Het nieuwe boek van Leo Blokhuis met als titel ‘Berlijn – Muzikale revolutie’ swingt als een tierelier. In ruim 200 bladzijden sleurt de schrijver je mee van het vooroorlogse Berlijn naar de popmuziek van nu. In de jaren ’20 stortten muzikanten in de Duitse hoofdstad zich op een heel scala aan vernieuwingen en experimenten. Daarmee zouden ze vanaf de jaren ’70 de moderne muziek diepgaand beïnvloeden. David Bowie was de magiër die die invloeden als een van de eersten opving en doorgaf. Dat ging niet zonder slag of stoot.
Hoe beleefde de schrijver, popjournalist Leo Blokhuis dat zelf? Op zijn vijftiende hoorde hij het nummer ‘Heroes’ van David Bowie en was op slag van slag van:
“De als een heimachine beukende drums, de bezwerend gillende gitaarlijnen, de bas die danst als een logge beer en die lyrische stem: eerst ingetogen, dan steeds wanhopiger. Heroes van David Bowie dendert als een goederentrein mijn 15-jarige leven in. Nooit eerder hoorde ik een nummer dat zo bruut en tegelijk zo elegant is.” (9).
David Bowie – Heroes
Tegelijk, erkent Blokhuis, was de rest van dat album … lastig, ook al bleef hij het proberen, “zoals je met je tong toch steeds weer dat pijnlijke blaartje in je mond opzoekt”. Voor Bowie ’s op de ‘Krautrock’ gebaseerde muziek van die jaren moest je tijd nemen. Blokhuis zegt het zo vaak dat hij toch ook wel twijfel oproept. Je kunt het ook te vaak zeggen.
Duitsland is voor de domineeszoon Leo bekend terrein. Pa Blokhuis diste tijdens vakanties in Duitsland de ene na de andere geschiedenis op en bewonderde vooral de hervormer Luther. Dat zich in dit land in diezelfde jaren ‘een muzikale revolutie’ voltrok, daarvan had de jonge Leo nog geen idee. Al net zo’n verhalenverteller als zijn Pa, ging hij zelf in 1990 voor het eerst naar Berlijn, op zoek naar de plekken waar idool David Bowie zich had laten inspireren voor zijn drie Berlijnse albums. In dat jaar moet hij de roffel hebben gehoord, het constante gebik, van de ‘muurspechten’ die de Muur aan gort hielpen slaan.
In die stad – en dat is de kern van dit boek – liggen de paaigronden van de eigentijdse muziek, van de elektronische dance tot hiphop. En nog steeds. ‘Hier in Berlijn gebeurt het’ is de slotzin van het boek. Voor die stelling haalt Blokhuis alles uit de kast, sterker nog, David Bowie verdwijnt hoofdstukken lang naar de achtergrond.
Berlijnse lente
Berlijn onderging vanaf de jaren ’20 een culturele transformatie van jewelste. Die stad, toen de op twee na grootste ter wereld, was moreel en materieel zwaar gehavend. Niet alleen vanwege de miljoenen doden tijdens de wereldoorlog, maar ook vanwege de mislukte revolutie van 1918. Het lijk van de zachtaardige revolutionaire Rosa Luxemburg was in het Landwehrkanaal gekwakt en met haar de hoop op een betere toekomst. In 1923 volgden hyperinflatie en een crisis die, om het hoofd boven water te houden, tienduizenden Berlijners ertoe bracht zich te prostitueren.
Daarna begon de Berlijnse lente. De stad trok geluks- en vrijheidszoekers, censuur ontbrak, homoseksualiteit bleef onbestraft. In de broeierige vrijplaats bloeide de jazz, danste legende Josephine Baker en overleed naaktdanseres Anita Berber, als een vroege Janis Joplin, op haar 29ste aan morfine, cocaïne en opium. Clair Waldorff kwam er als eerste lesbienne uit de kast, Marlene Dietrich speelde de sterren van het dak in de film ‘Der blaue Engel’. Alles zoop en naaide in Berlijn, om Remco Campert te citeren.
De cultuur stond in het teken van vernieuwing: Bauhaus, Dada en schrijvers als Bertold Brecht vroegen aandacht voor de nieuwe zakelijkheid, onconventionele kunst en politiek op het toneel. Muziek moest een voorbeeld nemen aan Dada.
“Zoals de schilder Wassily Kandinsky geen taferelen maar ervaringen wilde schilderen, zo wilde componist Arnold Schönberg abstracte muziek maken. Ze voelden zich ‘dissonanten in de kunst’. De Italiaan Verrucio Busoni theoretiseerde over nieuwe muzikale instrumenten met nog onbekende mogelijkheden.”
