Ons kamp
Het beste wat je over het kamp van Breendonk kunt zeggen, is dat het mooi gelegen is. Vanbuiten gezien heeft het gebouw een robuuste uitstraling, die elke gedachte aan ontsnappen in de kiem smoort. Vanbinnen is het een doolhof van gangen en kamers. Het tocht er altijd een beetje. En het licht! Schemerig, spookachtig licht.
In vier jaar tijd, van september 1940 tot september 1944, verbleven hier een kleine 4000 gevangenen. Het precieze aantal is nog steeds onbekend omdat de kampleiders niet iedereen geregistreerd hebben en ze bovendien haast alle lijsten en fiches wisten te vernietigen. Aanvankelijk herbergde Breendonk voornamelijk Joden en ‘asociale elementen’, later politieke gevangenen, verzetsstrijders en gijzelaars. Het gros ervan bestond uit Belgen, maar in totaal werden er mensen van minstens zestien nationaliteiten in het fort opgesloten.
De openbare aanklager in ‘het proces van Mechelen’ in maart 1946 hield het erop dat tussen 300 en 350 gevangenen werden terechtgesteld. Hij baseerde zich daarvoor onder meer op schattingen van de Joodse kampdokter Adolphe Singer en de Oostenrijkse aalmoezenier Otto Gramann. Dankzij de Dienst voor Oorlogsslachtoffers kennen we 164 gefusilleerden met naam en toenaam. Nog eens 21 slachtoffers kwamen aan hun eind door ophanging. Maar liefst 86 Breendonkgevangenen werden elders terechtgesteld, onder meer op de Schaarbeekse Rijksschietbaan, hetzij als gijzelaar, hetzij na een schijnproces. 11 ervan werden in het Nederlandse Vught opgehangen. Minstens 84 gevangenen stierven door ontbering of mishandeling. En dat is nog niet alles. Vanaf september 1941 werden 2008 gevangenen weggevoerd naar ‘werk’- en vernietigingskampen in het oosten. Velen verloren er de wedloop met de dood. Uiteindelijk zullen minstens 1733 van de 3456 geïdentificeerde kampbewoners de oorlog niet overleven. Niet voor niets verwierf Breendonk de bijnaam ‘kamp van de sluipende dood’.
Als gruwelijke waanzin in zijn meest primitieve vorm waren Auschwitz-Birkenau, Treblinka en Majdanek van een aparte categorie: met hun gaskamers waren dat echte vernietigingskampen, ware doodsfabrieken. Toch is Breendonk niet ‘zomaar een kamp’, want er is ál te veel gebeurd wat niet had mogen gebeuren. Breendonk, officieel bedoeld als een ‘opvangkamp’, onderscheidde zich van andere, in het oosten gelegen kampen doordat het minder gevangenen en meer bewakers telde. Daardoor kon niemand zich in de anonieme massa verstoppen en kreeg elke gevangene een terreurbehandeling op maat.
Het lelijkste en het mooiste
De socialistische volksvertegenwoordiger Jos Bracops, die meerdere kampen overleefde, benadrukte dat in Breendonk het lelijkste en het mooiste samenkwamen. Het optreden van de Duitse en Belgische SS’ers was afschuwelijk. Dat staat buiten kijf. Zij zaaiden dood en verderf en onder hun toeziend oog moesten de gevangenen het onder een berg aarde bedolven fort meter voor meter uitgraven. Zodra honger, dood en angst om de hoek komen kijken, kan men alles verwachten. Ja, er was naakt zelfbehoud. Ja, men vocht soms voor een broodkorst. Ja, sommige kameroversten misdroegen zich ernstig. Ze werden niet zelden geselecteerd uit de gelederen van de lager opgeleide gevangenen, voornamelijk op grond van hun ruwheid en wreedheid. De onmenselijke omstandigheden vormden een ideale voedingsbodem voor dergelijke eigenschappen, zodat men deze volop kon exploiteren.
Maar in de uitzonderingstoestand die in Breendonk heerste, gebeurden ook bemoedigende dingen. In zijn Á l’ombre de la mort beschrijft de katholieke historicus Léon-Ernest Halkin heel treffend, op het gevaar af in romantiek te vervallen, hoe in Breendonk alle verschillen op het gebied van ras, ideologie en godsdienst snel verdwenen in een gemeenschappelijke lotsbestemming. De gevangenen leefden in een soort dystopie waarin gelijkheid haar meest extreme vorm bereikte: ieder had hetzelfde recht op honger, foltering en dood.
