In oktober 2018 overleed oud-minister-president Wim Kok (PvdA) op tachtigjarige leeftijd aan de gevolgen van een hartkwaal. Lodewijk Asscher, de huidige PvdA-leider, noemde zijn voorganger ‘een toonbeeld van integriteit’. En minister-president Mark Rutte herinnerde zich Kok als ‘de architect en aannemer van het poldermodel.’ In de grote stroom condoleanceberichten die volgde op Koks overlijden, werd hij vrijwel unaniem getypeerd als sober, degelijk, nuchter, rustig en altijd op zoek naar het compromis. Een bekwaam bruggenbouwer, een kenner van de inhoud, en een groots staatsman.
Ruim een jaar na zijn overlijden verscheen Wim Kok. Voor zijn mensen. 1938-1994 de biografie over de grote staatsman. Voormalig adjunct-directeur van de Wiardi Beckman Stichting Marnix Krop schreef het boek.
Als een doodsaankondiging
Koks medewerking aan zijn eigen biografie had oorspronkelijk veel voeten in de aarde. In eerste instantie hield Kok namelijk de boot af. Hij had weinig behoefte om mee te werken, want ‘een biografie is een doodsaankondiging’, vond de ex-premier. Toch ging Kok, na een paar ontmoetingen met Krop, overstag: het duo voerde vervolgens achttien gesprekken over Koks jeugd, zijn loopbaan bij de vakbond, zijn overstap naar de politiek; ze praatten over sociaaleconomische en maatschappelijke gebeurtenissen, over het Akkoord van Wassenaar in 1982, over de WAO-problematiek, over de opvolging van Den Uyl; de gesprekken raakten zelfs aan het – tot nu toe hermetisch van de buitenwereld afgesloten – privéleven van Kok.
Krop had ongetwijfeld nog veel meer willen bespreken, maar de ziekenhuisopname en het snel daaropvolgende overlijden van de ex-premier gooiden roet in het eten. De biograaf moest het opeens zonder zijn voornaamste bron stellen. Daarom besloot Krop tot het maken van een knip. Voor zijn mensen is daarmee het eerste deel van de biografie over Kok. Het deel eindigt in 1994 bij zijn aantreden als premier in het eerste Paarse kabinet. Het tweede deel van het levensverhaal van Kok, gepland voor 2022, pakt daar de draad weer op en behandelt zijn twee kabinetten en zijn na-politieke carrière, met onder andere de omstreden commissariaten in het bedrijfsleven.
Op eigen kracht
De latere vakbondsbestuurder, PvdA-voorman, oppositieleider, minister van Financiën en minister-president werd, heel eenvoudig, geboren in 1938 in Bergambacht, in de Krimpenerwaard, in een behoudend christelijk en rood gezin. Zijn vader was bouwvakker en later timmerman, sloeg in de Tweede Wereldoorlog op de vlucht voor de Arbeitseinsatz, ageerde tegen onrechtvaardigheid en was actief binnen de Bouwbond; zijn moeder zorgde liefdevol voor het gezin, was kwetsbaar, onzeker, en maakte het huis schoon en trok haar zondagskleren aan als de dokter op bezoek kwam.
Wim groeide in dit rode nest op met het besef dat de sociaal-maatschappelijke ladder voor zijn eenvoudige familie een keiharde realiteit was, dat crises de familie kwetsbaar maakten, dat rechtvaardigheid niet vanzelfsprekend, maar wel nastrevenswaardig was, dat je uiteindelijk op maar heel weinig mensen volledig kon vertrouwen, en dat je moest beschikken over doorzettingsvermogen en eigen kracht om, trede voor trede, op te klimmen en ergens te komen.
