Op 26 juni 2012 promoveerde Arjan Nobel aan de Universiteit van Leiden tot doctor. Zijn proefschrift, Besturen op het Hollandse platteland. Cromstrijen 1550-1780, verscheen in boekvorm bij Walburg Pers in Zutphen. Welke nieuwe inzichten heeft Nobels dissertatie opgeleverd?
Vijf vragen aan Arjan Nobel
Waar gaat je proefschrift precies over?
Mijn boek gaat over de bestuurlijke veranderingen op het Hollandse platteland in de vroegmoderne tijd, specifiek tussen 1550 en 1780. De plattelandsbevolking leefde in deze periode in een uiterst dynamische tijd en kreeg, zeker op het terrein van politiek en bestuur, te maken met grote veranderingen. Ik laat zien hoe de dorpelingen hiermee omgingen en toon aan dat ‘gewone’ mensen invloed probeerden uit te oefenen op de politiek. En dat de dorpsbestuurders ook buiten hun eigen dorp participeerden in diverse bestuurlijke netwerken.
Waarom heb je dit onderwerp diepgravend onderzocht en wat zijn je belangrijkste conclusies?
Over het platteland bestaan verscheidene vooronderstellingen. Ik vroeg me af of die wel recht doen aan de realiteit. Zo schetst de bestaande literatuur vaak een beeld van onveranderlijkheid. Eeuwenlang zou in de dorpen veel hetzelfde zijn gebleven. De zeventiende- en achttiende-eeuwers kregen echter te maken met enorme veranderingen. Bijvoorbeeld op het gebied van de economie, geografie, politiek en kerk.
Er overheerst in de literatuur een beeld van een statisch platteland, waar domme boeren uit de kluchten van Bredero de scepter zwaaiden. Daarbij hebben schrijvers van lokale geschiedenissen vaak de bredere omgeving rond de dorpen te beperkt onderzocht. Hierdoor is een beeld ontstaan van het dorp als een eiland.
Ik concludeer daarentegen dus dat het Hollandse platteland dynamisch was. Dat zie je terug in de grote veranderingen waarmee het platteland in de vroegmoderne tijd te maken kreeg. Bijvoorbeeld na het uitbreken van de Opstand, toen allerlei gezagsdragers op het platteland zich steeds autonomer gingen gedragen. Daardoor ontstond in tal van plaatsen een patriarchale relatie tussen heren en onderdanen.
Een andere belangrijke conclusie is dat de politieke cultuur van de Republiek vrij ‘pragmatisch’ was. We zien dat terug in de staatkundige inrichting. Die was, met name op het platteland, niet alleen complex en gevarieerd, maar bovenal aangepast aan lokale omstandigheden.
Waarom moeten de bezoekers van geschiedenisliefhebbers jouw boek eigenlijk aanschaffen?
Iedereen die geïnteresseerd is in de politiek en het bestuur in de Gouden Eeuw zal veel van zijn gading in mijn boek vinden. Ik heb de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen, gelegen ten zuidwesten van Dordrecht, als casus gebruikt. Maar mijn boek maakt daarbij vergelijkingen met veel andere dorpen in Holland. Het boek gaat dus over de brede politieke cultuur in de Republiek en Holland.
Daarnaast handelt mijn boek niet zozeer over instituties, maar over de bestuurders zelf. Hoe en waar vergaderden zij? Werkten ze samen met andere mensen? Beschikten ze over de juiste kwaliteiten? Je krijgt bijvoorbeeld een inkijkje in de vroegmoderne herberg, waar tijdens vergaderingen het bier rijkelijk vloeide. Tegelijkertijd kom je er ook achter dat de ‘gewone’ dorpeling wel degelijk invloed probeerde uit te oefenen op het bestuur.
Hoe probeerden ‘gewone’ dorpelingen invloed uit te oefenen op de politiek?
Dat probeerden ze vooral door het indienen van petities, in de vroegmoderne tijd ‘rekesten’ genoemd. Daarin vroegen ze bijvoorbeeld of ze een huis mochten bouwen of een bepaalde baan mochten uitoefenen. Individuen dienden vaker rekesten in dan collectieven.
Ik kwam een prachtig rekest tegen met het verzoek van dorpsbewoners om een nieuw uurwerk in de kerktoren. Het oude instrument was versleten. De inwoners wisten daardoor niet hoe laat de kerkdienst begon, of wanneer de kinderen naar school moesten. Ook reizigers die het dorp passeerden hadden er last van. De indieners hadden succes: er kwam een nieuw uurwerk.
In bijna alle gevallen zien we dat de dorpelingen vroegen om eenmalige hulp. Zelden drong men aan op een structurele aanpak van een bepaald probleem. Dat is een opvallend verschil met de Hollandse steden. Daar kwamen vaker verzoeken binnen om nieuwe wetgeving, bijvoorbeeld vanuit de stedelijke gilden. Het feit dat dergelijke grotere maatschappelijke verbanden op het platteland vaak afwezig waren, zou hiervoor een reden kunnen zijn.
Je doceert momenteel aan de Universiteit van Amsterdam. Ga je daarmee door, of wil je nieuw onderzoek doen?
Tijdens mijn promotieonderzoek stuitte ik op een fenomeen dat ik verder wil uitdiepen. Dorpsbestuurders probeerden de eigen lokale belangen te behartigen. Dat was echter bijzonder moeilijk, zeker bij hogere bestuurlijke organen. Het vinden van de juiste wegen in de politiek bleek complex. Vandaar dat men gebruikmaakte van zogenoemde ‘solliciteurs’: politieke lobbyisten. Zij hielpen de dorpsbestuurders tegen betaling met het indienen van petities en het ‘bewerken’ van de bestuurders. In mijn nieuwe onderzoek richt ik mij op deze lobbyisten. Hoe gingen zij te werk? Wat zegt dit over de politieke cultuur? Daarbij wil ik vergelijkend onderzoek doen naar verschillende landen in vroegmodern Europa.
Dit interview verscheen ook op www.geschiedenisbeleven.nl (5 september 2012)
Dissertatie Arjan Nobel Besturen op het Hollandse platteland. Cromstrijen 1550-1780
Ook interessant: Een dorp in de polder. Graft – A.Th. van Deursen