De muziek van de toekomst kwam aan de oppervlakte. Bauhausdocent Oscar Schlemmer liet zijn dansers op robots lijken, componist Paul Hindemith legde de nadruk op ‘ritme, percussie en repetitie’ en sprak van ‘Motorik’. Hij schreef in 1930 muziek voor het door Friedrich Trautwein ontwikkelde Trautonium, een onhandelbare, loodzware proto-synthesizer. Andere kunstenaars zoals George Gross wilden het publiek niet meer vermaken maar choqueren met hun optreden.
Van al dat nieuwe begreep de luisteraar niet veel. De muziek van Edgar Varèse, tegenwoordig gezien als de ‘vader van de elektronische muziek’, kon het publiek niet bekoren. Het klaagde over ‘gejank van een krolse kater’.
Kraftwerk
Zo wekte Berlijn ook afkeer en haat. In de jaren ’30 keerde die wrok zich tegen de stad. De nazi’s maakten een einde aan wat ze de ‘entartete’ kunst noemden, ontaarde kunst. Na de nazitijd duurde het wel even voor het motortje van vernieuwing weer aansloeg, maar in de jaren ’70 was het weer zover. Bowie was, zoals al gezegd – in voetbaltermen – ‘Dreh- und Angelpunkt’ tussen de Duitse ‘Krautrock’ en de internationale, lees Angelsaksische muziek.
Misschien nog belangrijker dan deze muzikale sjamaan was zijn inspiratiebron, de Duitse band Kraftwerk, die een groot publiek wist aan te spreken met, naar eigen zeggen, zijn machinemuziek. Ze presenteerden zich niet als kunstenaars of muzikanten, maar als muziekarbeiders. Het is wel jammer voor het betoog van Blokhuis dat juist deze band uit Düsseldorf kwam. In het kielzog van deze band met die vreemde naam (Energiecentrale) bereikte een kleine keurbende aan Duitse experimentelen Engeland. Het signaal werd opgepikt.
Zo reconstrueert Blokhuis kundig het geitepaadje van de Duitse experimentelen van de jaren ‘20 naar de ‘Kosmische Muziek’ van de jaren ’70 en vervolgens naar de muziek van nu, de techno en dance. Al die stromingen blijken nu geënt op een Berlijnse traditie: je kunt een slechtere stamboom hebben. Het is al met al een adembenemend doorkijkje op de lange lijnen in de popmuziek.
Verstond geen Duits
Tenslotte twee kanttekeningen. In de jaren ’70 pikte David Bowie als een seismograaf de trillingen op van de vernieuwers en droeg die over naar de Engelstalige wereld. Maar behalve experimenteel was die muziek ook sterk politiek ‘angehaucht’. Blokhuis stipt bijvoorbeeld de vermeende banden aan tussen muzikanten en de terroristische Rote Armee Fraction (RAF). Ook gaat hij in op de muziekcultuur in de DDR. Kon de Britse zanger ook in dat opzicht een doorgeefluik zijn? Bizar is namelijk dat Bowie geen Duits verstond.
Wat moet hij dan veel gemist hebben, bijvoorbeeld van de enorme dynamiek rond Liedermacher Wolf Biermann die in de DDR communisme met een menselijk gezicht opeiste, maar die er in 1976 na een concert in West-Duitsland niet meer welkom was. Biermann’s heftige teksten, zoals bijvoorbeeld ‘Ich leb mein Leben, sagt die Eva Marie’ (1981) dat in zes machtige coupletten die hele catastrofale (Oost) Duitse geschiedenis oproept, kan Bowie wel gehoord maar niet begrepen hebben. Die politieke lijn van Brecht, Eisler en Biermann komt minder uit de verf.
De andere kanttekening is bij nader inzien misschien meer een kwestie van smaak. Dat er buiten de muziek van de experimentele vernieuwers alleen maar oninteressante ‘schlagers’ gemaakt werden in Duitsland, zoals Blokhuis beweert, past wel erg makkelijk in de mal van Nederlandse vooroordelen.
Een paar tegenvoorbeelden. De populaire Keulse rockband Bap legde rond 1980 met in dialect gezongen liedjes als Kristallnaach en Jup (met verwijzing naar Stalingrad) de vinger op de wond van het verleden, terwijl de Gronauer rockster Udo Lindenberg met Rock ’n Roll Arena in Jena (1976) en ‘Sonderzug nach Pankow’ (1983) druk uitoefende op het DDR-regime. Hun muziek was actueel, politiek, interessant en vooral ook: zeer talig.
Kortom, het is genieten van dit boek met zijn onverwachte invalshoek: de Duitse bijdrage aan de moderne muziek gezien door de ogen van Bowie. Dat is even legitiem als eenzijdig. Er was in de Duitse rockarena van die jaren echt wel meer dan Peter Maffay of Vicky Leandros en daartegenover de experimentele muziek ; naast Berlijn waren er andere muzikale centra van belang.
Neemt niet weg dat Blokhuis een razend interessant boek schreef dat ook nog eens prachtig is vormgegeven.
Boek: Berlijn. Muzikale revolutie – Leo Blokhuis
Rubriek: Muziekgeschiedenis