Nyenrode en zuivelfabriek
Die levenslessen werden bevestigd in zijn aanraking met de wereld buiten Bergambacht. Zo ging hij studeren aan het elitaire Nyenrode, en maakte daar kennis met studiegenoten, wier vaders advocaten, zakenlieden en directeuren, de vissen in het grootburgerlijke milieu, waren. Dat maakte de simpele Wim onzeker, maar wekte ook een tomeloze gedrevenheid op: hij wilde op eigen kracht afrekenen met die sociaal-maatschappelijke ladder.
Krop vertelt ook over hoe Kok als jonge student een tijdlang werkte in een zuivelfabriek, om vervolgens zijn verdiensten af te dragen aan een studiefonds voor vluchtelingen – meehelpen aan meer rechtvaardigheid, zoals zijn vader hem als les had meegegeven. Die intrinsieke betrokkenheid vertaalde zich ook naar Koks werkzame leven: allereerst als beleidsmedewerker bij de Bouwbond van het NVV.
In de politiek
Streven naar rechtvaardigheid, polderen, zoeken naar het compromis, partijen verbinden aan een gezamenlijk belang of ideaal – dat waren Koks grootste krachten, aldus Krop.
Zo smeedde Kok verschillende stromingen, van katholiek tot ras-socialist, en van gematigd tot radicaal, tot één vakbond, de FNV. Als voorzitter van die bond bereikte hij één van zijn meest memorabele prestaties, namelijk het akkoord dat hij sloot met werkgeversorganisatie CNV. In 1982, een tijd van economische crisis, verklaarde Kok, namens de werknemersorganisaties, zich bereid tot loonmatiging in ruil voor arbeidstijdverkorting. Daardoor konden bedrijven makkelijker winst maken en werd de basis gelegd voor economisch herstel. Hét schoolvoorbeeld van een geslaagd compromis.
Het succes bleef niet onopgemerkt bij de PvdA. De partij rekruteerde Kok in 1986, zette hem op de verkiezingslijst (op plek twee, na Joop den Uyl), waardoor Kok ruim 570.000 voorkeursstemmen wist te behalen. Nadat Den Uyl later in 1986 het fractievoorzitterschap neerlegde, nam Kok het stokje van hem over.
In 1989 verruilde de PvdA de oppositie voor deelname aan het kabinet-Lubbers III. Kok werd vicepremier en Minister van Financiën en probeerde in die hoedanigheid het financieringstekort van de Nederlandse staat terug te dringen. Daartoe herzag hij de WAO-regeling en voerde hij het ‘Kwartje van Kok’ in. Geen prettige maatregelen, maar verantwoordelijkheid nemen hoorde bij zijn baan, vond hij.
Polderjongen, politicus, vader en echtgenoot
Aan de hand van Koks carrière – en de soms wel erg uitgebreide maatschappelijke context – schets Krop het beeld van de ‘persoon’ Kok. Hardwerkend, ambitieus, doortastend, maar ook onzeker, aarzelend en soms ronduit vervelend. Voor het Nederlandse publiek beslist en vastberaden, maar bij zijn medewerkers en partijgenoten twijfelend en mopperend – een charmante en vertrouwenwekkende politicus op het toneel, een zakelijke en behoedzame persoonlijkheid in de coulissen. Twee kanten van dezelfde medaille.
De enige plek waar Kok zich comfortabel en op zijn gemak voelde, was thuis, bij de kinderen waar hij dol op was, en bij zijn grote liefde, zijn enige maatje Rita. De zelfbewuste en vrijwel altijd optimistisch Rita bewaakte, met een felle – haast gretige – strengheid, het gezin. Van Wim verwachtte ze dat hij het liefst geen enkele ‘papahap’ zou overslaan en regelmatig tijd doorbracht met de kinderen. Interviewers en collega’s werden, zonder uitzondering, naar het tuinhuisje verwezen, waar Kok hen dan zou ontvangen. Vermoedelijk heeft Krop daar – zo stel ik het me althans voor – als een van de laatsten met Wim Kok gesproken.
Boek: Wim Kok: Voor zijn mensen 1938-1994