Wie de meeslepende kaskraker Ben Hur (1959) gezien heeft, kent ze ongetwijfeld wel: de spannende beelden van de zeeslag tussen de Romeinen en de piraten. Daarin laat regisseur William Wyler niks aan het toeval over om de kijker op het puntje van zijn stoel aan de buis gekluisterd te houden. Van brandende projectielen tot geramde schepen die aan splinters worden geslagen, van zwaarbevochten veldslagen op het dek tot hulpeloze drenkelingen in het koude water: alles passeert de revue.
Noch de Romeinse mariniers, noch de zeerovers domineren echter het hele tafereel. In de scènes voorafgaand aan de ‘aanvaring’ kapen voornamelijk het hoofdpersonage Judah Ben Hur en zijn lotgenoten alle aandacht weg. Vastgeklonken in ketens en onder het klappen van de zweep volbrengen zij de aartsmoeilijke taak om op het monotone ritme van de trom het oorlogsschip letterlijk door woelige wateren te loodsen. Hun functieomschrijving door de Romeinse consul Quintus Arrius windt er geen doekjes om: “
We houden je in leven voor het schip. Roei dus goed, dan blijf je in leven!
Ook omtrent hun toekomstperspectieven en doorgroeimogelijkheden spreekt de opperbevelhebber klare taal:
Zolang we winnen, ga je hier niet weg. Verliezen we, dan verga je met dit schip!
Galeislaven in Ben Hur (1959)
De fysieke en mentale ontberingen die de galeislaven van hun sadistische meesters te verduren krijgen, zetten zijn weinig hoopgevende boodschap alleen maar meer kracht bij.
De meelijwekkende beelden van deze arme stakkers leidde in het verleden tot de algemeen gangbare opvatting dat de Romeinen voor de bediening en aandrijving van hun oorlogsbodems gebruik maakten van galeislaven: een beeld dat onze schoolgaande jeugd nog steeds in haar geschiedenislessen voorgeschoteld krijgt. Niets is echter minder waar…
De realiteit
Roeiers waren allerminst slaven die aan de ketting lagen of met zwepen werden bewerkt, maar vrije mensen. Vaak ging het om vrijgelatenen en Romeinse burgers uit een lage sociale klasse. Zij namen veelal vrijwillig dienst bij de zeemacht in de hoop een militaire carrière uit te bouwen. Niet zelden rekruteerden de Romeinen hun roeiers uit de inwoners van onderworpen volkeren. Ook hier bood de overgrote meerderheid zich onverplicht of ongedwongen aan. Niet-Romeinen koesterden namelijk de wens om hun diensten aan de vloot beloond te zien met het burgerrecht.
Hoewel de roeiers – ‘remiges’ in het Latijn – de laagste militaire rang binnen de marine vertegenwoordigden, werden ze als volbloed militairen beschouwd, beroepssoldaten in dienst van Rome. Net als hun collega’s bovendeks ontvingen ze een royaal soldij. Vóór de eigenlijke detachering kregen alle kandidaat-roeiers een individuele opleiding, die deels op het vasteland plaatsvond. Vervolgens leerden de instructeurs hen in teams de verschillende taken en procedures binnen de zeemacht aan. Pas na de voltooiing van deze sessies wees men de roeiers aan een schip toe, met hun specifieke plaats in het ruim.
Aangezien de snelheid en wendbaarheid van een schip volledig afhing van de gevechtsklaarheid van de roeiers en de kwaliteiten van hun leidinggevenden, dienden zij ook nà hun opleiding voortdurend te trainen. Zonder een degelijk uithoudingsvermogen en dito coördinatie kon een zeeslag immers niet gewonnen worden. Aangestipt dient wel dat roeiers vrijwel nooit actief deelnamen aan gevechten op het dek.
Archeologisch bewijs onder de vorm van militaire oorkondes toont aan dat roeiers tijdens hun actieve loopbaan promotie konden maken. Na hun diensttijd werden ze net als de legioensoldaten gehonoreerd met een pensioen, een stuk grond en – in het geval van niet-burgers – het felbegeerde Romeinse burgerrecht.
Romeinse galeislaven: een anachronisme
De mythe van de Romeinse galeislaaf is een anachronisme. Wellicht gaat het om een projectie uit latere perioden van onze geschiedenis, waarin zeevarende mogendheden zich wél van slaven bedienden. In de Middeleeuwen zetten de Genuezen en de Venetianen voor het eerst galeislaven in bij hun maritieme operaties.
Het gebruik op grote schaal kwam echter pas in de vijftiende eeuw op gang, onder impuls van de Ottomaanse Turken. Slavernij vormde immers een belangrijk aspect van de Turks-Ottomaanse samenleving. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat slaven vanuit de verste uithoeken van het Ottomaanse rijk – dat zich van de Balkan tot Noord-Afrika uitstrekte – massaal op de vloot belandden. Vaak waren ze uit Europa afkomstig.
In de zestiende eeuw gaven de Spanjaarden de Turken een koekje van eigen deeg. Het ontzagwekkende aantal Moren en Noord-Afrikanen op de roeibanken van hun schepen bezorgde de Spanjaarden in de toenmalig bekende wereld een al even beruchte reputatie als hun onoverwinnelijke Armada.
Ook in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Franse koninkrijk bedienden roeiers onder dwang de riemen. De ‘gelukkigen’ waren veelal veroordeelde criminelen en deserteurs. In Frankrijk sleten tevens de protestantse Hugenoten omwille van hun geloof een leven in ketenen op zee. Naast de bijhorende lichamelijke en geestelijke miserie ervoeren ze het feit deze te moeten delen met andersgelovigen en misdadigers als een ware vernedering. Dieper konden ze in hun eigen beleving niet vallen.
In 1880, het jaar waarin Lewis Wallace zijn beroemde roman Ben Hur: A Tale of the Christ boekstaafde, bevatte onze archeologische en historische kennis over de Romeinen heel wat meer leemtes dan nu. Wallace roeide dan ook met de riemen die hij had. De galeislaven uit latere tijdvakken vormden zijn belangrijkste referentiekader. Het zijn déze galeislaven die we aanschouwen in recente en minder recente verfilmingen van zijn boek. De miserabele en lamentabele omstandigheden waarin Ben Hur ‘cum suis’ letterlijk het hoofd boven water tracht te houden, staan evenwel mijlenver van de historische realiteit van het reilen en het zeilen op een Romeins oorlogsschip.
De Barbarijse zeerovers en hun christenslaven
De maritieme handel in en rond het Oude Rome
Bronnen â–¼
– Ook de tekst van een lezing door J.F. Nuboer op 6 februari 2016 (https://www.deruyter.org/uploads/media/5aad2097ba046.pdf) vormde voor mij een belangrijke bron van informatie en inspiratie.