“Alle maatschappelijke klassen, alle beroepen, alle meningen zijn vertegenwoordigd. Alle Waalse en Vlaamse dialecten, alle politieke nuances versmelten in een kleurrijk palet. De Vlamingen vergeven het de Walen dat ze geen Vlamingen zijn. De handarbeiders tonen niet al te veel misprijzen voor de intellectuelen. En de gelovigen bidden zonder dat de communisten met hen de spot drijven. (…) Geleidelijk schept de gemeenschappelijke lijdensweg een waarachtige intimiteit: slagbomen en vooroordelen verdwijnen, wantrouwen vervliegt en mooie vriendschappen ontluiken, ondanks de erbarmelijke omstandigheden waar we met z’n allen doorheen moeten.”
In zijn memoires Chronique vécue d’une époque, 1930-1947 komt zijn kamergenoot, de communist Jacques Grippa, tot hetzelfde besluit: gevangenen van verschillende overtuiging konden, onder druk van de gezamenlijke vijand, niet zonder elkaar. Grippa heeft het over:
“Een ontroerende saamhorigheid waarin arbeiders, ambachtslui en intellectuelen, gijzelaars, gewapende en ongewapende verzetslieden, ongelovigen en gelovigen, mensen van allerlei horizonten – communisten, socialisten, christenen, liberalen – broederlijk verenigd waren in eenzelfde geest van verzet tegen de vijand.”
‘Ons kamp’
In 1947 verhief het parlement Breendonk tot nationaal gedenkteken. De herinnering eraan moet levendig worden gehouden, want een dergelijke ramp mag nooit meer voorkomen. Sindsdien is er meer dan 70 jaar verstreken. Over de gevangenen daalde een diepe stilte neer. Mede daardoor kon bij buitenstaanders de indruk ontstaan ‘dat het allemaal wel niet zo erg was geweest’. En wat nog droeviger stemt: er gingen steeds meer stemmen op om de oorlog te zien als een afgebakende, afgelopen periode. Alsof het verleden al toeristisch vermaak was geworden, een wonde die geen aandacht meer behoefde. Dat is een gevaarlijk en kortzichtig standpunt, want voor de nabestaanden ging die oorlog nooit voorbij. Ook niet voor de overlevenden trouwens, die na de bevrijding doorgaans zwegen over het hun aangedane leed. Ze voelden zich vaak ‘vergeten’ en vonden het moeilijk erover te praten omdat ze hun naasten niet met hun lijden en trauma’s wilden belasten. Velen hadden last van angststoornissen en leden aan een posttraumatisch stresssyndroom: de akelige beelden van wat hen was overkomen lieten hen niet meer los. Ze zagen ze steeds voor zich, aangevuld met beelden van wat hen had kunnen overkomen, dwanggedachten, grenzeloos in hun wreedheid.
Misschien droeg de onbevattelijkheid van de gruwelen ook wel bij tot het stilzwijgen van vele overlevenden. En na de bevrijding overheerste de vreugde. Er braken immers nieuwe tijden aan. Nooit meer oorlog! Het zou grandioos worden. Iedereen wilde feesten. Het land had dus vooral behoefte aan sterke, optimistische mensen. Niet aan getraumatiseerde zielen of zieke sukkelaars.
Aan het verleden komt echter nooit een eind. Er is altijd wel iets dat over het hoofd wordt gezien. Bij de nazigruwelen dacht men in eerste instantie aan Dachau, Buchenwald, Majdanek en Auschwitz. Niet aan Breendonk. Breendonk is ons kamp, het ligt om de hoek en ook Belgische SS’ers hadden het er voor het zeggen. Die laatsten voldoen grotendeels aan alle stereotiepe verwachtingen: laag opgeleid, meestal werkloos en dus extra vatbaar voor de nazipropaganda. Door geweld en machogedrag probeerden ze een prestige te verwerven dat in de gewone maatschappij niet voor hen was weggelegd
(…)
Nu, 75 jaar na de bevrijding, lijkt Breendonk verder af dan ooit. De laatste overlevenden verdwijnen en langzaam maar onvermijdelijk daalt de stilte neer over het kamp, hoezeer we ons daar ook tegen verzetten. Bovendien dreigen de lessen te vervagen die de Europese landen uit Auschwitz en Breendonk dachten te hebben getrokken. Een van die lessen is even simpel als betekenisvol. Zodra de overheid de mensenrechten niet meer eerbiedigt en beschermt, maar zélf het voortouw neemt bij georganiseerde discriminatie en geweld, wordt de weg naar de vreselijkste misdaden geplaveid.
‘Nooit meer Breendonk’ is 75 jaar na de bevrijding een universele waarschuwing tegen grootschalige schending van de mensenrechten. Die waarschuwing is niet misplaatst want discriminatie, racisme, extreemrechts nationalisme en antisemitisme blijven voortwoekeren, ondanks de naoorlogse Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die hun bestaansrecht ontlenen aan de manende woorden ‘Nie wieder’.