Nalaten van een spoor
‘Ik wilde een spoor nalaten, waarop anderen konden verder gaan’, zo vatte Catharina Halkes haar leven samen. En sporen trekken deed ze, in de ruim negentig jaren waarin ze leefde, van 1920 tot 2011. Voor veel generatiegenoten, vrouwelijke én mannelijke, maar ook voor mensen die ouder of jonger waren, werd zij boegbeeld en voorbeeld, baken en inspiratiebron. Zij probeerde de druk te verminderen die van de traditionele godsdienstbeoefening was uitgegaan. Mensen trokken zich op aan haar pal staan voor de zaak van vrouw, geloof, kerk en theologie. Velen, in Nederland, Vlaanderen en Duitstalige landen, voelden zich door haar begeesterd.
Haar naam, het grootste deel van haar leven werd ze Tine genoemd, werd synoniem met ‘feministische theologie’. Er is een boek te vullen met dankbare woorden tot en over haar. Fikse tegenspraak riep ze ook op, verguizing en hoon vielen haar ten deel. Meermaals stelde ze zich bewust controversieel op. Na haar pensioen, in 1986, bleef haar ster rijzen. Toen verflauwde de kritiek en groeide ze uit tot een toonbeeld van strijdvaardige wijsheid, een grand old lady op het snijvlak van kerk en samenleving.
Catharina Halkes was overtuigd van het belang van haar activiteiten en een biografie was haar grote wens. Niet zomaar een dun boekje, om die reden weigerde ze opgenomen te worden in de serie Vrouwen van formaat waarin vrouwelijke wetenschappers werden geportretteerd. Evenmin wilde ze een levensbeschrijving vanuit haar eigen gezichtspunt, de formule van het veelgelezen boek dat Arjan Broers in 2004 publiceerde over bisschop Tiny Muskens. Zij wenste een boek met academisch gewicht. Daarvoor legde ze zelf de grondslag, want vanaf de jaren vijftig bewaarde ze zo ongeveer elke snipper papier: in- en uitgaande post, manuscripten, nota’s en vergaderstukken, aankondigingen van congressen en symposia, notulen, overdrukken van artikelen, persberichten, krantenartikelen over haar en interviews met haar, felicitaties, ansichtkaarten en kaartjes van boeketten. In 1990 gaf ze een grote lading archiefmateriaal in bewaring bij het Katholiek Documentatie Centrum (kdc), verbonden aan de Nijmeegse universiteit. In 2006 bood ze aanvullend materiaal aan en ondertekende de akte van schenking van haar archief. In de jaren daarna volgde meer recent materiaal. Anno 2015 besloeg dit archief zo’n vijftien meter aan archiefdozen.
Om wetenschappelijk onderzoek voor een biografie mogelijk te maken, bestemde prof. dr. Frans Haarsma in 2002 via een notariële akte honderdduizend gulden voor Tine’s biografie, in de wetenschap dat het haar wens was. Datzelfde jaar werd het Fonds Biografie Catharina Halkes opgericht. Op verzoek van de geldschieter en Tine vormden de hoogleraren Peter Nissen, Maaike de Haardt en Anne-Marie Korte een adviescommissie. Zij zouden ijveren voor een biografie; het geld werd ondergebracht bij de Reinier Poststichting. Aanvullende gelden werden echter niet gevonden en het zoeken van een biograaf verliep niet vlot, temeer daar Tine vasthield aan de eis van een wetenschappelijke biografie en een voorkeur uitsprak voor Annelies van Heijst en Marjet Derks als uitvoerders. Dezen waren terughoudend omdat Tine ervan uitging dat zijzelf de eindversie van de tekst zou keuren, hetgeen niet strookt met wetenschappelijke onafhankelijkheid. Pas toen Tine in 2010 vrijheid van onderzoek toezegde, werd door beiden met het biografisch onderzoek begonnen.
