Constantijn Huygens wordt op 4 september 1596 in Den Haag geboren. Van 1637 tot zijn overlijden op 28 maart 1687 bewoont hij met zijn vijf kinderen een stadspaleis op de hoek van het Plein en de Poten. Zijn bibliotheek was geplaatst in het rechtergedeelte van het Huygenshuis in kamers die uitzagen op de tuin.
Bij testament heeft Constantijn Huygens zijn bibliotheek vermaakt aan zijn drie nog in leven zijnde zonen Constantijn jr. (1628-1697), Christiaan (1629-1695) en Lodewijk (1631-1699). De erfgenamen besluiten de bibliotheek te laten veilen door de Haagse boekverkoper en veilinghouder Abraham Troyel. Op basis van de catalogus die in 1688 voor de veiling van Huygens’ bibliotheek werd opgemaakt en van de catalogi van de boekenveilingen van zijn zoons Christiaan (1695) en Constantijn jr. (1701), wordt de omvang van deze Bibliotheca Zuylichemiana geschat op 10.000 boeken. Hiermee is het één van de grootste zeventiende-eeuwse privébibliotheken in de Republiek.
Door de veilingcatalogi kennen we de titels van de boeken uit de Huygensbibliotheek. En dankzij Huygens’ gewoonte zijn motto ‘Constanter’ als een ex libris te schrijven op elke titelpagina, kunnen we ook de boeken zélf terugvinden. Inmiddels zijn ongeveer 200 exemplaren getraceerd.
Boeken als vrienden
Constantijn Huygens is een bibliofiel die trots is op zijn boekenverzameling. Herhaaldelijk geeft hij in zijn brieven en gedichten blijk van zijn liefde voor het boek. Zo beschrijft hij in het gedicht Dagh-werck dat hij in 1627 begint en in 1638, een jaar na de dood van zijn vrouw Susanna van Baerle, onvoltooid weglegt, hoe hij zich zijn dagindeling voorstelt tijdens zijn huwelijk. De middagen besteedt hij aan wandelen in de natuur, maar als het weer te slecht is, wandelt hij in zijn ‘bos van boekenblad’, zijn bibliotheek. Dan leert hij uit zijn boeken over theologie, recht, medicijnen, anatomie, farmacie en biologie wat de waarheid moet zijn.
Ruim vijftig jaar later wijdt de dan 81-jarige Huygens in zijn De vita propria sermonum inter liberos (Mijn leven verteld aan mijn kinderen) een passage aan zijn omgang met boeken. Hij beschouwt zijn boeken als vrienden. ‘In een abnormale hoeveelheid, stukje bij beetje aanschuivend tot één grote colonne, hebben ze ruim bezit genomen van mijn boekenkasten’, zegt hij. En met deze levenloze vrienden converseert hij. Hij spreekt liever met de doden dan met de levenden, liever met zwijgers dan met mensen die niet kunnen zwijgen. Zijn boeken spreken wanneer hij het wil. Naar hen luistert hij liever dan naar
‘nepwijzen die ons met rappe tong alles maar toebraken wat hun zonder nadenken in de mond schiet’.
Deze terugblik op zijn leven heeft Huygens geschreven voor zijn kinderen. Zij is tijdens zijn leven niet gepubliceerd. Er zijn vijf handschriften van bekend: een ontwerp, een netafschrift en drie kopieën, waarschijnlijk één voor elke zoon. Eén van deze kopieën is in het bezit van Museum Meermanno.
~ Ad Leerintveld – Museum Meermanno