederlandse investeerders deelnamen en die onder leiding stond van een man uit Bergen op Zoom, Humphrey Bradley. Hoewel de Franse koning hun verregaande bevoegdheden had verleend, maakten Bradley en zijn compagnons daar voorzichtig gebruik van. Bij de droogmaking van het Marais Vernier bij Rouen in 1617 bijvoorbeeld namen ze genoegen met drie zevende van het drooggelegde land als beloning voor hun investeringen in plaats van de twee derde waar het besluit uit 1607 hun recht op gaf. Op die manier konden ze steun verwerven van lokale heren en conflicten vermijden.

Wereldgeschiedenis van Nederland
 
Gezien de sterke Nederlandse rol in de compagnie zou dat gezien kunnen worden als een resultaat van Nederlandse invloed. Maar ook de Franse kroon zocht naar overleg en compromis en probeerde conflicten te vermijden. Als die conflicten toch ontstonden, benoemde de Kroon vaak een arbiter die moest bemiddelen tussen de investeerders en hun tegenstanders. Wellicht realiseerde de Kroon zich dat de medewerking van lokale en regionale machthebbers noodzakelijk was om landaanwinningsprojecten tot een goed einde te brengen.

Hoewel het polderen in de Nederlandse polderwereld niet vanzelfsprekend was, kan toch wel worden geconcludeerd dat samenwerking en overleg rondom landaanwinningsprojecten regel waren, zeker nadat de Staten van Holland in 1607 de contentementclausule hadden ingevoerd. Hoewel de neiging tot polderen ook wel in Frankrijk voorkwam, lijkt het elders in Europa toch eerder uitzonderlijk te zijn geweest.

0
Reageren?x
×