Werken met woorden
Catharina Halkes werkte met woorden en met ‘het Woord’. Ze bewoog zich in de letteren en de theologie, deed aan spreken en schrijven, lezen en luisteren. Haar handen hadden niet in de aarde gewroet, gangen geboend of vrachten boodschappen versjouwd, maar ze waren gewend aan pen en papier. In het portret dat Erika Visser van Tine schilderde, is die verfijnde hand, gevouwen om een papier, goed getroffen.
Typerend was ook hoe Tine, met in de lucht geheven handen, haar woorden kracht bijzette. Verschillende fotografen hebben haar zo vastgelegd. Een van die foto’s dateert uit 1975, gemaakt op een omslagmoment in haar leven. Enkele maanden tevoren had ze de feministische theologie ontdekt en voor het eerst droeg ze dat gedachtegoed uit op een bijeenkomst in het buitenland. Sindsdien profileerde ze zich als feministisch theoloog.
Dat Catharina Halkes een spreker en schrijver was, is alom bekend. Zo mogelijk nog meer was ze een vergadertijger. Jarenlang stak ze tomeloze energie in het vergadercircuit: bijwonen en heel vaak voorzitten van vergaderingen, opstellen van vergadernotities, aanleveren van amendementen, schrijven van brieven naar mensen die mee moesten vergaderen, die zij erbij wilde halen of die ook hun visie moesten geven. Haar gang naar redacties, besturen, commissies, comités, actiegroepen en wat niet al, en haar lobbyen om steun te krijgen voor wat haar zinvol leek, waren erop gericht om veranderingen te bewerkstelligen. Ze zorgde er gewoon voor dat ze zichtbaar was en men niet om haar heen kon.
De uitdrukking ‘de lange mars door de instituties’ is niet van haar, maar het was wel de veranderingsstrategie waarop Tine haar hoop had gesteld. Tientallen jaren probeerde ze de institutie katholieke kerk om te vormen. Vervolgens richtte ze haar pijlen mede op de institutie van de universiteit, zodat haar vak feministische theologie daarin een plaats zou krijgen. Waren mensen om haar heen het vechten moe, dan deed zij er een schepje bovenop. Ze won geregeld, puur omdat ze zo’n aanhouder was. Lukte iets niet langs de ene weg, dan probeerde ze gewoon een andere weg of desnoods twee andere wegen.
Tine werd geboren in een tijdperk waarin vrouwen vrijwel geen plaats in de publieke ruimte hadden. Dat was nu net waar zij het liefst vertoefde: onder de mensen, te midden van anderen, niet opgesloten in de huiselijke kring die ze wel apprecieerde maar die haar ook benauwde. In haar strijd om serieus genomen te worden door mensen die het voor het zeggen hadden en in haar streven naar een betere spreekpositie voor zichzelf, vocht ze tegelijk voor al die andere vrouwen van haar generatie én voor mannen die snakten naar een andere geloofsbeleving en een andere kerk en cultuur.
Iets groots verwachten
Tine Halkes was een markant mens, geen doorsnee persoon. Op school stak ze al met kop en schouders boven de medeleerlingen uit, zowel fysiek als qua intelligentie. Ze kon situaties en kwesties snel overzien, zaken treffend samenvatten en haar gedachten pakkend presenteren. Toen ze werd gepolst over het feest rond haar negentigste verjaardag, zei ze: ‘Ik verwacht iets groots.’ Die uitspraak is tekenend. Ze hield van meeslepend, van het royale gebaar en van grandeur. Bij een televisie-uitzending van een openluchtconcert van de drie grote tenoren zat ze zo te zwijmelen dat ze er zelf om moest lachen. De mensenmassa, de schoonheid van een oude Italiaanse stad, de muziek, het bracht haar in vervoering. Zo had ze bij de opening van het Tweede Vaticaans Concilie in 1962 ook met een juichend hart in de mensenzee gestaan op het Sint-Pietersplein in Rome.
Tine leefde van de verwachting, ze ontwierp graag vergezichten en visioenen. En wat ze verwachtte, dat was iets groots. Iets wat tegenwicht bood aan het gewone, alledaagse leven waarin ze veel begrenzend vond, benauwd, benepen en kleingeestig. Ze kwam ter wereld in Vlaardingen, een stadje van scheepvaart en vis. Op de leeftijd van tien jaar verloor ze haar vader, iemand met uitstraling en de enige man in een gezin van vrouwen. Het Vlaardingse gezinsleven van na zijn dood kenschetste ze als ‘klein’.
Beperkend waren ook de maatschappelijke omstandigheden. Tine’s geboortejaar was 1920, Nederlandse vrouwen hadden nog maar een jaar tevoren het actieve kiesrecht verworven. Als jonggetrouwde vrouw in de jaren vijftig moest ze haar man om een handtekening vragen, want gehuwde vrouwen werden pas in 1956 juridisch handelingsbekwaam. En als gehuwde vrouw mocht ze niet werken in overheidsdienst; toen dat in 1957 veranderde, nam ze meteen een deeltijdbaan.
Grenzen stelde ook de kerkelijke setting, al zat daar ook een andere kant aan. Katholieke vrouwen werden geacht non, dan wel echtgenote en moeder te zijn; ongehuwde vrouwen werden meewarig bekeken als een soort overschot. Volgens de toenmalige geloofsleer had God gewild dat vrouwen onder mannen stonden: eerst was Adam geschapen en daarna pas Eva. In de katholieke kerk bezetten mannen de leidende en bestuurlijke functies, zij hadden de sacrale en rituele bevoegdheden. Maar hetzelfde katholicisme bood ook ervaringen van grootsheid. Tine genoot van de praal en kleur van de liturgische vieringen en de kerkelijke kunst, van de vervoering van de gezangen, van het deel uitmaken van de geloofsgemeenschap en van het geloof in God. God was voor haar geen morele instantie die geboden oplegde, maar de kracht die het individuele mensenleventje optilde en in een ander perspectief zette. God bood toegang tot iets groots en tot het ‘ontheven worden aan zichzelf’. Nog als vijfentachtigjarige zou Tine – in haar laatste televisieoptreden – herhalen wat ze al veel eerder had beweerd: omdat geest en lichaam één waren, lagen de ervaring van goddelijke transcendentie en die van erotische verrukking dicht bijeen. Mystici wisten daarvan, maar de kerken wilden er niet aan.
Tine’s hunkering naar een ander leven verliet haar nimmer. Door verdrietige ervaringen in haar jeugd en jonge jaren, waar de Tweede Wereldoorlog nog overheen kwam, wilde ze in andere omgevingen verkeren dan tussen vier muren en in een dorps stadje. Heel haar leven zou ze nieuwe omgevingen scheppen door mensen bij elkaar te halen en iets nieuws te starten. Ze zei daarover: ‘Als er niets was, dan begon ik maar weer.’
Het was Tine een doorn in het oog dat middelmatige mannen zo invloedrijk konden worden, terwijl naar een intelligente vrouw zoals zij amper werd geluisterd. Het stoorde haar ook dat zoveel vrouwen om haar heen zich schikten in die assisterende en ondergeschikte rol. Ze porde hen op en probeerde hen mondiger te maken. Simone de Beauvoir was met Le deuxième sexe (1949) de Franse spreekbuis voor een vergelijkbare onvrede. Betty Friedan was dat met The feminine mystique (1963) in de Verenigde Staten. In Nederland had Hella Haasse in Zelfportret als legkaart (1954) al uitgehaald naar de horigheid van huisvrouwen en hun door de damesbladen aangemoedigde vlucht uit de werkelijkheid. Tine Govaart-Halkes, zoals ze toen heette, was met Storm na de stilte (1964) in Nederland de katholieke vrouwelijke voorbode. Zij gaf uiting aan het onbehagen van katholieke en protestants-christelijke vrouwen en eiste ruimte op in de kerken, in het bijzonder de katholieke kerk.
~ Marjet Derksen & Annelies van Heijst
Bovenstaand fragment is afkomstig uit de bij Vantilt verschenen biografie ‘Ik verwacht iets groots’ – Levenswerk van een feministisch theologe (1920-2011)
Boek: Catharina Halkes ‘Ik verwacht iets groots’